Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Portugees) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels
Swipe to change

Vermogen veiligstellen bij een vordering in EU-landen

Portugal
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 De verschillende soorten maatregelen

Voorlopige en conservatoire maatregelen zijn bedoeld om in bepaalde juridische situaties bescherming te bieden, bijvoorbeeld: a) voorlopige maatregelen in het kader van de wettelijke regeling voor begeleide volwassenen als vastgesteld in Wet nr. 49/2018 van 14 augustus 2018; b) voorlopige bewindvoering over het vermogen van iemand die afwezig is (artikel 1021 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering); c) aanstelling van een bewindvoerder ad litem (artikel 17 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering); d) maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van goederen die deel uitmaken van een onbeheerde nalatenschap (artikel 938 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Het doel van beschermende maatregelen (zoals bijvoorbeeld vermeld in de artikelen 362 e.v. van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) is periculum in mora wegnemen (de vrees dat er in afwachting van de uitspraak van de rechter ernstige en onherstelbare schade zal worden aangericht aan het betreffende recht) en zeker stellen dat de eindbeslissing ten uitvoer zal kunnen worden gelegd (zie artikel 2 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Tenzij de omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding wordt gelast, betreffen beschermingsprocedures zaken op basis van beschermde rechten (artikel 364 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering); het doel is het beschermen van of het voorlopig anticiperen op de gevolgen van de definitieve maatregel, ervan uitgaande dat de in het hoofdgeding gegeven beslissing ten gunste van de verzoeker zal zijn.

De dreiging van periculum in mora geeft het gerecht de bevoegdheid om via een verkorte procedure betreffende een voorlopige voorziening een materiële rechtsbetrekking te beoordelen die vervolgens grondiger en meer uitgebreid moet worden onderzocht; indien de beoordeling in deze verkorte procedure ten gunste van de verzoeker uitvalt, worden er maatregelen gelast waarmee bescherming tegen de bedreiging wordt geboden.

Beschermende maatregelen hebben tot doel de praktische resultaten van de procedure zeker te stellen, ernstige schade te voorkomen of te anticiperen op het verwezenlijken van het recht, en daarmee een zo goed mogelijk evenwicht te vinden tussen de belangen van snelheid en rechtszekerheid.

Het Portugese wetboek van burgerlijke rechtsvordering voorziet in twee soorten beschermende maatregelen:

a) gewone beschermende maatregelen (artikelen 362 tot en met 376 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

b) gespecificeerde beschermende maatregelen (artikelen 377 tot en met 409 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Voor de eerste soort geldt artikel 362 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, dat erin voorziet dat, waar is aangetoond dat er een gerechtvaardigde vrees bestaat dat rechten ernstig en onherstelbaar kunnen worden aangetast en geen van de bij wet vastgestelde beschermende maatregelen geschikt is voor de zaak in kwestie, de belanghebbende mag verzoeken om de passende conservatoire of anticiperende maatregel om de doeltreffendheid van het bedreigde recht zeker te stellen (artikel 362, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Het belang van de verzoeker kan gebaseerd zijn op een bestaand recht of op een recht dat voortkomt uit een beslissing die moet worden gegeven in een bodemprocedure, ongeacht of deze procedure al aanhangig is of niet (artikel 362, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Gewone beschermende maatregelen zijn niet van toepassing als het de bedoeling is bescherming te bieden tegen het risico van schade dat wordt voorkomen door een van de gespecificeerde maatregelen (artikel 362, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Gespecificeerde beschermende maatregelen zijn de maatregelen waarin uitdrukkelijk wordt voorzien in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering of in afzonderlijke wetgeving.

De onderstaande maatregelen zijn de gespecificeerde beschermende maatregelen die zijn vastgesteld in het Portugese wetboek van burgerlijke rechtsvordering:

a) voorlopig herstel van eigendom (artikel 377 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

b) opschorting van beslissingen van ondernemingen (artikel 380 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

c) voorlopige onderhoudsbijdrage (artikel 384 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

a) voorlopige schadeloosstelling (artikel 388 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

e) beslaglegging (artikel 391 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

f) verbod op nieuwe werkzaamheden (artikel 397 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

g) het in bewaring nemen van zaken (artikel 403 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2 De voorwaarden om maatregelen te kunnen treffen

Iemand die aantoont dat er sprake is van terechte vrees dat een ander zijn of haar rechten ernstig en onherstelbaar kan schaden, kan verzoeken om de passende conservatoire of anticiperende maatregel om het bedreigde recht zeker te stellen (artikel 362, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Het belang van de verzoeker kan gebaseerd zijn op een bestaand recht of op een recht dat voortkomt uit een beslissing die moet worden gegeven in een bodemprocedure, ongeacht of deze procedure al aanhangig is of niet (artikel 362, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Dergelijke maatregelen worden getroffen indien het zeer waarschijnlijk is dat het recht een reëel recht is en er een voldoende goed gemotiveerd risico bestaat dat het wordt geschonden (artikel 368, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Het gerecht mag het verzoek tot maatregelen echter afwijzen indien de schade voor de verweerder die het gevolg zou zijn van het instemmen met het verzoek veel groter zou zijn dan de schade die de verzoeker wil vermijden met de maatregel (artikel 368, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Het subsidiaire gebruik van gewone beschermende maatregelen is ook afhankelijk van het ontbreken van een gespecificeerde beschermende maatregel die passend is voor de betrokken situatie (artikel 362, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Zo gelden de volgende wettelijke vereisten voor de niet-gespecificeerde preventieve maatregelen als bedoeld in artikel 362 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering:

a) het duidelijke bestaan van een recht;

b) de gegronde vrees dat een ander iemands recht ernstig en onherstelbaar kan beschadigen (periculum in mora);

c) de praktische geschiktheid van de conservatoire of anticiperende maatregel om de doeltreffendheid van het bedreigde recht zeker te stellen;

d) de maatregel waarom wordt verzocht mag niet het voorwerp uitmaken van andere beschermingsprocedures.

Om maatregelen te kunnen gelasten, moet er summier bewijs zijn van de ernstige waarschijnlijkheid dat het aangevoerde recht een reëel recht (fumus bonis juris) is en van de gerechtvaardigde vrees dat de tijd die nog nodig is om tot een definitieve uitspraak over het geschil te komen, tot onherstelbare of moeilijk herstelbare schade kan leiden (periculum in mora). De rechter moet geneigd zijn te geloven dat het hoofdgeding gunstig zal uitvallen voor de verzoeker, aangezien beschermende maatregelen duidelijk tot inmenging in de rechtssfeer van de verweerder zullen leiden (artikel 368, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Gespecificeerde beschermende maatregelen

a) Voorlopig herstel van eigendom: in het geval van beroving met geweld mag de eigenaar, die bezit, beroving en geweld aanvoert, erom verzoeken dat zijn of haar eigendom voorlopig aan hem of haar wordt teruggegeven. Indien de rechter bij het onderzoek van het bewijs van oordeel is dat de verzoeker de bezitter was en met geweld van het bezit is beroofd, mag de rechter dit herstel gelasten zonder de dader te dagvaarden of te horen (artikelen 377, 378 en 379 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

b) Opschorting van beslissingen van ondernemingen: als een vereniging of bedrijf, van welke aard dan ook, beslissingen neemt die indruisen tegen de wet, de statuten of de akte van oprichting mag elke partner, binnen tien dagen (met ingang van de datum van de vergadering waarop de beslissingen zijn genomen of de datum waarop de verzoeker hiervan kennis heeft gekregen als de verzoeker niet naar behoren is uitgenodigd voor de vergadering), verzoeken om opschorting van uitvoering van deze beslissingen. De partner moet zijn of haar status als partner aantonen en bewijzen dat de tenuitvoerlegging van de beslissingen ernstige schade kan aanrichten. Het verzoekschrift moet vergezeld gaan van een afschrift van de notulen van de vergadering waarop de beslissingen zijn genomen; het afschrift van deze notulen kan, met uitzondering van jaarlijkse algemene vergaderingen, worden vervangen door schriftelijk bewijs van de beslissing (artikelen 380 tot en met 383 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

c) Voorlopige onderhoudsbijdrage: iemand die recht heeft op een onderhoudsbijdrage kan erom verzoeken dat het maandelijkse bedrag dat hij of zij zou moeten ontvangen wordt vastgesteld in de vorm van een voorlopige onderhoudsbijdrage, mits de eerste definitieve betaling niet is gedaan. Zodra het gerecht het verzoekschrift tot een voorlopige onderhoudsbijdrage heeft ontvangen, wordt er een datum vastgesteld voor de hoorzitting en wordt aan partijen te kennen gegeven dat ze daar persoonlijk moeten verschijnen of zich moeten laten vertegenwoordigen door een gevolmachtigde die de bevoegdheid heeft om een schikking aan te gaan. Het verweer wordt op de hoorzitting zelf ingediend en de rechter tracht tot een overeenkomst over de onderhoudsbijdrage te komen die vervolgens bij een rechterlijke uitspraak wordt goedgekeurd (artikelen 384 tot en met 387 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Bij afwezigheid van een van de partijen, of indien er geen overeenstemming kan worden bereikt, gelast de rechter de bewijsverkrijging alvorens een mondelinge uitspraak te doen, die beknopt moet worden gemotiveerd (artikel 385, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

d) Voorlopige schadeloosstelling: in verband met vorderingen tot schadeloosstelling bij overlijden of lichamelijk letsel, mogen de benadeelde en partijen die recht hebben op onderhoudsbijdragen van de benadeelde, alsook degenen aan wie het slachtoffer uit hoofde van een natuurlijke verplichting een onderhoudsbijdrage betaalde, een verzoek indienen tot toekenning van een bepaald geldbedrag in de vorm van een maandelijkse som als voorlopige schadeloosstelling. De rechter kent de gevraagde maatregel toe indien wordt bewezen dat er sprake is van een noodsituatie als gevolg van de geleden schade en dat de verweerder verplicht is tot schadeloosstelling. De voorlopige regeling, die moet worden bekrachtigd in de definitieve schaderegeling, wordt naar billijkheid door het gerecht vastgesteld. Dit is ook van toepassing op zaken waar de vordering tot schadevergoeding ook gebaseerd is op schade die het levensonderhoud of de huisvesting van de benadeelde partij ernstig in gevaar kan brengen. De bovengenoemde punten met betrekking tot een voorlopige onderhoudsbijdrage zijn ook van overeenkomstige toepassing op de verwerking van deze maatregel (artikelen 388, 389 en 390 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

e) Beslaglegging: een schuldeiser die de gerechtvaardigde vrees heeft dat activa die als zekerheid dienen voor zijn of haar vordering verloren zullen gaan, kan het gerecht verzoeken om beslag te leggen op die activa. De partij die om beslaglegging verzoekt, voert de feiten aan waaruit blijkt dat het aannemelijk is dat de vordering bestaat en dat de vrees gerechtvaardigd is, en verstrekt een lijst van goederen waarop beslag moet worden gelegd, samen met alle informatie die nodig is om het onderzoek af te ronden. Als wordt verzocht om beslaglegging ten aanzien van de koper van de goederen van de schuldenaar voert de verzoeker, mits niet wordt aangetoond dat de betreffende aankoop voor het gerecht wordt aangevochten, nog altijd de feiten aan die aannemelijk maken dat de betwisting gerechtvaardigd is (artikelen 391 tot en met 396 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Na onderzoek van het bewijs wordt de beslaglegging bevolen zonder de andere partij te horen, mits de rechter van oordeel is dat is voldaan aan de wettelijke vereisten (artikel 393, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

In het geval van beslaglegging op schepen of op de vracht van schepen is de verzoeker ervoor verantwoordelijk om, naast het voldoen aan de algemene vereisten, aan te tonen dat het beslag gezien de aard van de vordering toelaatbaar is (artikel 394, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). In dit geval wordt er geen beslag gelegd indien de schuldenaar onmiddellijk een zekerheid stelt die door de schuldeiser wordt aanvaard of die door de rechter binnen twee dagen passend wordt geacht, waarbij het vertrek van het schip moet worden uitgesteld totdat de zekerheid is gesteld (artikel 394, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

f) Verbod op nieuwe werkzaamheden: eenieder die van mening is dat zijn of haar recht als enige eigenaar of als mede-eigenaar of een ander zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht of eigendomsrecht wordt aangetast als gevolg van nieuwe werkzaamheden of diensten die de desbetreffende schade voor de betrokken partij veroorzaken of waarvan aannemelijk is dat die schade daardoor wordt veroorzaakt, kan, binnen dertig dagen vanaf de datum waarop de partij kennis krijgt van de feiten, om de onmiddellijke opschorting van de werkzaamheden of de diensten verzoeken. De verzoeker mag het verbod ook rechtstreeks buitengerechtelijk opleggen door de ontwikkelaar, of bij afwezigheid daarvan, de persoon die de leiding heeft of diens plaatsvervanger, in het bijzijn van twee getuigen, mee te delen dat de werkzaamheden of diensten moeten worden stopgezet. Dit buitengerechtelijke verbod is niet rechtsgeldig indien er niet binnen vijf dagen een verzoek tot bekrachtiging ervan bij het gerecht wordt ingediend (artikelen 397 tot en met 402 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

g) Het in bewaring nemen van zaken: indien er een redelijke vrees bestaat dat roerende of onroerende zaken of documenten verloren zullen gaan, verborgen zullen worden of zullen worden weggemaakt, kan worden verzocht om het in bewaring nemen ervan. Dit in bewaring nemen is gekoppeld aan de procedure die betrekking heeft op het specificeren van goederen of bewijs van bezit van de rechten op de in bewaring genomen goederen (artikelen 403 tot en met 409 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Om inbewaringneming mag worden verzocht door eenieder die een belang heeft bij het behoud van de goederen of documenten, maar schuldeisers mogen alleen in zaken die aanleiding geven tot de afwikkeling van een nalatenschap om inbewaringneming verzoeken. De verzoeker moet summier bewijs aandragen van zijn of haar rechten op de goederen en de feiten aanvoeren waarop de vrees voor het verlies of de wegmaking ervan is gebaseerd. Als de rechten op de goederen afhankelijk zijn van een geding dat nog moet worden ingeleid of al aanhangig is, moet de verzoeker het gerecht ervan overtuigen dat het aannemelijk is dat het betrokken verzoekschrift rechtsgeldig is. Zodra het gevraagde bewijs is verstrekt, worden de maatregelen toegekend indien de rechter van oordeel is dat het belang van de verzoeker zonder de inbewaringneming ernstig gevaar loopt.

2.1 De procedure

Met uitzondering van het verbod op nieuwe werkzaamheden, waarvoor het mogelijk is eerst buitengerechtelijke maatregelen te treffen, gevolgd door een verzoekschrift tot bekrachtiging door het gerecht (artikel 397, leden 2 en 3, van het wetboek van strafvordering), zijn alle andere beschermende maatregelen gebaseerd op een inleidend verzoekschrift bij het gerecht waarin de verzoeker summier bewijs aandraagt van het bedreigde recht en de vrees van schade rechtvaardigt. In het kader van dit verzoek wordt een lijst verstrekt van getuigen en wordt om ander bewijs verzocht, met een maximum van vijf getuigen, conform artikel 365 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Op verzoek kan de rechter, in de beslissing waarin de maatregel wordt gelast, de verzoeker ontslaan van de verplichting om het hoofdgeding in te leiden indien het tijdens de procedure verkregen materiaal ertoe heeft geleid dat de rechter van oordeel is dat het beschermde recht een reëel recht is en de aard van de gelaste maatregel passend is om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen (artikel 369, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Deze vrijstelling kan worden aangevraagd tot het einde van de laatste hoorzitting. In het geval van een niet-contradictoire procedure mag de verweerder verweer voeren tegen de omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding en tegelijkertijd de gelaste maatregel aanvechten (artikel 369, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Het regime van de omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding is van overeenkomstige toepassing op het voorlopige herstel van eigendom, de opschorting van beslissingen van ondernemingen, de voorlopige onderhoudsbijdrage, het verbod op nieuwe werkzaamheden en andere in afzonderlijke wetgeving vastgestelde maatregelen die, vanwege de aard ervan, een definitieve beslechting van het geschil mogelijk maken (artikel 376, lid 4, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Indien in de wet niet is bepaald dat de maatregel wordt getroffen zonder de verweerder te horen, wordt de verweerder door het gerecht gehoord, tenzij de hoorzitting het doel of de doeltreffendheid van de maatregel ernstig in het gedrang zou kunnen brengen (artikel 366, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Indien de verweerder wordt gehoord voordat er een maatregel wordt gelast, wordt hij of zij gedagvaard om binnen tien dagen verweer te voeren. De dagvaarding wordt door een kennisgeving vervangen indien de verweerder al voor de hoofdprocedure is gedagvaard (artikel 366, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Indien de termijn voor het instellen van verweer is verstreken en de verweerder is gehoord, wordt, indien van toepassing, het vereiste of door het gerecht vastgestelde bewijs verzameld (artikel 367, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Indien de verweerder niet is gehoord en de maatregel wordt gelast, wordt de verweerder pas van die beslissing in kennis gesteld nadat deze is genomen (artikel 366, lid 6, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Na de kennisgeving kan de verweerder in algemene zin beroep instellen tegen de beslissing waarbij de maatregel wordt gelast, indien hij of zij van mening is dat de maatregel, gezien de feiten, niet had mogen worden gelast. Ook kan de verweerder verweer instellen indien hij of zij feiten of bewijzen wil aanvoeren waarmee het gerecht geen rekening heeft gehouden en die de grondslag voor de beschermende maatregel kunnen wegnemen of afzwakken (artikel 372, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

De verweerder mag, met behulp van een van de bovengenoemde middelen, de beslissing inzake de omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding aanvechten (artikel 372, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Indien de verweerder verweer instelt, moet het gerecht beslissen of de eerder gelaste maatregel wordt gehandhaafd, afgezwakt of ingetrokken. Tegen deze beslissing en, indien van toepassing, tegen de handhaving of intrekking van de omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding kan er beroep worden ingesteld, hetgeen in voorkomend geval leidt tot de levering van het vereiste bewijs of tot de ambtshalve vaststelling van het bewijs door het gerecht (artikel 372, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Wat de territoriale bevoegdheid betreft, wordt in artikel 78 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaald dat:

a) verzoekschriften tot beslaglegging en het in bewaring nemen van goederen kunnen worden ingediend bij het gerecht waar de verwante procedures moeten worden ingeleid, of bij het gerecht van de plaats waar de activa zich bevinden, of, indien er zich in meerdere districten activa bevinden, in één van die districten (artikel 78, lid 1, punt a), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

b) de bevoegdheid voor een verbod op nieuwe werkzaamheden bij het gerecht berust dat bevoegd is voor de plaats waar de werkzaamheden moeten worden verricht (artikel 78, lid 1, punt b), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

c) wat de andere beschermende maatregelen betreft, het gerecht bevoegd is waar het verwante geding moet worden ingeleid (artikel 78, lid 1, punt c), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Indien de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding niet is omgekeerd, wordt de procedure aan het gedingdossier toegevoegd zodra het geding is ingeleid; indien het geding wordt ingeleid bij een ander gerecht wordt de procedure overgedragen aan dat gerecht, dat bij uitsluiting bevoegd is voor het verdere verloop van de procedure (artikel 78, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Indien er gedurende een procedure om beschermende maatregelen wordt verzocht, moet het betrokken verzoek worden ingediend bij het gerecht waarbij het hoofdgeding aanhangig is, tenzij er een beroepsprocedure aanhangig is. In dat geval vindt de samenvoeging pas plaats nadat de beroepsprocedure is afgerond of indien de hoofdprocedure naar het gerecht van eerste aanleg wordt verwezen (artikel 364, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Vertegenwoordiging door een advocaat is verplicht indien de waarde van de maatregel hoger is dan 5 000,00 EUR of als er beroep kan worden aangetekend, conform de artikelen 58 en 1090 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering juncto artikel 44, lid 1, van de wet op de rechterlijke organisatie (Lei da Organização do Sistema Judiciário).

De waarde van beschermende maatregelen wordt als volgt bepaald:

a) voor voorlopige onderhoudsbijdragen en voorlopige schadeloosstelling: het gevraagde maandelijkse bedrag vermenigvuldigd met twaalf (artikel 304, lid 3, punt a), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

b) voor voorlopig herstel van eigendom: de waarde van het voorwerp dat aan de eigenaar is ontnomen (artikel 304, lid 3, punt b), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

c) voor het opschorten van beslissingen van ondernemingen: de omvang van de schade (artikel 304, lid 3, punt c), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

d) voor een verbod op nieuwe werkzaamheden en niet-gespecificeerde beschermende maatregelen: de te voorkomen schade (artikel 304, lid 3, punt d), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

e) voor beslaglegging: de hoogte van het te garanderen bedrag van de vordering (artikel 304, lid 3, punt e), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

f) voor het in bewaring nemen van zaken: de waarde van de in bewaring genomen zaken (artikel 304, lid 3, punt f), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2.2 De basisvereisten

Bij het beoordelen van de criteria voor het bevelen van een beschermende maatregel moet het gerecht altijd onderzoeken of de aangevoerde vrees gegrond is, hoe ernstig de mogelijke schending van het betrokken recht is en hoe moeilijk dit te herstellen zal zijn. Ook beoordeelt het gerecht of de conservatoire of anticiperende maatregel passend is in de specifieke zaak, wat betreft het veiligstellen van het vermeend bedreigde recht. Het gerecht moet vaststellen dat verder uitstel een risico met zich zou meebrengen.

Ook onderzoekt het gerecht of de procedure daadwerkelijk of mogelijk afhangt van een ingestelde of in te stellen nieuwe procedure op basis van het te beschermen recht.

In deze vorm van procedure moet voor het gerecht summier (d.w.z. minder nauwgezet dan in de hoofdprocedure) worden aangetoond dat het echt aannemelijk is dat het te beschermen recht bestaat en moet de vrees dat dit recht wordt geschaad voldoende wordt gerechtvaardigd.

Alle beschermende maatregelen worden als urgent beschouwd en gaan voor op andere, niet‑urgente rechtshandelingen (artikel 363, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Hierover moet in eerste aanleg binnen maximaal twee maanden worden beslist of, indien de verweerder niet hoeft te worden gedagvaard, binnen vijftien dagen (artikel 363, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

3 Het doel en de aard van dergelijke maatregelen

3.1 Welke goederen kunnen het voorwerp uitmaken van dergelijke maatregelen?

Rechten en onroerende en roerende zaken die niet geheel of gedeeltelijk bij wet zijn uitgesloten, kunnen het voorwerp zijn van beschermende maatregelen.

3.2 Wat zijn de gevolgen van dergelijke maatregelen?

Aangezien beschermende maatregelen door de gerechten worden gelast, zijn zij bindend voor alle publieke en particuliere entiteiten en hebben zij voorrang op door een andere instantie vastgestelde maatregelen (artikel 205, lid 2, van de grondwet van de Portugese Republiek). Eenieder die de vastgestelde beschermende maatregel schendt, krijgt de sanctie opgelegd voor gekwalificeerde niet-naleving, onverminderd de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging ervan (artikel 375 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

3.3 Is de geldigheid van de maatregelen beperkt in de tijd?

Ongeacht of de verzoeker wordt ontslagen van de verplichting tot het inleiden van het hoofdgeding, wordt in artikel 373 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaald dat de bewaringsprocedure wordt beëindigd en dat de beschermende maatregel, wanneer deze is uitgevaardigd, vervalt:

a) indien de verzoeker de procedure waarvan de maatregel afhankelijk is niet inleidt binnen dertig dagen na de datum waarop aan de verzoeker kennisgeving is gedaan van het feit dat de beslissing waarin de maatregel werd gelast kracht van gewijsde heeft gekregen (artikel 373, lid 1, punt a), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

b) indien, nadat de procedure is ingeleid, de procedure langer dan dertig dagen wordt gestaakt als gevolg van nalatigheid vanwege de verzoeker (artikel 373, lid 1, punt b), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

c) indien de procedure bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing niet ontvankelijk wordt verklaard (artikel 373, lid 1, punt c), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

d) indien de verweerder in het gelijk wordt gesteld en de verzoeker niet tijdig een nieuwe procedure heeft ingeleid waarmee hij of zij de gevolgen van de eerdere procedure kan benutten (artikel 373, lid 1, punt d), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

e) indien het recht dat de verzoeker wil beschermen, is vervallen (artikel 373, lid 1, punt e), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Onverminderd de regels inzake de verdeling van de bewijslast wordt de verweerder, zodra de beslissing waarin de beschermende maatregel is gelast en de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding is omgekeerd kracht van gewijsde heeft gekregen, ervan op de hoogte gesteld dat een procedure om het bestaan van het beschermde recht aan te vechten binnen dertig dagen na de kennisgeving moet worden ingesteld, aangezien de vastgestelde maatregel anders wordt vastgelegd als definitieve component van het geschil (artikel 371, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Dezelfde regeling is van toepassing indien, nadat de procedure is ingeleid, de procedure langer dan dertig dagen wordt gestaakt als gevolg van nalatigheid vanwege de verzoeker of indien de verweerder in het gelijk wordt gesteld en de verzoeker nalaat tijdig een nieuwe procedure in te leiden waarmee hij of zij de gevolgen van de eerdere procedure kan benutten (artikel 371, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Het verstrijken van de gelaste maatregelen is afhankelijk van de geldigheid van de door de verzoeker ingeleide procedure, die bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt erkend (artikel 371, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

4 Rechtsmiddelen tegen de maatregelen

Er kan een gewone beroepsprocedure worden ingesteld indien de waarde van de gelaste maatregelen de grens voor de bevoegdheid van het desbetreffende gerecht overschrijdt en indien de aangevochten beslissing voor meer dan de helft van dit bedrag nadelig is voor de partij die het beroep instelt (artikel 629, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Er kan ook altijd een beroep worden ingesteld tegen beslissingen over de waarde van beschermende maatregelen op grond van het feit dat de waarde de grens voor de bevoegdheid van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft genomen, overschrijdt (artikel 629, lid 3, punt b), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en tegen beslissingen tot voorlopige afwijzing van het oorspronkelijke verzoek om beschermende maatregelen (artikel 629, lid 3, punt c), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Tegen beslissingen tot omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding kan alleen beroep worden ingesteld in combinatie met een beroep tegen een beslissing over de gevraagde maatregel; beslissingen tot afwijzing van de omkering hebben kracht van gewijsde (artikel 370, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Er kan geen beroep bij het hooggerechtshof (Supremo Tribunal de Justiça) worden ingesteld tegen beslissingen waarin beschermende maatregelen worden gelast, waaronder beslissingen houdende omkering van de verantwoordelijkheid voor de inleiding van het geding; zulks onverminderd de gevallen waarin er altijd beroep mogelijk is (artikel 370, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Een beslissing kan worden aangevochten door:

  • een partij in de procedure die in het ongelijk wordt gesteld (artikel 631, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
  • eenieder die geen partij is in de procedure maar die als gevolg daarvan een direct en reëel verlies lijdt (artikel 631, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Het voor het beroep bevoegde gerecht is een gerecht van tweede aanleg in het district waar het gerecht is gevestigd dat de aangevochten beslissing heeft gegeven.

De termijn voor het instellen van beroep is vijftien dagen gerekend vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing (artikel 638, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Indien het beroep ook het opnieuw beoordelen van geregistreerd bewijs betreft, wordt de termijn met tien dagen verlengd (artikel 638, lid 7, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Een beroep dat wordt ingesteld tegen een beslissing waarbij de maatregel geheel wordt afgewezen of waarbij de maatregel niet wordt gelast, heeft schorsende werking (artikel 647, lid 3, punt d), van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). In andere gevallen heeft het een zuiver devolutieve werking.

Toepasselijke wetgeving

Wet nr. 41/2013 van 26 juni 2013 – Wetboek van burgerlijke rechtsvordering

Wet nr. 62/2013 van 26 augustus 2013 - Wet op de rechterlijke organisatie

Gerelateerde links

Nadere informatie is te vinden op de volgende websites:

Justitieportaal (Portal da Justiça)

Directoraat-generaal voor justitieel beleid (Direcção-Geral da Política de Justiça)

Portaal Citius (Portal CITIUS)

Database van juridische documenten (Bases Jurídico-Documentais)

Portugees staatsblad (Diário da República)

Opmerking:

Het contactpunt van EJN-civiel, de rechtbanken of andere entiteiten en instanties zijn niet gebonden door de in dit informatieblad opgenomen gegevens. Hoewel dit informatieblad regelmatig worden bijgewerkt, blijft het nodig om de geldende wetgeving te raadplegen en is de interpretatie hiervan in de jurisprudentie aan wijzigingen onderhevig.

Laatste update: 11/07/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.