Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Ests) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
Swipe to change

Bewijsverkrijging

Estland
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De regeling van de bewijslast is onderworpen aan artikel 230 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (tsiviilkohtumenetluse seadustik), waarin wordt gesteld dat elke partij in een geding de feiten dient te bewijzen waarop haar eisen en bezwaren zijn gebaseerd, behoudens waar de wet anders bepaalt. Bovendien kunnen de partijen, tenzij de wet anders voorschrijft, een andere verdeling van de bewijslast overeenkomen dan door de wet bepaald, en met elkaar een overeenkomst sluiten over de aard van het bewijs dat tot staving van bepaalde feiten moet dienen. Tenzij de wet anders bepaalt, kan de rechtbank op eigen initiatief bewijs verzamelen in zaken betreffende huwelijk of verwantschap, geschillen die de belangen van een kind betreffen of verzoekprocedures.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Een feit dat de rechtbank als algemeen bekend beschouwt, hoeft niet te worden bewezen. Een feit waarover betrouwbare informatie beschikbaar is van bronnen die niet bij het proces zijn betrokken, kan door de rechtbank tot algemeen bekend feit worden verklaard. Voorts hoeft een argument van een partij met betrekking tot een feit niet te worden bewezen indien de wederpartij het feit erkent. Een erkentenis houdt in dat er onvoorwaardelijk en expliciet met een feitelijke bewering wordt ingestemd door middel van een schriftelijke, aan de rechtbank gerichte verklaring of een verklaring die tijdens een rechtszitting wordt afgelegd en in het verslag van de zitting wordt opgenomen. De erkentenis kan alleen worden ingetrokken met toestemming van de wederpartij of als de partij die de erkentenis intrekt, bewijst dat de bewering met betrekking tot het al dan niet bestaan van het feit onjuist is en dat de erkentenis voortvloeide uit onjuiste kennis over het feit. In dergelijke gevallen wordt het feit als niet erkend beschouwd. De erkentenis wordt vermoed zolang de andere partij niet expliciet een vordering betreffende een feitelijke omstandigheid heeft betwist, en de intentie om een feit te betwisten, niet duidelijk blijkt uit de andere verklaringen van de partij.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechtbank beoordeelt al het bewijs conform de wet grondig en objectief vanuit alle gezichtspunten en besluit naar eer en geweten of een argument dat door een partij in een proces wordt aangevoerd, wel of niet is bewezen, waarbij de rechtbank onder andere in overweging neemt of partijen met elkaar een overeenkomst hebben gesloten over de verschaffing van bepaalde bewijzen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Ofschoon in artikel 236, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gesteld dat over het algemeen de betrokken partijen de rechtbank dienen te verzoeken om bewijs te verzamelen, biedt artikel 230, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechtbank de mogelijkheid om op eigen initiatief bewijs te verzamelen. De rechtbank kan in het bijzonder, tenzij de wet anders bepaalt, op eigen initiatief bewijs verzamelen in zaken betreffende huwelijk of verwantschap, geschillen die de belangen van een kind betreffen of verzoekprocedures.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Als er aanvullend bewijs moet worden verzameld om bewijs te kunnen beoordelen, regelt de rechtbank dat door een rechterlijke beslissing te nemen die aan de betrokkenen in het proces wordt medegedeeld. Als er bewijs moet worden verzameld van buiten de territoriale bevoegdheid van de rechtbank die het proces in een zaak leidt, kan de rechtbank die de zaak behandelt een schriftelijk verzoek indienen bij de rechtbank die wel de territoriale bevoegdheid heeft om het bewijs te verzamelen, om het besluit te nemen een proceshandeling te verrichten. Bovendien mag er ook buiten Estland bewijs worden verzameld.

Nadat een besluit hiertoe is genomen, moet het bewijs worden verzameld in overeenstemming met de bepalingen betreffende het verzamelen van bewijs, afhankelijk van het soort bewijs, zoals beschreven in de hoofdstukken 27–32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechtbank mag een verzoek tot het verzamelen van bewijs afwijzen indien:

  1. het bewijs niet relevant is voor de zaak (met name als het bewezen feit niet hoeft te worden bewezen of als de rechtbank van oordeel is dat er al voldoende bewijzen voor het feit zijn verschaft);
  2. een feit conform de wet of op grond van een overeenkomst tussen de partijen moet worden gestaafd door bewijs van een bepaalde soort of vorm, maar er een verzoek is ingediend om bewijs van een andere soort of vorm te verzamelen;
  3. het bewijs niet toegankelijk is, met name als de gegevens van een getuige onbekend zijn, als de locatie van een document onbekend is, of als de relevantie van het bewijs niet in verhouding staat tot de tijd die nodig is om het bewijs te verzamelen, of als er andere ermee samenhangende bezwaren zijn;
  4. het verzoek tot het verzamelen van bewijs te laat is ingediend;
  5. de noodzaak tot het verzamelen van bewijs niet kan worden aangetoond;
  6. de partij in het proces die om het verzamelen van bewijs verzoekt, verzuimt om te voldoen aan het verzoek van de rechtbank tot vooruitbetaling van de kosten die gepaard gaan met het verzamelen van het bewijs.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Volgens artikel 229, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bewijs in een civiele zaak alle informatie in een door de wet bepaalde procedurele vorm op basis waarvan de rechtbank, conform de in de wet vastgelegde procedure, vaststelt of de feiten waarop de eisen en bezwaren van de partijen zijn gebaseerd, alsmede andere feiten die relevant zijn voor de correcte behandeling van de zaak, wel of niet bestaan.

Op grond van lid 2 kan bewijs bestaan uit de verklaring van een getuige, verklaringen die door de partijen in het proces onder ede zijn afgelegd, schriftelijk bewijsmateriaal, fysiek bewijsmateriaal, een inspectie of de verklaring van een deskundige. In verzoekprocedures en vereenvoudigde procedures kan de rechtbank ook oordelen dat andere bewijsmiddelen, bijvoorbeeld een verklaring van een partij in het proces die niet onder ede is afgelegd, voldoende is ter staving van de feiten.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

1) Getuigenverklaring

Volgens artikel 251, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elke persoon die op de hoogte kan zijn van de feiten die relevant zijn voor de zaak, als getuige worden gehoord, tenzij die persoon een partij in het proces of een vertegenwoordiger van een partij in het proces is. Getuigen dienen informatie te verschaffen over de feiten die zij rechtstreeks hebben waargenomen. Een persoon die als getuige wordt opgeroepen is verplicht om ter zitting te verschijnen en voor de rechter een waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen over de feiten die deze persoon bekend zijn. In plaats van opgeroepen te worden voor het bijwonen van een zitting kan een getuige ook verzocht worden om een schriftelijke verklaring af te leggen, indien het voor de getuige een onredelijke belasting is om ter zitting te verschijnen en de rechtbank van mening is dat het afleggen van een schriftelijke verklaring gezien de inhoud van de vragen en aard van de persoon van de getuige voldoende is om bewijs te verschaffen. De rechtbank kan ook het verslag van een zitting van andere gerechtelijke procedures gebruiken, indien dit het proces duidelijk vereenvoudigt en verondersteld mag worden dat de rechtbank het verslag naar behoren kan beoordelen zonder de getuige rechtstreeks te ondervragen.

Elke getuige wordt individueel gehoord en getuigen die niet zijn gehoord mogen tijdens de behandeling van de zaak niet in de rechtszaal aanwezig zijn. Als een rechtbank reden heeft om te geloven dat een getuige bang is of een andere reden heeft om in aanwezigheid van een partij in het proces niet de waarheid voor de rechter te vertellen of als een partij in het proces de verklaring van een getuige beïnvloedt door tussenbeide te komen of anderszins, kan de rechtbank die persoon uit de rechtszaal verwijderen terwijl de getuige wordt gehoord. In dergelijke gevallen wordt de verklaring van de getuige na de terugkeer van die persoon aan de partij in het proces voorgelezen en heeft de partij in het proces het recht om de getuige te ondervragen. Als de verklaring van een getuige tegenstrijdig is, kan de rechtbank de getuige verschillende malen tijdens dezelfde rechtszitting horen en ondervragen.

In het geval van schriftelijke verklaringen hebben de partijen in het proces het recht om via de rechtbank schriftelijke vragen aan getuigen voor te leggen. De rechtbank bepaalt welke vragen de getuige moet beantwoorden. Zo nodig kan de rechtbank een getuige oproepen om ter zitting te verschijnen om een mondelinge verklaring af te leggen.

Als een persoon niet ter zitting kan verschijnen ten gevolge van ziekte, ouderdom, invaliditeit of een andere geldige reden, of als het om een andere reden nodig is, kan de rechtbank de getuige bezoeken om diens verklaring af te nemen.

De rechtbank beoordeelt bewijzen rechtstreeks (artikel 243, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen te controleren kan de rechtbank gebruik maken van de verschillende methoden die worden beschreven in artikel 262, lid 1 en lid 8, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; op grond van lid 1 stelt de rechtbank bijvoorbeeld de identiteit van een getuige vast, alsmede diens werkzaamheden, opleiding, woonadres, verband met de zaak en relatie tot de partijen in het proces. Voordat een getuige een verklaring aflegt, vertelt de rechtbank de getuige dat deze verplicht is om de waarheid te spreken en wordt de procedure uiteengezet die volgt wanneer de getuige weigert om een verklaring af te leggen; op grond van lid 8 kan de rechtbank, indien nodig, op elk moment tijdens de ondervraging aanvullende vragen stellen om de verklaring te verduidelijken of te vervolledigen of om te achterhalen hoe de getuige aan diens kennis komt.

2) Deskundigenverklaring

Om nadere informatie te verkrijgen over bijzonderheden van een zaak die specifieke expertise behoeven, heeft de rechtbank het recht om op verzoek van een partij in het proces een deskundige om een verklaring te vragen. Om vast te stellen welke wetgeving buiten de republiek Estland van kracht is, welke internationale wetgeving of welk gewoonterecht geldt, kan de rechtbank op verzoek van een partij in het proces of op eigen initiatief een juridisch deskundige raadplegen. De bepalingen betreffende het horen van getuigen zijn ook van toepassing op het horen van personen met specifieke expertise met als doel een omstandigheid of gebeurtenis te bewijzen waarvoor specifieke expertise benodigd is om juist te worden geïnterpreteerd. Als een partij in het proces de schriftelijke verklaring van een persoon met specifieke expertise aan de rechtbank heeft voorgelegd en de persoon niet als getuige wordt gehoord, wordt deze verklaring als schriftelijk bewijsmateriaal beschouwd. In plaats van een deskundige te verzoeken om diens oordeel te geven, kan de rechtbank ook een deskundigenverklaring gebruiken die door de rechtbank in een andere gerechtelijke procedure is gevraagd of een die is opgesteld in opdracht van een orgaan dat een gerechtelijke procedure uitvoert in verband met een misdrijf of overtreding, indien dit het proces duidelijk vereenvoudigt en verondersteld mag worden dat de rechtbank de deskundigenverklaring naar behoren kan beoordelen zonder om een nieuw oordeel van een deskundige te vragen. In dergelijke gevallen kunnen aanvullende vragen aan de deskundige worden gesteld of kan de deskundige bij de rechtbank worden ontboden voor ondervraging.

Een deskundigenbeoordeling wordt uitgevoerd door een forensisch deskundige of andere bevoegde persoon die in dienst is van een overheidsinstantie voor forensisch onderzoek, door een officieel erkende deskundige of door een andere door de rechtbank aangewezen persoon met specifieke expertise. De rechtbank kan een persoon als deskundige aanwijzen als de persoon over de kennis en ervaring beschikt die nodig is om een deskundigenverklaring af te leggen. Als een officieel erkende deskundige beschikbaar is om een deskundigenbeoordeling uit te voeren, worden andere personen alleen met een goede reden als deskundige aangewezen. Als de partijen instemmen met een deskundige, kan de rechtbank die persoon als deskundige aanwijzen indien die persoon in de hoedanigheid van een deskundige volgens de wet kan optreden.

Een partij in het proces heeft het recht om via de rechtbank vragen aan een deskundige te stellen. De rechtbank bepaalt welke vragen een deskundigenverklaring vereisen. Indien de rechtbank vragen verwerpt, dient zij die beslissing met redenen te omkleden. Deskundigen dienen hun deskundigenverklaring schriftelijk aan de rechtbank aan te bieden, tenzij de rechtbank bepaalt dat zij hun verklaring mondeling of, met toestemming van de deskundige, in een andere vorm moeten geven. Een deskundigenverklaring moet een gedetailleerde beschrijving bevatten van alle uitgevoerde onderzoeken, de conclusies die uit die onderzoeken zijn getrokken en onderbouwde antwoorden op de vragen van de rechtbank.

Deskundigen dienen een correcte en onderbouwde verklaring af te leggen als antwoord op de aan hen gestelde vragen. Voor het afleggen van een deskundigenverklaring kunnen deskundigen elk bij de zaak behorend materiaal dat zij daarvoor nodig hebben bestuderen, deelnemen aan het onderzoeken van het bewijs ter zitting en referentiematerialen en aanvullende informatie bij de rechtbank opvragen.

Een deskundigenverklaring wordt tijdens een rechtszitting in de openbaarheid gebracht. Tenzij de deskundigenverklaring schriftelijk wordt gegeven of in een vorm die schriftelijk kan worden gereproduceerd, legt de deskundige de verklaring tijdens een zitting af. De rechtbank kan een deskundige die een deskundigenverklaring schriftelijk of in een schriftelijk reproduceerbare vorm heeft overgelegd, oproepen om tijdens een zitting te worden ondervraagd. De rechtbank kan ook een deskundige die een deskundigenverklaring heeft gegeven oproepen om ter zitting te verschijnen, indien een van de betrokken partijen hierom verzoekt.

Na bestudering van een deskundigenverklaring kunnen de partijen in het proces tijdens een zitting vragen stellen aan de deskundige om meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de verklaring, mits de deskundige door de rechtbank is opgeroepen. De vragen kunnen ook vooraf bij de rechtbank worden ingediend en vervolgens door de rechtbank aan de deskundige worden doorgezonden. De rechtbank laat geen vragen toe die niet relevant zijn of buiten de bevoegdheid van de deskundige vallen.

De bepalingen betreffende het horen van getuigen gelden ook voor het horen van deskundigen.

3) Schriftelijk bewijs

Schriftelijk bewijsmateriaal bestaat uit een schriftelijk document of enig ander document of vergelijkbaar gegevensmedium dat is vastgelegd door middel van fotografie, video, audio, elektronische opslag of anderszins, bevat informatie betreffende de feiten die relevant zijn voor de behandeling van een zaak en kan in waarneembare vorm tijdens een zitting worden overgelegd.

Officiële en persoonlijke correspondentie, uitspraken in andere zaken en de verklaringen van personen met specifieke expertise die door partijen in het proces aan de rechtbank zijn overgelegd, worden ook als documenten beschouwd.

Schriftelijke documenten die worden overgelegd dienen originelen of afschriften te zijn. Als partijen in het proces originele documenten samen met een afschrift overleggen, kan de rechtbank de originele documenten teruggeven en in het dossier een door de rechter gewaarmerkt exemplaar van het afschrift opnemen. Op verzoek van personen die schriftelijke documenten overleggen, kunnen de in het dossier opgenomen originele documenten worden teruggegeven nadat de uitspraak van de rechtbank van kracht is geworden en het proces is afgesloten. Het afschrift wordt in het dossier bewaard. De rechtbank kan een uiterste tijdstip vaststellen voor het onderzoeken van een overgelegd document, waarna de rechtbank het document moet teruggeven. In dergelijke gevallen moet het afschrift van het document in het dossier worden bewaard. Als een document in de vorm van een afschrift is overgelegd, heeft de rechtbank het recht om te verzoeken dat het originele document wordt overgelegd of dat wordt gemotiveerd waarom het originele document niet is overgelegd. Als niet aan de verzoeken van de rechtbank wordt voldaan, dient de rechtbank vast te stellen of het afschrift van het document bewijskracht heeft.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

In civiele procedures geldt de algemene regel van de vrije beoordeling van bewijzen, maar er kunnen beperkingen worden toegepast indien de betrokken partijen daarmee instemmen. In het bijzonder wordt in artikel 232, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gesteld dat geen enkel bewijs vooraf vastgestelde waarde voor een rechtbank heeft, tenzij anders door partijen overeengekomen. De partijen kunnen derhalve overeenkomen om een beslissend gewicht toe te kennen aan bepaalde bewijsstukken.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Ja. Op grond van de wet of een overeenkomst tussen de partijen kan een bepaald feit alleen worden gestaafd door middel van bewijs van een bepaald type of in een bepaalde vorm.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja. Krachtens artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een persoon die als getuige wordt opgeroepen, verplicht om ter zitting te verschijnen en voor de rechter een waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen over de feiten die deze persoon bekend zijn.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De volgende personen hebben het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen:

  1. afstammelingen of bloedverwanten in opgaande lijn van de eisende of verwerende partij;
  2. een zuster, stiefzuster, broer of stiefbroer van de eisende of verwerende partij, of een persoon die gehuwd is of is geweest met een zuster, stiefzuster, broer of stiefbroer van de eisende of verwerende partij;
  3. een stiefouder of pleegouder of een stiefkind of pleegkind van de eisende of verwerende partij;
  4. een adoptieouder of een geadopteerd kind van de eisende of verwerende partij;
  5. de echtgenoot of samenwonende partner van de eisende of verwerende partij, en de ouders van de echtgenoot of samenwonende partner, ook als het huwelijk of het samenwonen is beëindigd.

Een getuige kan ook weigeren om een getuigenverklaring af te leggen als de getuigenis bezwarend is voor de getuige zelf of voor een hierboven omschreven persoon in verband met een misdrijf of overtreding.

Een getuige heeft het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen met betrekking tot feiten waarop de wet ter bescherming van staatsgeheimen en gerubriceerde informatie van buitenlandse staten (riigisaladuse ja salastatud välisteabe seadus) van toepassing is.

Elke persoon die informatie voor journalistieke doeleinden verwerkt, heeft het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen met betrekking tot feiten waardoor de identiteit kan worden vastgesteld van de persoon die de informatie heeft verschaft.

Ongeacht het bovenstaande is het een getuige niet toegestaan om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen met betrekking tot:

  1. de verrichting of inhoud van een transactie waarbij de getuige was uitgenodigd om daarvan getuige te zijn;
  2. de geboorte of het overlijden van een familielid;
  3. een feit dat verband houdt met een eigendomsrelatie die voortvloeit uit een betrekking krachtens het familierecht;
  4. een handeling die verband houdt met een betwiste rechtsbetrekking en die de getuige zelf heeft verricht als rechtsvoorganger of wettelijke vertegenwoordiger van een partij.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja. Als een getuige zonder geldige reden weigert om een getuigenverklaring af te leggen, kan de rechtbank een boete opleggen of de getuige voor een periode van maximaal 14 dagen in hechtenis nemen. De getuige dient onmiddellijk te worden vrijgelaten als de getuige de verklaring aflegt of als de behandeling van de zaak wordt beëindigd of de noodzaak om de getuige te horen vervalt.

Daarenboven draagt de getuige de proceskosten die het gevolg zijn van het feit dat de getuige zonder geldige reden heeft geweigerd om een getuigenverklaring af te leggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

In artikel 256 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt beschreven welke personen niet als getuige mogen worden gehoord. In het bijzonder mogen geestelijken van een in Estland geregistreerd kerkgenootschap of hun medewerkers niet worden gehoord of ondervraagd over bijzonderheden die hun in het kader van zielzorg zijn toevertrouwd. De volgende personen mogen niet als getuige worden gehoord zonder de toestemming van de persoon in wiens belang zij een geheimhoudingsplicht hebben:

  1. vertegenwoordigers in civiele of bestuursrechtelijke zaken, raadslieden in zaken die een misdrijf of overtreding betreffen, en notarissen, waar het feiten betreft die zij bij de uitoefening van hun beroep te weten zijn gekomen;
  2. artsen, apothekers of andere medische hulpverleners, waar het feiten betreft die een patiënt hun heeft toevertrouwd, met inbegrip van feiten die verband houden met afstamming, kunstmatige inseminatie, familie of gezondheid van een persoon;
  3. andere personen die door hun beroep of professionele of economische activiteiten deelgenoot zijn geworden van vertrouwelijke informatie die zij op grond van de wet niet mogen openbaren.

Ondersteunende medewerkers van de hierboven bedoelde personen kunnen ook niet als getuigen worden gehoord zonder de toestemming van de persoon in wiens belang zij een geheimhoudingsplicht hebben.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

In artikel 262 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt de procedure voor het horen van getuigen beschreven. De rechtbank begint het horen van een getuige met een uitleg aan de getuige van het doel van het verhoor en de dringende aansporing om alles te openbaren wat de getuige met betrekking tot het doel van het verhoor weet. Daarna hebben de partijen in het proces het recht om via de rechtbank vragen aan de getuige te stellen. De partijen in het proces kunnen, met toestemming van de rechtbank, ook rechtstreeks vragen stellen.

De rechtbank laat geen vragen toe die suggestief zijn, vragen die niet relevant zijn voor de zaak, vragen die zijn gesteld met het oogmerk om nieuwe feiten te onthullen die niet eerder zijn gepresenteerd en vragen die al eerder zijn gesteld. De rechtbank heeft op elk moment tijdens de ondervraging het recht om, indien nodig, aanvullende vragen te stellen om de verklaring te verduidelijken of te vervolledigen of om te achterhalen hoe de getuige aan diens kennis komt.

Op grond van artikel 350 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank een zitting in de vorm van een videoconferentie organiseren, zodat de partijen in het proces of hun vertegenwoordigers of raadslieden tijdens de rechtszitting op een andere locatie kunnen zijn en de proceshandelingen in real time op die locatie kunnen verrichten. Een getuige of deskundige die zich op een andere locatie bevindt, kan ook worden gehoord en een partij in het proces die zich elders bevindt, kan vragen aan hen stellen via een rechtszitting die in de vorm van een videoconferentie wordt gehouden.

Als een rechtszitting in de vorm van een videoconferentie wordt gehouden, moet het recht van iedere partij in het proces om verzoeken en aanvragen in te dienen en om standpunten te formuleren ten aanzien van de verzoeken en aanvragen van andere partijen in het proces op een technisch betrouwbare manier worden gewaarborgd, en moet de realtime-overdracht van beeld en geluid van de partijen in het proces die niet in de rechtszaal aanwezig zijn naar de rechtbank en vice versa tijdens de rechtszitting op technisch betrouwbare wijze plaatsvinden. De getuige kan tijdens een videoconferentie telefonisch worden gehoord als de partijen en de getuige daarmee instemmen of, bij een verzoekprocedure, als alleen de getuige daarmee instemt. De minister van Justitie kan specifieke technische eisen vaststellen voor het houden van een rechtszitting in de vorm van een videoconferentie.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Op grond van artikel 238, lid 3, sub 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank weigeren om een bewijsstuk te accepteren en het bewijs teruggeven als het verkregen is door een strafbare handeling of door onrechtmatige schending van een grondrecht.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Volgens artikel 267 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft een partij die een door haar te bewijzen feit niet door enig ander bewijs heeft kunnen staven of die geen ander bewijs heeft verschaft, het recht om te verzoeken dat de wederpartij of een derde partij onder ede wordt gehoord om het feit te bewijzen. In het geval van een rechtspersoon kan een vertegenwoordiger daarvan onder ede worden gehoord.

De rechtbank kan ook onder ede een partij horen die bewijs moet verschaffen betreffende een betwist feit, indien de ene partij dit verzoekt en de andere partij daarmee instemt.

Ongeacht de verzoeken van de partijen en de verdeling van de bewijslast kan de rechtbank op eigen initiatief een van beide of beide partijen onder ede horen, indien de rechtbank op basis van het eerdere rechtsplegingsproces en het verschafte en verzamelde bewijs zich geen oordeel kan vormen over de waarheid van een beweerd feit dat moet worden bewezen. De rechtbank kan ook op eigen initiatief onder ede een partij horen, indien de partij die bewijs moet verschaffen verklaringen onder ede wil afleggen zonder de instemming van de wederpartij.

In vereenvoudigde procedures en in verzoekprocedures kan de rechtbank ook oordelen dat een verklaring van een partij in het proces die niet onder ede is afgelegd, voldoende is om een feit te bewijzen, tenzij uit de voorschriften voor het relevante type verzoekprocedure voortvloeit dat uitsluitend verklaringen die onder ede door partijen in het proces zijn afgelegd, toelaatbaar zijn. Een uitspraak in een geding mag niet worden gebaseerd op een door een partij afgelegde verklaring die niet onder ede is afgelegd.

Laatste update: 18/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.