Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Kroatisch) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels
Swipe to change

Bewijsverkrijging

Kroatië
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De regels voor het verkrijgen van bewijsmateriaal en het overleggen, selecteren, verzamelen, onderzoeken en beoordelen van de bewijsmiddelen in burgerlijke zaken zijn vastgesteld in de artikelen 219 tot en met 276 van het Kroatische wetboek van burgerlijke rechtsvordering [Zakon o parničnom postupku, Staatsblad van de Republiek Kroatië (Narodne novine) nrs. 53/91, 91/92, 112/99, 88/01, 117/03, 88/05, 2/07, 84/08, 96/08, 123/08, 57/11, 148/11– geconsolideerde versie, 25/13, 89/14 – uitspraak van het Grondwettelijk Hof (Ustavni sud) van de Republiek Kroatië, 70/19 en 80/22; hierna “ZPP” genoemd].

De algemene regel is dat elke partij de feiten moet aanvoeren en het bewijsmateriaal moet overleggen waarop haar vordering is gebaseerd of op grond waarvan zij de verklaringen en het bewijsmateriaal van de wederpartij betwist. Dit betekent dat in het Kroatische (burgerlijke) procesrecht het beginsel van het recht om te worden gehoord, prevaleert bij het verzamelen van feiten en het overleggen van bewijsmateriaal.

Elke partij moet daarom het bewijs leveren van de juistheid van verklaringen inzake het bestaan van feiten die voor haar gunstig zijn en waarop haar vorderingen (en bezwaren) zijn gebaseerd, tenzij in de wet anders is bepaald.

In beginsel is de rechter bevoegd om alleen de feiten vast te stellen die door de partijen zijn aangevoerd en alleen het bewijs in aanmerking te nemen dat de partijen hebben aangedragen. Bij wijze van uitzondering is de rechter bevoegd (en verplicht) om feiten vast te stellen die de partijen niet hebben aangevoerd en om bewijs te verkrijgen dat de partijen niet hebben aangedragen, maar uitsluitend indien hij vermoedt dat de partijen vorderingen willen instellen die zij niet mogen instellen.

Indien de rechter op basis van het overgelegde bewijs (artikel 8 ZPP) een feit niet met zekerheid kan vaststellen, zal hij over het bestaan van dat feit beslissen door de regels inzake de bewijslast toe te passen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Het te leveren bewijs heeft betrekking op alle feiten die van belang zijn om tot een beslissing te komen.

Het is niet nodig om de feiten te bewijzen die de partij in de loop van het geding voor de rechter heeft erkend, maar de rechter kan wel gelasten dat bewijs voor deze feiten wordt aangedragen, indien hij van oordeel is dat door erkenning ervan de partij een vordering wil instellen die zij niet mag instellen (artikel 3, derde alinea, ZPP).

Bovendien hoeven rechtsregels niet te worden bewezen, omdat daarvoor de regel geldt dat de rechter wordt geacht het recht te kennen (iura novit curia).

Het is niet nodig om feiten te bewijzen die algemeen bekend zijn. Het is echter wel toegestaan om te bewijzen dat een bepaald feit niet algemeen bekend is.

Feiten waarvan het bestaan door de wet wordt verondersteld, hoeven niet te worden bewezen. Het niet-bestaan van een dergelijk feit mag echter wel worden bewezen, tenzij in de wet anders is bepaald. De regels inzake weerlegbare vermoedens (praesumptiones iuris) vergemakkelijken derhalve de bewijsvoering, omdat de partij die zich op een juridisch relevant feit beroept het bestaan van dat feit niet rechtstreeks hoeft te bewijzen. Het is voldoende om zich te beroepen op een algemene rechtsregel die besloten ligt in een weerlegbaar vermoeden, en een partij die stelt dat de algemene regel in het weerlegbaar vermoeden niet kan worden toegepast op een bepaald geval, moet dat bewijzen.

Er zijn echter gevallen waarin de wet niet de mogelijkheid biedt om het niet-bestaan van door de wet veronderstelde feiten te bewijzen (praesumptiones iuris et de iure); de rechter moet dan concluderen dat het betrokken juridisch relevante feit bestaat.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Het is de taak van de rechter om zich ervan te vergewissen of de feiten waarop de toepassing van de wet is gebaseerd, al dan niet bestaan. Het ZPP bevat geen expliciete bepalingen over waarschijnlijkheid, maar de mate van waarschijnlijkheid moet in verhouding staan tot het belang van de te nemen maatregelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de fase van de procedure waarin er wordt gediscussieerd en beslist over een bepaalde procedurele kwestie, en met de procedurele consequenties indien wordt vastgesteld dat bepaalde feiten al dan niet bestaan.

Conform de algemene regel betreffende de vrije waardering van het bewijs, beslist het gerecht volgens zijn eigen overtuiging welke feiten het bewezen acht, op basis van een nauwgezette en zorgvuldige beoordeling van alle bewijsmiddelen (zowel de afzonderlijke bewijsmiddelen als alle bewijsmiddelen samen). Daarbij houdt het rekening met de resultaten van de volledige procedure.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Zoals hierboven vermeld, is het Kroatische (burgerlijke) procesrecht voornamelijk van contradictoire aard. Dit betekent dat de partijen uit eigener beweging feiten mogen verzamelen en bewijs mogen vergaren en dat de rechter uitsluitend feiten mag vaststellen die niet door de partijen zijn aangevoerd en bewijs mag verkrijgen indien hij vermoedt dat de partijen vorderingen willen instellen die zij niet mogen instellen (artikel 3, derde alinea, ZPP).

Na afloop van de inleidende terechtzitting beëindigt het gerecht de prejudiciële procedure bij beschikking.

Indien het gerecht van oordeel is dat dit in het licht van de omstandigheden van de zaak mogelijk is, sluit het de prejudiciële procedure tijdens de voorbereidende terechtzitting en houdt en sluit het tijdens dezelfde terechtzitting ook de pleitzitting.

Indien het gerecht van oordeel is dat het niet mogelijk is tijdens dezelfde terechtzitting de prejudiciële procedure te sluiten en de pleitzitting te houden en te sluiten, stelt het een plan op voor de organisatie van de procedure.

Het plan voor de organisatie van de procedure moet het volgende bevatten:

  • een overzicht van de gegevens, feitelijk en rechtens;
  • het bewijs aan de hand waarvan de betrokken feiten kunnen worden vastgesteld;
  • de termijn voor het vergaren van het nog te verkrijgen bewijs;
  • de termijn waarbinnen partijen schriftelijke opmerkingen kunnen indienen over de verklaringen van de wederpartij en over het verslag en het advies van de deskundige;
  • de datum en het tijdstip van de pleitzitting.

Indien de hoofdzitting over meerdere terechtzittingen moet worden gespreid, bepaalt het gerecht, nadat de partijen hun opmerkingen hebben ingediend, de datum en het tijdstip van alle daaropvolgende terechtzittingen voor de hoofdzitting, rekening houdend met een redelijke duur van de procedure.

Het gerecht stelt het plan voor de organisatie van de procedure vast door middel van een beschikking, in beginsel tijdens de eerste terechtzitting. Alvorens een beslissing te nemen over een plan voor de organisatie van de procedure, stelt het gerecht de partijen in de gelegenheid zich over dat plan uit te spreken tijdens de terechtzitting.

Bij wijze van uitzondering kan het gerecht, als een van de partijen niet aanwezig is op de terechtzitting tijdens welke een plan voor de organisatie van de procedure wordt besproken, een plan voor de organisatie van de procedure opstellen, zonder dat de niet ter terechtzitting aanwezige partij zich daar vooraf over heeft uitgesproken.

Het gerecht kan het plan voor de organisatie van de procedure voor het verdere verloop van de procedure wijzigen, als het de partijen in de gelegenheid heeft gesteld hun standpunt ter zake kenbaar te maken. Als de wijzigingen van het plan geen gevolgen hebben voor de interventietermijnen van de partijen, kan het gerecht het plan wijzigen, zonder dat de partijen zich daar vooraf over hebben uitgesproken.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter beslist welke overgelegde bewijsstukken in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de doorslaggevende feiten.

Als de rechter het door de partij aangeboden bewijs heeft aanvaard, zal hij in de regel beginnen met het beoordelen van dat bewijs.

Bij geschillen die door een kamer (vijeće) worden behandeld, vindt de bewijsvoering plaats tijdens de pleitzitting voor de kamer. De kamer kan echter om gewichtige redenen beslissen dat een bepaald deel van de bewijsvoering moet plaatsvinden voor de voorzitter van de kamer of de rechter van het aangezochte gerecht (de aangezochte rechter, zamoljeni sudac). In dat geval wordt het verkregen bewijs tijdens de pleitzitting voorgelezen.

De alleensprekende rechter of de voorzitter van de kamer leidt de pleitzitting, ondervraagt de partijen en verkrijgt het bewijsmateriaal. De rechter is echter niet gebonden aan de beslissing over de afwikkeling van de zitting, wat onder meer betekent dat hij niet gebonden is aan de beslissing om het door de partijen overgelegde bewijs te aanvaarden of af te wijzen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Op grond van de bepalingen van het ZPP wijst de rechter overgelegd bewijs af dat hij niet relevant acht, en motiveert hij de afwijzing in de beslissing.

Het ZPP bevat geen bijzondere bepalingen betreffende de mogelijkheid om bewijs af te wijzen dat niet toelaatbaar is of dat alleen tegen onevenredige kosten kan worden verkregen. In zaken voor een gemeentelijke rechtbank (općinski sud) waarbij het voorwerp van het geschil niet meer bedraagt dan 10 000,00 Kroatische kuna, en in zaken voor een handelsrechtbank (trgovački sud) waarbij het voorwerp van het geschil niet meer bedraagt dan 50 000,00 Kroatische kuna, kan de rechter evenwel, als hij van mening is dat het vaststellen van feiten die voor de beslechting van het geschil van belang zijn tot onevenredige problemen of kosten zou leiden, op basis van zijn eigen oordeel over het bestaan van deze feiten beslissen. Daarbij houdt de rechter rekening met de door de partijen overgelegde documenten en met hun verklaring, indien hij bewijs heeft verkregen door de partijen te horen.

De bepalingen van het ZPP voorzien ook in een termijn waarbinnen de partijen alle feiten moeten aanvoeren en bewijsmateriaal moeten overleggen. In de loop van een gewone burgerrechtelijke procedure moet elke partij in haar verzoekschrift en haar reactie op het verzoekschrift uiterlijk tijdens de inleidende terechtzitting alle feiten ter onderbouwing van haar vordering aanvoeren, het bewijsmateriaal ter vaststelling van de door haar aangevoerde feiten overleggen en haar standpunt kenbaar maken over de vaststelling van de feiten en het door de wederpartij aangeboden bewijsmateriaal. Tijdens de pleitzitting mogen de partijen alleen nieuwe feiten en bewijsmiddelen aandragen als zij deze buiten hun schuld niet konden verstrekken of overleggen voordat de eerdere procedures werden afgesloten.

De rechter houdt geen rekening met nieuwe feiten en bewijsmiddelen die de partijen door hun eigen schuld tijdens de pleitzitting verstrekken of overleggen.

Zie voor meer informatie over bewijs en bewijsverkrijging in een procedure voor geringe vorderingen het inlichtingenblad “Geringe vorderingen – Republiek Kroatië”.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Het ZPP voorziet in de volgende bewijsmiddelen: plaatsopneming, inspectie, schriftelijke bewijsmiddelen, getuigen, deskundigen en het horen van de partijen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Een getuige is iedere natuurlijke persoon die informatie kan geven over de feiten die worden bewezen. Getuigen worden afzonderlijk gehoord, zonder dat andere getuigen aanwezig zijn die later worden gehoord, en zij moeten mondeling antwoorden.

De getuige wordt eerst gewezen op zijn verplichting de waarheid te spreken en geen informatie achter te houden. Vervolgens wordt de getuige gewaarschuwd voor de gevolgen van het afleggen van een valse getuigenis. Bovendien wordt de getuige altijd gevraagd hoe hij de feiten waarover hij een verklaring aflegt, te weten is gekomen.

Een deskundige moet over dezelfde kwaliteiten beschikken als een getuige. Met andere woorden, hij moet kunnen observeren, onthouden en vertellen wat hij weet. Daarnaast moet hij specifieke beroepsdeskundigheid bezitten.

Bepaalde deskundigen die door de rechter worden opgeroepen, zijn verplicht gevolg te geven aan de oproeping en hun verslag en advies te verstrekken.

Tot de taak van de deskundige behoort dan ook het opstellen van een verslag en een advies. De rechter bepaalt of de deskundige zijn verslag en advies alleen mondeling tijdens de zitting presenteert of deze ook schriftelijk indient vóór het begin van de zitting. De rechter stelt een termijn vast voor het indienen van het schriftelijke verslag en advies, die niet langer dan zestig dagen mag bedragen.

De deskundige moet zijn advies altijd toelichten.

De rechter verstrekt het schriftelijke verslag en advies aan de partijen uiterlijk 15 dagen vóór de terechtzitting waarop zij worden gehoord.

In het ZPP wordt geen onderscheid gemaakt tussen de procedure voor het horen van getuigen en de procedure voor het horen van deskundigen. Er zijn daarom ook geen bijzondere procedurele bepalingen vastgesteld.

Met betrekking tot schriftelijk bewijs moeten de partijen zelf het document waarop zij zich baseren, indienen als bewijs van hun verklaring.

Een document dat in de voorgeschreven vorm door een overheidsinstantie binnen haar bevoegdheidssfeer is afgegeven en een document dat in die vorm is afgegeven door een natuurlijke of rechtspersoon die optreedt in de uitoefening van de overheidsbevoegdheden die hem bij wet of op de wet gebaseerde regelgeving zijn toegekend (een authentieke akte), wordt geacht de juistheid te bewijzen van wat erin wordt verklaard of geregeld.

Andere documenten hebben dezelfde bewijskracht indien hun bewijskracht op grond van bijzondere regelgeving gelijkwaardig is aan de bewijskracht van authentieke akten.

Het is toegestaan om te bewijzen dat in authentieke akten vermelde feiten onjuist zijn of dat het document verkeerd is opgesteld.

Als de rechter twijfelt aan de authenticiteit van het document, kan hij daarover het oordeel vragen van de instantie waarvan het verondersteld wordt afkomstig te zijn.

Tenzij anders is bepaald in een internationale overeenkomst, hebben buitenlandse authentieke akten die naar behoren zijn gewaarmerkt, op voorwaarde van reciprociteit, dezelfde bewijskracht als binnenlandse authentieke akten.

Het ZPP bevat ook regels over de verplichting om documenten te verstrekken afhankelijk van de vraag of het document in het bezit is van de opgeroepen partij, de wederpartij, een overheidsinstantie of een organisatie met overheidsgezag, of een derde (natuurlijke of rechtspersoon).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Volgens de algemene regel betreffende de vrije waardering van het bewijs die in het Kroatische (burgerlijke) procesrecht wordt toegepast, beslist de rechter volgens zijn eigen overtuiging welke feiten hij bewezen acht, op basis van een nauwgezette en zorgvuldige beoordeling van alle bewijsmiddelen, zowel afzonderlijk als in hun geheel overgelegd, en rekening houdend met de resultaten van de volledige procedure.

Er is dan ook geen regel dat bepaalde bewijsmiddelen zwaarder wegen of belangrijker zijn dan andere, hoewel in de praktijk documenten betrouwbaarder (maar niet belangrijker) worden geacht dan ander bewijs (getuigen, terechtzittingen).

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Nee, in het ZPP is niet voorgeschreven dat bepaalde bewijsmiddelen verplicht zijn om bepaalde feiten vast te stellen. Volgens het beginsel van een procedure op tegenspraak kunnen de partijen bewijsmateriaal overleggen en beoordeelt de rechter welke overgelegde bewijsmiddelen hij in aanmerking neemt om de relevante feiten vast te stellen.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Iedereen die als getuige wordt opgeroepen, is verplicht gevolg te geven aan de oproeping en een verklaring af te leggen, tenzij in het ZPP anders is bepaald. Het optreden als getuige, dat de verplichting inhoudt om ter zitting te verschijnen, een verklaring af te leggen en de waarheid te spreken, is dan ook een algemene verplichting die voor iedereen geldt. Getuigen die door ouderdom, ziekte of ernstige lichamelijke beperkingen geen gevolg kunnen geven aan de oproeping, worden in hun eigen woning gehoord.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Iemand die met zijn getuigenis de verplichting tot geheimhouding van militaire of staatsgeheimen zou schenden, mag pas als getuige worden gehoord nadat de bevoegde autoriteit hem van deze verplichting heeft ontslagen.

Een getuige mag weigeren een verklaring af te leggen:

  • over iets wat de partij aan hem als gemachtigde heeft toevertrouwd;
  • over iets wat de partij of iemand anders heeft bekend aan de getuige in diens hoedanigheid van religieuze biechtvader;
  • over de feiten waarvan de getuige kennis heeft genomen als advocaat of arts, of in de uitoefening van een ander beroep of een andere activiteit in geval van een verplichting om geheimhouding te betrachten over alles waarvan hij kennis heeft genomen in de uitoefening van dat beroep of die activiteit.

De alleensprekende rechter of de voorzitter van de kamer wijst deze personen op de mogelijkheid om te weigeren een verklaring af te leggen.

Een getuige kan weigeren op individuele vragen te antwoorden wegens dringende redenen, en in het bijzonder indien de beantwoording ervan ernstige reputatieschade, aanzienlijke materiële schade of strafrechtelijke vervolging met zich mee zou brengen voor de getuige zelf, zijn rechtstreekse bloedverwanten in elke graad of aanverwanten tot in de derde graad, inclusief zijn echtgenoot of aanverwanten door huwelijk tot en met de tweede graad — ook als het huwelijk is ontbonden — en zijn voogd of pupil, adoptieouder of geadopteerd kind.

De alleensprekende rechter of de voorzitter van de kamer wijst de getuige erop dat hij kan weigeren antwoord te geven op de gestelde vragen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja, dat is mogelijk. Indien een naar behoren opgeroepen getuige niet verschijnt en daarvoor geen verklaring geeft, of indien een dergelijke getuige de plaats waar hij gehoord wordt, zonder toestemming of zonder geldige reden verlaat, kan de rechter hem onder dwang en op kosten van die getuige laten ophalen en kan hij hem ook een geldboete opleggen van 500,00 tot 10 000,00 Kroatische kuna.

Als de getuige wel verschijnt, maar – na op de gevolgen daarvan gewezen te zijn – weigert te getuigen of bepaalde vragen te beantwoorden en de rechter de redenen van de getuige voor deze weigering niet gerechtvaardigd acht, kan de rechter een geldboete van 500,00 tot 10 000,00 Kroatische kuna opleggen. Weigert de getuige dan nog steeds om te getuigen, dan kan de rechter hem gijzelen. De getuige wordt gegijzeld totdat hij bereid is om te getuigen of totdat hij niet langer behoeft te worden gehoord. De duur van de gijzeling is echter ten hoogste één maand.

Indien de getuige vervolgens een verklaring voor zijn afwezigheid geeft, kan de rechter zijn beslissing tot het opleggen van de boete herroepen en de getuige geheel of gedeeltelijk ontheffen van het betalen van kosten. Ook kan de rechter zijn beslissing om een boete op te leggen, herroepen als de getuige vervolgens alsnog bereid is een getuigenverklaring af te leggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Voor informatie over vrijstelling van de algemene verplichting om te getuigen met betrekking tot militaire of staatsgeheimen, dat wil zeggen het recht van personen die specifieke activiteiten uitvoeren om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen en het recht om te weigeren specifieke vragen te beantwoorden, wordt verwezen naar punt 9.

In de regel mogen alleen personen die informatie kunnen verschaffen over feiten die worden bewezen, als getuigen worden gehoord. De rechter beslist per geval of iemand in staat is om te getuigen.

Iemand kan geen getuige zijn als hij rechtstreeks betrokken is bij de procedure, als partij of als wettelijke vertegenwoordiger van een partij. Een gevolmachtigde van de partij mag daarentegen wel als getuige worden gehoord.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Iedere getuige moet individueel worden gehoord en daarbij mogen geen getuigen aanwezig zijn die nog gehoord moeten worden. De getuige is verplicht mondeling te antwoorden.

De getuige wordt eerst gewezen op zijn verplichting de waarheid te spreken en geen informatie achter te houden. Vervolgens wordt de getuige gewaarschuwd voor de gevolgen van het afleggen van een valse getuigenis.

De getuige wordt daarna gevraagd naar zijn voornaam, achternaam, persoonlijk identificatienummer, de voornaam van zijn vader, en zijn beroep, adres, geboorteplaats, leeftijd en relatie met de partij.

Na deze algemene vragen wordt de getuige gevraagd alles te vertellen wat hij weet over de feiten waarover hij een verklaring aflegt. Daarna kunnen hem vragen worden gesteld om zijn verklaring te bevestigen, aan te vullen of toe te lichten. Het is niet toegestaan vragen te stellen waarin het antwoord al besloten ligt.

De getuige wordt altijd gevraagd hoe hij de feiten kent waarover hij een verklaring aflegt.

Getuigen wier verklaringen over belangrijke feiten elkaar tegenspreken, kunnen met elkaar worden geconfronteerd. Zij worden individueel ondervraagd over elk punt waarop hun verklaringen elkaar tegenspreken, en hun antwoorden worden vastgelegd in het proces-verbaal.

De Republiek Kroatië kent geen bijzondere bepalingen inzake bewijsverkrijging via videoconferentie. De bepalingen van de artikelen 126a tot en met 126c ZPP bieden echter een basis voor een dergelijke verhoormethode. Met andere woorden, van een terechtzitting kunnen geluidsopnamen worden gemaakt. De beslissing om opnamen te maken, wordt door de rechter genomen op eigen initiatief of op verzoek van een partij. De methode van opslag en overdracht van een geluidsopname, de technische voorwaarden en de wijze van opnemen worden geregeld in het Reglement voor de procesvoering van het gerecht.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Volgens de bepalingen van de ZPP kan een rechterlijke beslissing niet worden gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs.

Het gerecht kan bij beschikking de verkrijging van onrechtmatig bewijs toestaan en de inhoud daarvan in aanmerking nemen, als hij dit noodzakelijk acht om een doorslaggevend feit vast te stellen. Bij zijn beslissing over de toelaatbaarheid van bewijs houdt het gerecht rekening met de ernst van de inbreuk op het recht die voortvloeit uit de verkrijging van onrechtmatig bewijs, en met het belang om de feiten tijdens de procedure correct en volledig vast te stellen.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De partijen in een procedure kunnen niet als getuigen worden gehoord; de bepalingen van het ZPP voorzien echter wel in het horen van de partijen als een van de bewijsmiddelen bij gebreke van ander bewijs of wanneer, niettegenstaande de andere aangevoerde bewijsmiddelen, de rechter dit nodig acht om belangrijke feiten vast te stellen.

De bepalingen van het ZPP inzake het verkrijgen van bewijs van getuigen zijn van toepassing op het horen van de partijen, tenzij anders vermeld.

4 Heeft deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging andere autoriteiten aangewezen die bevoegd zijn om overeenkomstig de verordening bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken? Zo ja, in welke procedures zijn zij bevoegd bewijs te verkrijgen? Kunnen zij alleen verzoeken om bewijs te verkrijgen of kunnen zij ook bijstand verlenen bij het verkrijgen van bewijs naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat? Zie ook de mededeling op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

De Republiek Kroatië heeft alleen rechtbanken aangewezen als autoriteiten die bevoegd zijn om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

Laatste update: 14/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.