Bewijsverkrijging

België
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In het Belgische rechtsstelsel wordt er een onderscheid gemaakt tussen het burgerlijk recht en het handelsrecht. Het handelsrecht is bijzonder recht voor handelaars, het burgerlijk recht geldt als gemeen recht.

Het burgerrechtelijke bewijsrecht is terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek (hierna het "BW" genoemd), vanaf artikel 1315 BW. Het is een gesloten systeem met strak geregelde bewijsmiddelen (zie punt 5 a voor nadere gegevens).

Het handelsrechtelijke bewijsrecht is opgenomen in artikel 25 van het Wetboek van Koophandel (hierna het "W.Kh." genoemd). Het belangrijkste kenmerk is de openheid van het systeem en de vrijheid van het bewijs in handelszaken. Artikel 25 W.Kh. luidt als volgt: "(b)ehalve door de bewijsmiddelen die het burgerlijk recht toelaat, kunnen handelsverbintenissen ook worden bewezen door getuigen in alle gevallen waarin de rechtbank oordeelt dit te moeten toestaan, behoudens de uitzonderingen bepaald voor bijzondere gevallen. Koop en verkoop kan bewezen worden door middel van een aanvaarde factuur, onverminderd de andere bewijsmiddelen die door de wetten op de koophandel zijn toegelaten."

Procestechnische aspecten van het bewijs in burgerlijke en handelszaken worden geregeld in het Gerechtelijk Wetboek (hierna het "Ger.W." genoemd), vanaf artikel 870 Ger.W. In artikel 876 Ger.W. is bepaald dat de rechtbank het aanhangige geschil berecht volgens de bewijsregels die van toepassing zijn op de aard van het geschil. Het gaat dus om een burgerlijk geschil of om een handelsgeschil.

Het bewijs van een feit, een stelling of een bewering moet worden geleverd door de partij die zich erop beroept. Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht (artikel 1315 BW). In een rechtsgeding moet iedere partij het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert (artikel 870 Ger.W.: "actori incumbit probatio"). Het is dan aan de tegenpartij om de bewijswaarde van die feiten - indien mogelijk en toegestaan - te weerleggen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Op voorwaarde dat de openbare orde en de nationale veiligheid er zich niet tegen verzetten, komen alle feiten in aanmerking om te worden bewezen. Er zijn wel drie beperkingen van het recht op bewijs tijdens een geding. Vooreerst moet het te bewijzen feit ter zake dienend zijn. Vervolgens moet het te bewijzen feit afdoend zijn, hetgeen betekent dat het de rechter moet kunnen overtuigen bij de definitieve beslechting van het geschil. Ten slotte moet het bewijzen van bepaalde feiten toelaatbaar zijn: de persoonlijke levenssfeer, het beroepsgeheim en het briefgeheim mogen dus niet worden geschonden.

Vermoedens zijn in beginsel weerlegbaar door de tegenpartij. Enkel de onweerlegbare vermoedens ("iure et de iure") kunnen onmogelijk worden tegengesproken; er is zelfs een verbod op tegenbewijs. De weerlegbare vermoedens ("iuris tantum") kunnen en mogen wel worden weerlegd met bewijsmiddelen: aan de hand van gereguleerde technieken in het burgerlijk recht, vrij in het handelsrecht.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter moet overtuigd zijn van de door de partijen aangevoerde elementen. Het overtuigen van de rechter heeft te maken met de bewijswaarde of de geloofwaardigheid van die elementen. Indien de rechter van oordeel is dat het aangevoerde element het geschil kan helpen oplossen en dat het element een betrouwbare weergave van de realiteit is, kent hij bewijswaarde toe aan het element. Het is trouwens pas vanaf het moment dat de rechter aan iets een bewijswaarde heeft toegekend dat er van een bewijs kan worden gesproken.

Bewijswaarde is eerder subjectief, bewijskracht daarentegen is strikt objectief. De bewijskracht hangt af van de betrouwbaarheid die van een bewijsmiddel kan worden verwacht. De wet zal enkel bewijskracht toekennen aan bewijsmiddelen die een voldoende betrouwbaarheidsgraad bieden, want de rechter wordt immers zijn beoordelingsmacht ontnomen. Dit is het geval voor het schriftelijk bewijs. Indien de rechter de inhoud van een rechtmatig verkregen schriftelijk bewijs interpreteert op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen ervan, schendt hij de bewijskracht van akten. De benadeelde partij kan dit aanvoeren als middel voor het Hof van Cassatie.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Een partij die een bewering doet, moet deze kunnen bewijzen. In sommige gevallen kan de rechter een partij gelasten om bewijselementen aan te dragen, zoals bij de ambtshalve opgelegde eed (artikel 1366 BW). De rechter kan onder strikte voorwaarden aan een partij de eed opleggen, hetzij om de beslissing van de zaak daarvan afhankelijk te maken, hetzij louter om het bedrag van de veroordeling te bepalen.

De rechter kan de partijen verhoren, en ambtshalve een getuigenverhoor bevelen, tenzij de wet hem dit verbiedt (artikel 916 Ger.W.). Hij kan eveneens een deskundigenonderzoek gelasten om vaststellingen te laten doen of om een technisch advies te verkrijgen (artikel 962 Ger.W.).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Onderzoeksmaatregelen moeten door een partij worden gevorderd in de vorm van een hoofdvordering of van een tussenvordering. Het daaropvolgende vonnis van de rechter kan de gevraagde onderzoeksmaatregelen, met opgave van redenen, afwijzen of toestaan.

In het geval van schriftonderzoek (artikel 883 Ger.W.) of valsheidsonderzoek (artikel 895 Ger.W.) beveelt de rechter de partijen voor hem te verschijnen (al dan niet bijgestaan door hun advocaten) en alle titels, documenten en stukken van vergelijking, respectievelijk het van valsheid betichte stuk, mee te brengen. De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen of laten neerleggen op de griffie waarna hij zelf onderzoeksmaatregelen kan treffen of laten treffen door een deskundige. Uiteindelijk doet de rechter uitspraak over het schriftonderzoek of het valsheidsonderzoek.

Indien een partij aanbiedt het bewijs te leveren door een of meerdere getuigen, kan de rechter die bewijslevering toestaan indien het bewijs toelaatbaar is (artikel 915 Ger.W.). Indien de wet het hem niet verbiedt, kan de rechter een getuigenverhoor bevelen. De getuigen worden opgeroepen door de griffier ten minste acht dagen vóór de dag van hun verhoor. Ze moeten de eed afleggen en worden afzonderlijk gehoord door de rechter. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij vragen stellen aan de getuige. Het getuigenis wordt op schrift gesteld, voorgelezen, desgevallend verbeterd en aangevuld, waarna het getuigenverhoor wordt gesloten.

Het deskundigenonderzoek kan via een vonnis door de rechter worden gelast om een geschil op te lossen of te vermijden. Het onderzoek mag enkel vaststellingen of een technisch advies betreffen (artikel 962 Ger.W.). De deskundige voert zijn opdracht uit onder toezicht van de rechter. De partijen stellen aan de deskundige alle nodige stukken ter beschikking en voldoen aan al zijn relevante verzoeken. Het verslag moet worden ingediend binnen een door de rechter vastgestelde termijn. Indien het verslag strijdig is met zijn overtuiging, is de rechter niet verplicht het advies van de deskundige te volgen.

De rechter kan, op vraag van de partijen of ambtshalve, een plaatsopneming bevelen (artikel 1007 Ger.W.). Deze geschiedt al dan niet in tegenwoordigheid van de partijen, hetzij door de rechter die de plaatsopneming heeft bevolen, hetzij door een aangewezen rechter, hetzij door een persoon met een ambtelijke opdracht. Van alle verrichtingen en bevindingen wordt een proces-verbaal opgemaakt dat ter kennis wordt gebracht van de partijen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter is nooit verplicht om in te gaan op de vraag van een partij om onderzoeksmaatregelen te treffen. Indien daarentegen een ambtelijke opdracht wordt gericht aan een rechter, is de rechter verplicht die te doen uitvoeren (artikel 873 Ger.W.).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Er bestaan vijf soorten van bewijsmiddelen in het (gemeen) burgerlijk recht: het schriftelijk bewijs, het bewijs door getuigen, de vermoedens, de bekentenis van partijen en de eed (artikel 1316 BW).

Het schriftelijk bewijs (artikel 1317 BW) kan worden geleverd via een authentieke akte of via een onderhandse akte. Een authentieke akte is een akte die in de wettelijke vorm is verleden door een bevoegde openbare ambtenaar (bijvoorbeeld een notaris of een ambtenaar van de burgerlijke stand) en levert tussen partijen en ten aanzien van derden een volledig bewijs op van de overeenkomst die erin is vervat. Een erkende onderhandse akte, ondertekend door alle betrokken partijen en opgesteld in evenveel exemplaren als er partijen zijn, levert tussen partijen een volledig bewijs op. Een akte voor een notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt voor alle zaken die de som of de waarde van 375 EUR te boven gaan (artikel 1341 BW).

Het bewijs door getuigen (artikel 1341 BW) is niet toelaatbaar tegen en boven de inhoud van schriftelijke akten. Indien er slechts een begin van bewijs door geschrift is, of indien het onmogelijk was om een schriftelijk bewijs op te maken, wordt het getuigenbewijs toch aanvaard.

Vermoedens (artikel 1349 BW) zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit. Vermoedens kunnen geen afbreuk doen aan de inhoud van schriftelijke akten, maar kunnen wel - zoals getuigenissen - een begin van bewijs door geschrift aanvullen en schriftelijke akten vervangen wanneer het onmogelijk is deze op te stellen.

De bekentenis van partijen (artikel 1354 BW) is hetzij gerechtelijk, hetzij buitengerechtelijk. Een gerechtelijke bekentenis is een verklaring die in rechte wordt gedaan door een partij of door haar bijzonder gevolmachtigde en levert een volledig bewijs op tegen hem die de bekentenis heeft gedaan. Een buitengerechtelijke bekentenis daarentegen is aan geen enkel vormvereiste onderworpen.

De eed (artikel 1357 BW) is ofwel door de ene aan de andere partij opgedragen (de beslissende eed), ofwel ambtshalve door de rechter opgelegd. In het geval van de beslissende eed levert de gedane eed alleen bewijs op ten voordele van hem die de eed heeft opgedragen of tegen hem.

Het bewijs in handelszaken (artikel 25 W.Kh.) is vrij, maar er is wel een specifieke vorm van bewijs, namelijk de aanvaarde factuur bij koopcontracten. Met een aanvaarde factuur kan een handelaar immers voor zichzelf een bewijsstuk creëren, terwijl andere schriftelijke akten moeten uitgaan van de tegenpartij om als bewijsmiddel te kunnen dienen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Het getuigenbewijs is als zelfstandig bewijsmiddel geregeld in het Burgerlijk Wetboek; de procestechnische aspecten van het getuigenbewijs zijn geregeld in het Gerechtelijk Wetboek. Het deskundigenonderzoek is louter een wijze van bewijsvoering en is geregeld in het Gerechtelijk Wetboek. De partijen kunnen de rechter vragen om getuigen op te roepen, maar zij mogen niet op eigen initiatief deskundigen aanstellen. Enkel de rechter kan dat doen.

Geschreven bewijsmiddelen hebben bewijskracht zodat de rechter de inhoud ervan moet respecteren, het deskundigenadvies of –verslag heeft dat niet. Indien het advies of verslag strijdig is met zijn overtuiging, is de rechter niet verplicht het te volgen (artikel 962 Ger.W.).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er bestaat een hiërarchie in de gereguleerde bewijstechnieken. De bekentenis en de eed staan aan de top. Een geschreven akte gaat steeds boven getuigen en vermoedens. Authentieke akten leveren een volledig bewijs op tussen partijen en ten aanzien van derden, terwijl erkende onderhandse akten een volledig bewijs opleveren tussen partijen. Getuigenissen en vermoedens mogen slechts worden ingeroepen indien er een onvolledig geschrift bestaat of indien het onmogelijk was om een geschrift op te stellen voor de te bewijzen verbintenis.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Naargelang het een burgerrechtelijk dan wel handelsrechtelijk te kwalificeren feit is, is men onderworpen aan het gereguleerde dan wel het vrije bewijsrecht. In het burgerlijk recht moet voor alle zaken en transacties die de som of de waarde van 375 EUR te boven gaan, een authentieke of een onderhandse akte worden opgemaakt (artikel 1341 BW). Enkel een dergelijke akte kan dienen als bewijsmiddel; getuigenissen en vermoedens worden niet toegelaten. In handelszaken daarentegen is bewijs via getuigenissen en vermoedens tegen of boven de inhoud van akten in beginsel wel toegelaten.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Neen, het getuigenverhoor gebeurt op voorstel van de partijen of wordt ambtshalve gelast door de rechter (de artikelen 915 en 916 Ger.W.).

De verschijning van getuigen is geregeld in de artikelen 923 en volgende Ger.W.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Indien een getuige wordt opgeroepen die aanvoert dat hij een wettige reden heeft om geen getuigenis te hoeven afleggen, beslist de rechter over dit tussengeschil. Onder andere het beroepsgeheim van de opgeroepen getuige wordt beschouwd als zo'n wettige reden (artikel 929 Ger.W.).

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Indien een opgeroepen getuige niet verschijnt, kan de rechter hem op verzoek van een partij laten dagvaarden bij deurwaardersexploot (artikel 925 Ger.W.). Een gedagvaarde getuige die niet verschijnt wordt strafrechtelijk veroordeeld tot een geldboete (artikel 926 Ger.W.).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Nietig is het getuigenis dat uitgaat van een persoon die onbekwaam is om in rechte te getuigen (artikel 961, 1°, Ger.W.).

Een minderjarige beneden vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden (artikel 931, eerste alinea, Ger.W.).

Elke minderjarige heeft het recht te worden gehoord door een rechter in materies die hem aanbelangen aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en het recht of het persoonlijk contact; wanneer de rechter beslist een minderjarige te horen, kan die minderjarige weigeren te worden gehoord (artikel 1004/1 Ger.W.).

Bloedverwanten in nederdalende lijn mogen niet worden gehoord in zaken waarin hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben (artikel 931, tweede alinea, Ger.W.).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De partijen mogen de getuige niet rechtstreeks toespreken of onderbreken, maar moeten zich steeds richten tot de rechter (artikel 936 Ger.W.). De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, aan de getuige alle vragen stellen waardoor het getuigenis kan worden verduidelijkt of aangevuld (artikel 938 Ger.W.).

Een indirecte getuigenis is geldig. Geen enkele wetsbepaling of geen enkel rechtsbeginsel verzet zich daartegen. Bovendien is het op grond van artikel 924 Ger.W. mogelijk dat een rechter beslist om bij getuigen die de onmogelijkheid aantonen om persoonlijk te verschijnen, ter plaatse het getuigenis af te nemen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Bewijsmiddelen die onrechtmatig zijn verkregen, mogen niet worden gebruikt tijdens het proces. De rechter mag er dan ook geen rekening mee houden bij het vormen van zijn oordeel. Indien de persoonlijke levenssfeer, het beroepsgeheim of het briefgeheim zijn geschonden bij het verkrijgen van een bewijsmiddel, is dat bewijsmiddel onrechtmatig en ontoelaatbaar.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Geschreven stukken die uitgaan van een partij zelf, kunnen niet worden gebruikt als bewijsmiddel ten voordele van die partij. Enkel in het handelsrecht geldt de (door de klant aanvaarde) factuur bij koopovereenkomsten als bewijsmiddel ten voordele van de handelaar, hoewel de factuur een document is dat van hem uitgaat. Een regelmatig gevoerde boekhouding kan door de rechter worden aanvaard om tussen kooplieden als bewijs te dienen betreffende handelsverrichtingen.

De bekentenis van een partij is een verklaring die in rechte wordt gedaan door de partij zelf of door haar bijzonder gevolmachtigde. Deze verklaring levert een volledig bewijs op tegen hem die de bekentenis heeft gedaan.

Laatste update: 29/10/2019

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.