Business activities that could negatively affect human rights globally, and the EU’s response.
Business activities are the engine of the economy as they contribute to economic and social development through the creation of jobs and the provisions of goods and services. They could at the same time, have adverse impact on human rights including environment, labour and society aspects.
In particular, businesses (through their activities or omissions, and those of their supply chains) can negatively affect the entire spectrum of internationally recognised human rights, such as:
In order to ensure the positive contribution of businesses and prevent their negative impact, the United Nations (UN), the International Labour Organisation (ILO) and the Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) defined and approach of the global expectations for responsible business.
In particular:
The 2011 UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) are the first globally agreed standards for preventing and addressing risks for human rights linked to business activity.
The OECD Guidelines, adopted in 1976 and updated in 2011, include a chapter on Human Rights, which is aligned with the UNGPs.
The ILO Tripartite Declaration of Principles, concerning Multinational Enterprises and Social Policy (ILO MNE Declaration), was updated in 2017 to include new labour standards, as well as references to the UNGPs and to the 2030 Agenda for Sustainable Development.
In addition, in 2016 the Council of Europe adopted a Recommendation on business and human rights focused on giving access to legal remedy, with special emphasis on the additional protection needs of workers, children, indigenous people and human rights defenders.
In view of access to remedy, the UNGP provides that countries are expected to take the appropriate steps to ensure access to effective remedy for persons affected by business related abuses. This can be achieved through judicial, administrative, legislative and other appropriate means. The UNPGs also provides that companies, which have caused or contributed to adverse negative impacts by their activities, are expected to address them through remedy.
EU response
The European Charter of Fundamental Rights includes several relevant rules, such as those on:
The EU has responded to the negative impact of business activities on human rights by doing the following:
This page is maintained by the European Commission. The information on this page does not necessarily reflect the official position of the European Commission. The Commission accepts no responsibility or liability whatsoever with regard to any information or data contained or referred to in this document. Please refer to the legal notice with regard to copyright rules for European pages.
Aan slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen wordt bescherming geboden op het niveau van gewone rechtbanken.
Personen wier rechten zijn geschonden, kunnen bescherming zoeken via een civiele of strafprocedure bij een gewone rechtbank en, indien van toepassing, vervolgens bij het Grondwettelijk Hof.
Bij civielrechtelijke schendingen kunt u zich gewoonlijk verdedigen door een zaak aanhangig te maken om nakoming van een wettelijke verplichting te eisen. U kunt dan eisen dat de verweerder u iets geeft, dat hij iets doet, dat hij het onrechtmatig gedrag beëindigt of dat de verweerder bepaald gedrag toelaat. Verder kunt u als eiser verlangen dat de verweerder zijn verplichting tot vergoeding van geldelijke of immateriële schade die door zijn laakbare gedrag is veroorzaakt, nakomt.
Bij schendingen door een handeling met de kenmerken van een strafbaar feit kan een strafrechtelijke klacht worden ingediend bij een politiedienst, bij het openbaar ministerie of mondeling bij een rechtbank. Naar aanleiding van de strafrechtelijke klacht kan het openbaar ministerie de verdachte voor de rechter brengen, die vervolgens beslist over schuld en straf. De rechter neemt zijn beslissingen zelfstandig en is daarbij alleen aan de wet gebonden.
Als het slachtoffer door het strafbare feit gezondheidsschade of geldelijke of immateriële schade heeft geleden of als de dader zich via het strafbare feit ten koste van het slachtoffer heeft verrijkt, kan het slachtoffer de rechter verzoeken in zijn vonnis de verdachte te veroordelen tot financiële vergoeding van de geldelijke of immateriële schade die het door het strafbare feit heeft geleden (deze procedure staat bekend als “voeging”). [1] Het slachtoffer moet dat doen vóór de bewijsverkrijging tijdens de behandeling van de zaak maar, indien er een overeenkomst over schuld en straf is, in elk geval niet later dan tijdens de eerste zitting over die overeenkomst.
Het slachtoffer van mensenrechtenschendingen (de “benadeelde partij”) kan geen beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank op grond van de vermeende onjuistheid van het dictum (d.w.z. de beslissing zelf). Onjuistheid van het dictum kan echter wel worden aangevoerd om beroep in te stellen tegen de beslissing over de financiële vergoeding van geldelijke of immateriële schade of tegen die over de overdracht van ongerechtvaardigde verrijking, als het slachtoffer daarom heeft verzocht.
Gevallen van ernstige schendingen van de mensenrechten worden overeenkomstig het Strafwetboek behandeld als strafbare feiten. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de aard en ernst van de strafbare feiten, de situatie van de dader en de wettelijk beschermde belangen van het slachtoffer. In het algemeen zijn de in het Strafwetboek vastgelegde straffen voor bepaalde daarin als zodanig aangemerkte strafbare feiten strenger voor strafbare feiten die ernstiger gevolgen hebben voor de samenleving. Die ernst kan besloten liggen in de mate van gevaar of schade voor het slachtoffer, de wijze waarop het strafbare feit is begaan of een bepaald motief. Voorbeelden zijn een strafbaar feit dat opzettelijk is gepleegd, een strafbaar feit dat is begaan uit grove nalatigheid, herhaling van een strafbaar feit, een strafbaar feit waarbij een aanzienlijk of omvangrijk voordeel wordt behaald, of een strafbaar feit dat zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg heeft.
Het Strafwetboek bevat een aparte titel over milieudelicten. Het Strafwetboek kent naast de wezenlijke feiten die deze delicten vormen ook bepaalde gekwalificeerde feiten, waarvan de gevolgen voor de samenleving ernstig zijn en waarvoor zwaardere straffen gelden. De rechter heeft zelfs de mogelijkheid een gevangenisstraf op te leggen in het geval van natuurlijke personen, en een organisatie te ontbinden in het geval van rechtspersonen.
Bovenstaande is van overeenkomstige toepassing op arbeidsuitbuiting. Het Strafwetboek spreekt weliswaar niet van “arbeidsuitbuiting”, maar slavernij en horigheid [2], dwangarbeid en andere als het strafbare feit van mensenhandel behandelde vormen van uitbuiting [3] kunnen onder dat begrip worden gebracht. Het kan ook betrekking hebben op grove uitbuiting op de werkplek [4], een van de wezenlijke kenmerken van hetgeen het strafbare feit van illegale tewerkstelling van buitenlandse onderdanen vormt. Voor deze strafbare feiten kent het Strafwetboek ook bepaalde gekwalificeerde feiten, die aanleiding geven voor strengere straffen.
In het algemeen is het antwoord op vraag 1 van toepassing. De Tsjechische autoriteiten zijn primair bevoegd om zaken te behandelen die in Tsjechië hebben plaatsgevonden, tenzij anders is bepaald in de EU-wetgeving of internationale verdragen.
De ombudsman kan krachtens sommige van zijn bevoegdheden ondersteuning en bescherming bieden aan slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Daaronder valt met name het bijstaan van EU-burgers, het onderzoeken van klachten over overheidsorganen en het samenwerken met en begeleiden van slachtoffers van discriminatie. Wat bijstand voor EU-burgers betreft, kunnen alle EU-burgers zich tot de ombudsman wenden met een verzoek om bijstand in kwesties die betrekking hebben op hun rechten als werknemer en EU-burger. In het kader van deze activiteit informeert de ombudsman EU-burgers over hun rechten, over de instanties met wie zij contact kunnen opnemen en over de actie die zij kunnen ondernemen. Verder kan de ombudsman begeleiding bieden bij vermoeden van discriminatie op grond van staatsburgerschap en bij het indienen van moties voor het inleiden van procedures op grond van discriminatie. De ombudsman kan in overleg treden met de instanties die een soortgelijke functie vervullen in andere EU-lidstaten. Naast de ombudsman kunnen slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen contact opnemen met het Tsjechische centrum SOLVIT. Dat centrum onderzoekt klachten in zaken waarin een overheidsinstantie of een EU-lidstaat niet handelt overeenkomstig de EU-wetgeving, en de rechten van personen (burgers en bedrijven) schendt.
De ombudsman onderzoekt ook klachten over overheidsorganen met de bevoegdheid om toe te zien op de naleving van verplichtingen door particuliere entiteiten (doorgaans instanties voor controle en toezicht). Het is echter niet aan de ombudsman de activiteiten van die particuliere entiteiten als zodanig te onderzoeken. Even belangrijk is dat de ombudsman bevoegd is als de nationale instantie voor gelijke behandeling en bescherming tegen discriminatie. De ombudsman werkt in dit verband samen met slachtoffers van discriminatie en biedt hun begeleiding.
Verder heeft Tsjechië nationale toezichthoudende instellingen in elke sector van het openbaar bestuur. In beginsel nemen die instellingen suggesties en klachten van het publiek in behandeling. Indien zij bij controle een geval van inbreuk op de wetgeving constateren, kunnen zij in het bijzonder herstel van de situatie verlangen en kunnen zij bij ernstiger gevallen van inbreuk sancties opleggen. Enkele voorbeelden van deze instellingen zijn de Tsjechische autoriteit voor handelsinspectie (Česká obchodní inspekce) voor de levering van goederen en diensten, de Tsjechische autoriteit voor landbouw- en voedselinspectie (Státní zemědělská a potravinářská inspekce) en de nationale veterinaire dienst (Státní veterinární správa) voor voeder, en regionale centra voor de volksgezondheid voor cosmetische producten en artikelen die in contact komen met voedsel. Verder zijn er, voor arbeidsverhoudingen, het nationale bureau voor arbeidsinspectie (Státní úřad inspekce práce) en regionale bureaus voor arbeidsinspectie, terwijl voor milieuzaken het Tsjechische bureau voor milieu-inspectie (Česká inspekce životního prostředí) kan worden benaderd. De territoriale bevoegdheid van deze instellingen is gewoonlijk beperkt tot Tsjechië.
Het Tsjechisch recht verplicht Europese transnationale ondernemingen niet om klachtenmechanismen of bemiddelingsdiensten in te stellen voor schendingen die het gevolg zijn van hun bedrijfsactiviteiten, en evenmin om toe te zien op die activiteiten. De Tsjechische overheid heeft bedrijven daarom aanbevolen in elk geval de invoering van eigen interne duediligencemechanismen voor het vaststellen en wegnemen van risico’s op het gebied van mensenrechten te overwegen. [5] Daarvan zou inspraak van de belanghebbende groepen – de direct betrokken medewerkers en leden van het publiek – een verplicht onderdeel moeten zijn. Die aanbeveling van de overheid is echter niet wettelijk bindend.
Personen die als partij in een civiele procedure bescherming van hun rechten zoeken, kunnen de rechtbank verzoeken een wettelijk vertegenwoordiger aan te wijzen. De rechtbank wijst een wettelijk vertegenwoordiger aan als dat nodig is om de belangen van de partij te beschermen, mits de partij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de gerechtskosten. De rechtbank wijst echter alleen dan een advocaat aan als dat voor de bescherming van de belangen van de partij noodzakelijk is (in het bijzonder in ingewikkelder procedures) of als de procedure vereist dat er een advocaat (notaris) als vertegenwoordiger wordt aangewezen.
In strafprocedures kunnen slachtoffers van strafbare feiten rekenen op gespecialiseerde hulp, zoals psychologische begeleiding, sociaal advies, rechtsbijstand, juridische voorlichting en revalidatieprogramma’s. Verder hebben zij recht op toegang tot informatie over de zaak die gaat over het strafbare feit waarvan zij slachtoffer zijn geworden. Wat rechtsbijstand betreft, hieronder vallen onder meer het vertegenwoordigen in procedures voor rechtbanken en andere instanties, het verstrekken van juridisch advies en het opstellen van documenten en juridische analysen.
Slachtoffers met zwaar lichamelijk letsel door een opzettelijk gepleegd strafbaar feit en nabestaanden van een ten gevolge van het strafbare feit overleden slachtoffer, kunnen verzoeken om gratis of tegen een verlaagd tarief verstrekte rechtsbijstand. De rechtbank verleent rechtsbijstand gratis of tegen een verlaagd tarief als het slachtoffer / de nabestaande aantoont niet de middelen te hebben om de kosten van de aanwijzing van een advocaat te dragen. De rechtbank besluit daartoe ook als het slachtoffer / de nabestaande schadevergoeding heeft aangevraagd en vertegenwoordiging door een advocaat kennelijk niet overbodig is. Daarnaast wordt rechtsbijstand op grond van een verzoek gratis verleend aan bijzonder kwetsbare slachtoffers, zoals kinderen, mensen op hoge leeftijd en gehandicapten, evenals slachtoffers van in de wet genoemde strafbare feiten, zoals mensenhandel. Naast het recht op gratis specialistische bijstand in algemene zin hebben zij speciale rechten zoals het recht op het voorkomen van contact met de dader en het recht op bescherming wanneer zij worden gehoord of wanneer zij stukken indienen.
Personen die een geschil hebben met een persoon die buiten Tsjechië woont of is gevestigd, en die niet beschikken over de middelen om de proceskosten te betalen, kunnen verzoeken om rechtsbijstand in grensoverschrijdende geschillen op grond van de richtlijn over rechtsbijstand bij grensoverschrijdende geschillen. Onder die rechtsbijstand valt advisering in de precontentieuze fase met het oog op het vinden van een oplossing voordat er gerechtelijke procedures worden ingeleid, juridische bijstand om een zaak bij de rechter aanhangig te maken en vertegenwoordiging in rechte, en een tegemoetkoming in of vrijstelling van de proceskosten.
Natuurlijke personen die geen EU-burger zijn en niet in de EU wonen maar het slachtoffer van mensenrechtenschendingen in verband met hun bedrijfsactiviteiten in Tsjechië zijn geworden, hebben toegang tot rechtsbijstand op dezelfde voorwaarden als burgers van Tsjechië.
[1] Artikel 43, lid 3, van Wet nr. 141/1961 inzake strafprocedures (Wetboek van Strafvordering)
[2] Artikel 168, lid 1 en lid 2, onder d), van het Strafwetboek (mensenhandel)
[3] Artikel 168, lid 1 en lid 2, onder e), van het Strafwetboek (mensenhandel)
[4] Artikel 342, lid 1, van het Strafwetboek (illegale tewerkstelling van buitenlandse onderdanen)
[5] Nationaal actieplan voor het bedrijfsleven en mensenrechten voor de periode 2017-2022 [Národní akční plán pro byznys a lidská práva na období 2017-2022], blz. 30
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Rechtsbescherming tegen mensenrechtenschendingen is verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de grondwet van Denemarken (Danmarks Riges Grundlov). Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfsgerelateerde en niet-bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen.
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is omgezet in Deens recht bij wet nr. 285 van 29 april 1992. Volgens de Deense jurisprudentie kunnen overheidsinstanties aansprakelijk worden gesteld voor schendingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens die leiden tot financiële of niet-financiële schade. De aansprakelijkheid is volgens de Deense jurisprudentie objectief, terwijl tevens de algemene beginselen van het Deense compensatierecht van toepassing zijn.
Alle Deense autoriteiten moeten bij de uitvoering van EU-recht het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie naleven. Daarnaast moeten de Deense rechtbanken de vereiste toegang tot de rechter bieden om de doeltreffende bescherming van rechten te waarborgen op gebieden die vallen onder het EU-recht. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie valt daar ook onder.
In de hoofdstukken VII en VIII van de Deense grondwet is een aantal vrijheden en mensenrechten verankerd. De persoonlijke vrijheden betreffen de bescherming van de persoonlijke vrijheid (artikel 71), huisvrede en persoonlijke levenssfeer (artikel 72), het eigendomsrecht (artikel 73), de godsdienstvrijheid en het recht niet te worden gediscrimineerd (artikel 67, artikel 68 en artikel 70). De politieke vrijheden hebben betrekking op vrijheid van meningsuiting (artikel 77), vrijheid van vereniging (artikel 78) en de vrijheid van vergadering (artikel 79). Verder bevat de grondwet het recht op vrije en gelijke toegang tot handel (artikel 74), het recht op overheidsbijstand (artikel 75) en het recht op gratis basisonderwijs en vrijheid van schoolkeuze (artikel 76).
Artikel 73 van de grondwet is de rechtsgrondslag voor het recht op volledige vergoeding voor onteigening, die wordt toegekend in verband met het financiële verlies dat het gevolg is van onteigening.
Er zijn geen specifieke regels voor ernstige schendingen van de mensenrechten, nationaal of internationaal. Bij de beoordeling van mensenrechtenschendingen, met inbegrip van de ernst van de schending, speelt het proportionaliteitsbeginsel echter wel een rol. Rechtsbescherming tegen mensenrechtenschendingen is verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de grondwet van Denemarken.
In wezen kunnen alle particulieren in Denemarken een zaak aanhangig maken bij de nationale rechtbanken. Dat geldt zowel voor EU-burgers als voor niet-EU-burgers. Zie voor meer informatie over het aanhangig maken van een zaak bij de rechtbanken: http://www.domstol.dk/.
De nationale instelling voor mensenrechten van Denemarken (Institut for Menneskerettigheder) heeft als doel het bevorderen en beschermen van mensenrechten, onder andere door het Deense parlement (Folketinget), de Deense regering, andere overheidsinstanties en particuliere belanghebbenden te adviseren over mensenrechten en informatie over mensenrechten te beheren. De Deense instelling voor mensenrechten kan slachtoffers van discriminatie tevens bijstaan bij de behandeling van hun klachten over discriminatie, met inachtneming van de rechten van de slachtoffers, verenigingen, organisaties en andere rechtspersonen.
De Deense parlementaire ombudsman behandelt in principe alleen klachten over het openbaar bestuur.
Er zijn in Denemarken aparte mechanismen voor de behandeling van gevallen in verband met bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen, waaronder de Deense rechtbanken, de arbeidsrechtbank (arbejdsretten), de nationale dienst voor arbeidsletsel (Arbejdsskadestyrelsen), de dienst voor gelijke behandeling (Ligebehandlingsnævnet) en de instelling voor bemiddeling en klachtenafhandeling voor verantwoord zakelijk gedrag (Mæglings- og klageinstitutionen for ansvarlig virksomhedsadfærd) (MKI). Op de arbeidsmarkt wordt soms gekozen voor vertrouwelijke bemiddeling tussen de partijen bij zaken die betrekking kunnen hebben op de mensenrechten.
Europese transnationale ondernemingen zijn krachtens Deens recht niet verplicht klachtenmechanismen of bemiddelingsdiensten in te stellen voor schendingen die het gevolg zijn van hun bedrijfsactiviteiten.
Denemarken heeft een wet aangenomen tot oprichting van de instelling voor bemiddeling en klachtenafhandeling voor verantwoord zakelijk gedrag (MKI), die een kader biedt voor bemiddeling, dialoog en conflictoplossing.
De MKI is het nationale OESO-contactpunt van Denemarken. Zij is belast met de behandeling van klachten over mogelijk onverantwoord gedrag van, onder andere, Deense ondernemingen in Denemarken en daarbuiten, bv. via zakelijke relaties van een onderneming, en met de bemiddeling tussen de benadeelde partij en de aangeklaagde partij. De MKI behandelt klachten en kan bemiddelen in zaken over schendingen van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, zoals zaken over mensenrechten, werknemersrechten, internationale milieunormen en corruptie.
De MKI publiceert jaarverslagen over haar werkzaamheden, met informatie over afgehandelde klachten en eventuele bemiddelingsprocedures. Bij het behandelen van een klacht kan de MKI ook openbare verklaringen afleggen, waarin bv. kritiek wordt geuit op het gedrag van een onderneming.
De MKI is een onafhankelijke instelling die tot taak heeft op eigen initiatief gevallen te onderzoeken maar houdt geen toezicht op de activiteiten van Deense ondernemingen.
Er zijn geen specifieke rechten voor slachtoffers van een bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschending (zie vraag 1). Denemarken kent twee soorten door de staat gefinancierde rechtsbijstand: kosteloze procedure [fri proces] en openbare rechtsbijstand [offentlig retshjælp]. Het is geen vereiste Deens onderdaan of EU-burger te zijn om in aanmerking te komen voor rechtsbijstand.
Indien het verzoek om een kosteloze procedure wordt toegewezen, worden alle kosten van de verzoeker door de staat betaald. Een van de voorwaarden voor een kosteloze procedure is dat het inkomen van de verzoeker niet hoger is dan de in artikel 325, leden 3 tot en met 5, van de wet op het procesrecht (retsplejeloven) vastgestelde inkomensgrens en dat de verzoeker geen rechtsbijstandsverzekering heeft of een andere verzekering die de kosten van de zaak dekt. De inkomensgrenzen worden jaarlijks verhoogd (zie artikel 328, lid 2, van de wet op het procesrecht). In 2019 was de bovengrens voor een alleenstaande verzoeker 329 000 DKK, en was de bovengrens voor het totale inkomen van samenwonende verzoekers 418 000 DKK.
Daarnaast geldt als voorwaarde dat de verzoeker een redelijke grond moet hebben voor het aanspannen van de zaak (zie artikel 328, lid 2, van de wet op het procesrecht).
In artikel 327 van de wet op het procesrecht worden evenwel enkele bijzondere situaties genoemd waarin de verzoeker niet over redelijke gronden hoeft te beschikken om de zaak aan te spannen. In die situaties heeft de verzoeker recht op een kosteloze procedure als hij voldoet aan de in artikel 325 vastgestelde financiële voorwaarden. Dat betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat de vordering van de verzoeker in de zaak wordt toegewezen (zie artikel 327, lid 4).
Er zijn drie fasen voor rechtsbijstand: zie artikel 323 van de wet op het procesrecht en uitvoeringsbesluit (bekendtgørelse) nr. 1503 van 18 december 2019 over openbare rechtsbijstand door een advocaat. Iedereen heeft recht op zeer elementaire (en kosteloze) mondelinge adviezen over juridische kwesties die van belang zijn voor een geschil, en over de praktische en financiële opties voor het aanspannen van een zaak (fase 1).
Wie voldoet aan de financiële voorwaarden voor een kosteloze procedure, heeft tevens recht op gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand in de vorm van advisering en de opstelling van individuele verzoeken, bv. een verzoek om een kosteloze procedure (fase 2). Bij geschillen die mogelijk kunnen worden beslecht via bemiddeling met behulp van een advocaat, heeft de betrokkene bovendien recht op gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand door een advocaat (fase 3).
In 2019 bedroeg de vergoeding voor rechtsbijstand door een advocaat in fase 2, 1 040 DKK (inclusief btw). De staat betaalt daarvan 75 % en het resterende bedrag is voor rekening van de verzoeker. De vergoeding voor rechtsbijstand door een advocaat in fase 3 bedraagt 2 390 DKK (inclusief btw). De staat en de verzoeker om rechtsbijstand betalen elk de helft. De staat betaalt echter de volledige vergoeding voor rechtsbijstand die verband houdt met een verzoek om een kosteloze procedure.
In beginsel kan in de fasen 2 en 3 niet worden verzocht om rechtsbijstand door de staat als het van meet af aan duidelijk is dat de zaak niet kan worden behandeld binnen de grenzen van 1 040 DKK respectievelijk DKK 2 390. Bovendien worden in de fasen 2 en 3 alleen niet door een rechtsbijstands- of andere verzekering gedekte vergoedingen voor rechtsbijstand uit overheidsmiddelen bekostigd.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Als u denkt dat uw rechten zijn geschonden door toedoen van een Duitse onderneming, kunt u een rechtszaak aanspannen bij de Duitse burgerlijke rechtbanken. De bevoegde rechtbank is in beginsel de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de betrokken onderneming is gevestigd. De plaats van vestiging van een onderneming is de plaats waar de onderneming haar statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft. Deze internationale jurisdictie van Duitse rechtbanken berust op Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking van Brussel I). Meer informatie over deze verordening vindt u hier.
Als de plaats van vestiging van de betrokken onderneming zich niet bevindt in de Europese Unie of in een staat die partij is bij het op 30 oktober 2007 te Lugano ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, kan de internationale jurisdictie van Duitse rechtbanken zijn gebaseerd op Duitse civiele procesregels, met name het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Zivilprozessordnung – ZPO). Zo kan op grond van artikel 32 ZPO een zaak aanhangig worden gemaakt bij een Duitse rechtbank als de onrechtmatige daad of een deel daarvan in Duitsland is gepleegd. Een handeling wordt geacht te zijn verricht op de plaats waar de persoon die de schade heeft veroorzaakt, handelde (Handlungsort) en op de plaats waar het wettelijk beschermde recht van de persoon die de schade heeft geleden, werd geschonden (Erfolgsort).
Die jurisdicties zijn ook van toepassing op zaken die worden aangespannen door niet-EU-burgers die geen ingezetene van de EU zijn.
De nationale rechtsorde met jurisdictie voor vorderingen wegens onrechtmatige daad wordt bepaald door Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Daarin is bepaald dat het toepasselijk recht gewoonlijk het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen (artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening). Meer informatie over het toepasselijk recht vindt u hier.
De Duitse civiele procesregels bevatten instrumenten waarmee het mogelijk is vorderingen van verschillende eisers collectief te behandelen, bv. voeging van partijen (Streitgenossenschaft) (zie artikel 59 e.v. ZPO). Overeenkomstig artikel 59 ZPO kunnen meerdere personen gezamenlijk in rechte optreden als zij met betrekking tot het voorwerp van het geschil één juridische entiteit vormen of als zij een recht of verplichting hebben dat is gebaseerd op dezelfde feitelijke of rechtsgrond.
In 2018 voerde Duitsland de mogelijkheid van een voorbeeldprocedure voor een declaratoir vonnis (Musterfeststellungsklage) in voor zaken waarin de rechten van een groot aantal consumenten zijn geschonden door een onderneming. Consumentenorganisaties met speciale bevoegdheden kunnen onder bepaalde voorwaarden een voorbeeldprocedure starten om de rechter te verzoeken om een declaratoir vonnis over essentiële feitelijke en rechtsvragen waarop de vorderingen van alle consumenten zijn gebaseerd. Bij indiening van een verzoek om een voorbeeldprocedure wordt de verjaringstermijn van de in het register van verzoeken ingeschreven vorderingen van elke consument geblokkeerd (zodat de consumenten het resultaat van het verzoek om de voorbeeldprocedure kunnen afwachten zonder te riskeren dat zij hun rechten verliezen). Consumenten kunnen hun vorderingen gratis inschrijven in het register van verzoeken. De uitspraak in de voorbeeldprocedure (over de essentiële feitelijke en rechtsvragen) is bindend voor de onderneming en de in het register ingeschreven consumenten. Na een declaratoir vonnis ten gunste van de consumenten is een onderneming waarschijnlijk bereid vrijwillig een vergoeding te betalen. Als de onderneming niet uit zichzelf betaalt, kunnen de in het register van verzoeken opgenomen consumenten op grond van het declaratoire vonnis in de voorbeeldprocedure gerechtelijk of buitengerechtelijk hun vorderingen opeisen.
Overeenkomstig de wet inzake administratieve overtredingen (Gesetz über Ordnungswidrigkeiten) kan aan ondernemingen een boete tot 10 miljoen EUR worden opgelegd als bijvoorbeeld een lid van het bestuur schuldig is aan een strafbaar feit. Dat geldt tevens voor bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Als de onderneming economisch voordeel bij het strafbare feit heeft gehad, kan een hogere boete worden opgelegd om dat voordeel teniet te doen.
Het Duitse regeerakkoord voor de 19e wetgevingsperiode voorziet in een hervorming van de wet inzake boeten voor ondernemingen. De uitvoering daarvan bevindt zich in het voorbereidend stadium.
Het Duits recht inzake niet-contractuele aansprakelijkheid bevat geen specifieke regels over ernstige schendingen van de mensenrechten. Bij schending van een wettelijk beschermd individueel recht als gevolg van een ernstige schending van de mensenrechten kan er echter sprake zijn van algemene niet-contractuele aansprakelijkheid. Zo bepaalt artikel 823, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch) dat wie opzettelijk of uit nalatigheid onrechtmatig iemands leven, lichamelijk integriteit, gezondheid, vrijheid, eigendom of andere rechten schaadt, daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Bij schade aan iemands leven, lichamelijke integriteit, vrijheid, eigendom of andere rechten is niet alleen de directe veroorzaker van de schade aansprakelijk, maar ook iedereen die een risicofactor heeft gevormd en niet de nodige en redelijke maatregelen heeft genomen om schade aan derden te voorkomen (Verkehrssicherungspflicht).
Verder zijn er op het gebied van privaatrechtelijke milieuaansprakelijkheid speciale strafbare feiten met aansprakelijkheid buiten schuld voor schending van wettelijk beschermde rechten van natuurlijke personen, zoals die in artikel 1 e.v. van de milieuaansprakelijkheidswet (Umwelthaftungsgesetz), artikel 25 e.v. van de atoomwet (Atomgesetz), artikel 32 e.v. van de wet inzake gentechnologie (Gentechnikgesetz) en artikel 89 van de waterbeheerwet (Wasserhaushaltsgesetz).
Strafrechtelijk vallen ernstige schendingen van de mensenrechten ook onder algemene strafbare feiten. Ernstige vormen van arbeidsuitbuiting zijn aangemerkt als strafbare feiten in bv. artikel 233 van het Strafwetboek (Strafgesetzbuch – StGB) (mensenhandel voor arbeidsuitbuiting).
Om behoorlijke levensomstandigheden te handhaven, in het bijzonder voor toekomstige generaties, valt milieubescherming ook onder het strafrecht. Daartoe voorzien de bepalingen in artikel 324 e.v. van het Strafwetboek als primair strafrecht (Kernstrafrecht) in Duitsland in uitgebreide bescherming van water, lucht en bodem als essentiële milieubestanddelen. Die fundamentele bescherming wordt aangevuld door diverse bepalingen van het secundaire strafrecht (Nebenstrafrecht) en strekt zich tevens uit tot de flora en fauna. Tegelijkertijd worden de uitvoerige vereisten van het EU-recht in acht genomen met het oog op milieubescherming als grensoverschrijdende taak.
Als u denkt dat uw rechten zijn geschonden door toedoen van een Duitse onderneming, kunt u een rechtszaak aanspannen bij de Duitse burgerlijke rechtbanken. De bevoegde rechtbank is in beginsel de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de betrokken onderneming is gevestigd. De plaats van vestiging van een onderneming is de plaats waar de onderneming haar statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft. Deze internationale jurisdictie van Duitse rechtbanken berust op Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking van Brussel I). Meer informatie over deze verordening vindt u hier.
Als de plaats van vestiging van de betrokken onderneming zich niet bevindt in de Europese Unie of in een staat die partij is bij het op 30 oktober 2007 te Lugano ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, kan de internationale jurisdictie van Duitse rechtbanken zijn gebaseerd op Duitse civiele procesregels, met name het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Zivilprozessordnung – ZPO). Zo kan op grond van artikel 32 ZPO een zaak aanhangig worden gemaakt bij een Duitse rechtbank als de onrechtmatige daad of een deel daarvan in Duitsland is gepleegd. Een handeling wordt geacht te zijn verricht op de plaats waar de persoon die de schade heeft veroorzaakt, handelde (Handlungsort) en op de plaats waar het wettelijk beschermde recht van de persoon die de schade heeft geleden, werd geschonden (Erfolgsort).
Die jurisdicties zijn ook van toepassing op zaken die worden aangespannen door niet-EU-burgers die geen ingezetene van de EU zijn.
De nationale rechtsorde met jurisdictie voor vorderingen wegens onrechtmatige daad wordt bepaald door Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Daarin is bepaald dat het toepasselijk recht gewoonlijk het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen (artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening). Meer informatie over het toepasselijk recht vindt u hier.
Meer informatie vindt u hier.
Het nationale contactpunt van Duitsland voor de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen (NCP) fungeert als buitengerechtelijke klachteninstantie. Het is gehuisvest in het ministerie van Economie en Energie en heeft als taak bekendheid en een doeltreffende uitvoering te geven aan de OESO-richtsnoeren. Iedereen die aannemelijk maakt daarbij een legitiem belang te hebben, kan bij het NCP een klacht indienen over mogelijke schendingen van de OESO-richtsnoeren door een multinationale onderneming. Het NCP onderzoekt de ontvangen klachten en bij acceptatie biedt het de betrokken partijen ondersteuning in de vorm van een schikkings- of bemiddelingsprocedure om hen te helpen overeenstemming te bereiken in hun geschil. Het NCP is onder andere verantwoordelijk voor klachten over onvoldoende eerbiediging en onvoldoende inachtneming van mensenrechten in het kader van de aan bedrijven gestelde zorgvuldigheidseisen, zoals bepaald in de OESO-richtsnoeren. De herziene versie van de OESO-richtsnoeren van 2011 bevat specifieke aanbevelingen voor de eerbiediging van mensenrechten door bedrijven en is uitdrukkelijk gebaseerd op de beleidslijnen voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties
Het NCP stemt zijn activiteiten en beslissingen af met het interministeriële comité (IMC) voor de OESO-richtsnoeren. In het IMC zijn nog zeven ministeries vertegenwoordigd. Daarnaast biedt de werkgroep OESO-richtsnoeren een forum voor uitwisseling. In de werkgroep hebben naast de vertegenwoordigers van alle ministeries in het IMC voor de OESO-richtsnoeren ook vertegenwoordigers van bedrijfsverenigingen, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties zitting.
Meer informatie over de klachtenprocedure bij het NCP (waaronder informatie over ontvangen klachten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen) is beschikbaar op de website van het Duitse NCP; die vindt u hier.
In het nationale actieplan voor het bedrijfsleven en mensenrechten 2016-2020 (NAP) heeft de Bondsregering de verwachting vastgelegd dat alle ondernemingen zorgvuldigheidsprocedures voor mensenrechten naar behoren integreren in hun bedrijfsactiviteiten in Duitsland en wereldwijd, dus ook buiten de EU. Die verwachting is geen wettelijke bepaling. Het NAP definieert zorgvuldigheid met betrekking tot mensenrechten op grond van vijf kernelementen, waarvan één het instellen van een klachtenmechanisme door ondernemingen is.
In dat verband benadrukt het NAP de belangrijke rol die niet-gouvernementele klachtenmechanismen kunnen spelen en moedigt het bedrijven aan tot deelname aan of instelling van zulke mechanismen. Het NAP stelt een aantal eisen aan de instelling en werking van niet-gouvernementele klachtenmechanismen. Zo moet de structuur van het klachtenmechanisme zijn afgestemd op de doelgroep. Bij het opzetten van nieuwe mechanismen en het gebruiken van bestaande mechanismen moet ervoor worden gezorgd dat zij garant staan voor een eerlijke, evenwichtige en voorspelbare procedure die toegankelijk is voor iedereen die in beginsel tot de doelgroep behoort. De procedure moet zo transparant mogelijk zijn tegenover de betrokken partijen en beantwoorden aan internationale mensenrechtennormen. Een aantal Duitse ondernemingen heeft al interne of sectorale klachtenmechanismen opgezet zodat hun medewerkers en mensen buiten de onderneming mensenrechtenschendingen kunnen aankaarten.
In de periode 2018 tot en met 2020 heeft de Bondsregering aan de hand van jaarlijkse onderzoeken volgens wetenschappelijke normen getoetst hoe het binnen ondernemingen is gesteld met de zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten. Die onderzoeken leveren empirische gegevens op over de vraag of ondernemingen met meer dan vijfhonderd werknemers klachtenmechanismen hebben opgezet en of die mechanismen voldoen. Daarnaast zijn de resultaten van het NAP-toezicht belangrijk voor het overleg van de Bondsregering over maatregelen in vervolg op het huidige NAP. Als uit het NAP-toezicht blijkt dat minder dan 50 % van de betrokken ondernemingen voldoet aan de NAP-vereisten op het gebied van zorgvuldigheid, zal de Bondsregering conform het NAP overwegen over te gaan tot nadere maatregelen, waaronder wetgeving. Het regeerakkoord van de huidige Bondsregering bepaalt verder dat de Bondsregering naargelang de uitkomst van een uitvoerige, doeltreffende evaluatie van het NAP wetgevingsmaatregelen kan nemen en EU-brede wetgeving kan steunen.
De diverse belanghebbenden die zijn aangesloten bij het partnerschap voor duurzame textiel, hechten er veel belang aan te zorgen voor doeltreffende klachtenmechanismen naast mondiale waarde- en aanvoerketens. Om die reden worden gegevens en voorbeelden van beste praktijken van diverse partners uitgewisseld in het kader van de deskundigengroep klachtenmechanismen. Verder is het textielpartnerschap een samenwerkingsverband aangegaan met de Fair Wear Foundation, die actief is op het gebied van klachtenmechanismen in zeven textielproducerende landen.
In het kader van Duitse ontwikkelingssamenwerking worden momenteel projecten ondersteund om de arbeidsomstandigheden in de textielindustrie in Bangladesh, Myanmar en Pakistan te verbeteren. Uit hoofde van die projecten worden ook strategieën voor doeltreffende klachtenmechanismen ontwikkeld en uitgevoerd.
Binnen de mensenrechtenbenadering van het ministerie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling zijn door gouvernementele organisaties die initiatieven voor ontwikkelingssamenwerking van Duitsland uitvoeren, klachtenmechanismen ingevoerd: de staatsonderneming Deutsche Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit GmbH (GIZ) en de publiekrechtelijke stimuleringsbank KfW Entwicklungsbank (KfW) stellen al sinds 2013 klachtenmechanismen voor mensenrechten op. In 2017 kwamen daar twee hogere federale instanties bij: de federale instelling voor aardwetenschap en grondstoffen (Bundesanstalt für Geowissenschaften und Rohstoffe – BGR) en de dienst van het ijkwezen (Physikalisch-Technische Bundesanstalt – PTB).
De klachtenmechanismen zijn openbaar toegankelijk en zijn ook bedoeld voor klachten in verband met activiteiten buiten de Europese Unie. Op verzoek verstrekken GIZ, KfW, BGR en PTB informatie over de ontvangen klachten aan het ministerie.
Verder heeft Deutsche Investitions- und Entwicklungsgesellschaft mbH (DEG), een dochteronderneming van KfW, in 2014 haar eigen klachtenmechanisme opgezet.
Duitsland kent de volgende buitengerechtelijke mechanismen voor de beslechting van geschillen (zie vraag 4 voor procedures bij het NCP voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen):
Meer informatie over de mogelijkheden voor bemiddeling vindt u hier.
Het Duitse burgerlijke procesrecht kent diverse mechanismen om toegang tot de Duitse burgerlijke rechtbank te vergemakkelijken. Zo kunnen eisers rechtsbijstand aanvragen als zij de kosten van de procedure niet kunnen betalen (artikel 114 e.v. ZPO). Nadat de persoonlijke en financiële omstandigheden van de eiser en de kans van slagen van de zaak zijn onderzocht, worden de gerechtskosten en het honorarium van de juridisch adviseurs geheel of gedeeltelijk gedekt, afhankelijk van de behoefte van de eiser, mits de zaak niet vexatoir lijkt. Buitenlandse natuurlijke personen kunnen ook verzoeken om rechtsbijstand voor rechtszaken in Duitsland. Rechtspersonen met een statutaire zetel in de EU – bv. slachtofferorganisaties – kunnen rechtsbijstand krijgen onder de voorwaarden van het Duitse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Richtlijn 2002/8/EG beoogt de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen te verbeteren door gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor rechtsbijstand bij die geschillen vast te stellen.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
In overeenstemming met artikel 8 van Wet 4443/2016, «1. Bij niet-naleving van het beginsel van gelijke behandeling in het kader van bestuursrechtelijke maatregelen genieten de benadeelden naast rechtsbescherming ook bescherming op grond van de artikelen 24 tot en met 27 van het Wetboek van Administratieve Rechtsvordering (Wet 2690/1999, serie I, nr. 45). 2. Beëindiging van de relatie waarbinnen de schending zich heeft voorgedaan, laat de mogelijkheid van bescherming tegen schending van het beginsel van gelijke behandeling onverlet. 3. Rechtspersonen, verenigingen of organisaties, waaronder sociale partners en vakbonden, die onder andere als doel hebben toe te zien op naleving van het beginsel van gelijke behandeling ongeacht ras, huidskleur, nationale of etnische afkomst, afstamming, religieuze of andere overtuiging, handicap of chronische ziekte, leeftijd, burgerlijke staat of sociale status, seksuele geaardheid, genderidentiteit of genderkenmerken, kunnen benadeelde partijen vertegenwoordigen bij rechtbanken en administratieve autoriteiten of organen, mits de betrokken partij daarmee vooraf heeft ingestemd middels openbare akte, indien vereist, of onderhandse akte, met aangehechte authenticatie van de handtekening.
Daarnaast is in artikel 11 van voornoemde wet (“Boeten”) het volgende bepaald: «1. Personen die zich bij het verkopen van goederen of verlenen van diensten niet houden aan het in deze wet vastgelegde verbod op discriminatie op grond van ras, huidskleur, nationale of etnische afkomst, afstamming, religieuze of andere overtuiging, handicap of chronische ziekte, leeftijd, burgerlijke staat of sociale status, seksuele geaardheid, genderidentiteit of genderkenmerken, worden gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een boete van duizend tot vijfduizend euro. De in dit lid genoemde handelingen worden ambtshalve vervolgd. 2. Iedere vorm van discriminatie – in strijd met de bepalingen van dit deel – op grond van ras, huidskleur, nationale of etnische afkomst, afstamming, religieuze of andere overtuiging, handicap of chronische ziekte, leeftijd, burgerlijke staat of sociale status, seksuele geaardheid, genderidentiteit of genderkenmerken door een persoon die als werkgever optreedt op enig moment tijdens het werven en tewerkstellen, bij het aangaan of afwijzen van het aangaan van een arbeidsrelatie, of tijdens de duur, geldigheid, voortgang of beëindiging daarvan, is een schending van het arbeidsrecht, in welk geval de Griekse arbeidsinspectie (SEPE) administratieve sancties oplegt uit hoofde van artikel 24 van Wet 3996/2011 (serie I, nr. 170).
Tot slot is het bij schending van het beginsel van gelijke behandeling op grond van ras, huidskleur, nationale of etnische afkomst, afstamming, religieuze of andere overtuiging, handicap of chronische ziekte, leeftijd, burgerlijke staat of sociale status, seksuele geaardheid, genderidentiteit of genderkenmerken aan de tegenpartij of administratieve autoriteit tegenover de rechtbank te bewijzen dat er geen sprake was van schending van dat beginsel. De benadeelde partij geniet tevens bescherming tegen ontslag of nadelige behandeling in het algemeen als reactie op een klacht of verzoek om rechtsbescherming.
In artikel 78, onder i), van Wet 4052/2012 is “arbeidsgerelateerde uitbuiting” gedefinieerd als arbeidsomstandigheden, ook die voortvloeiend uit discriminatie op grond van gender of anderszins, die in opvallende wanverhouding staan tot die van legale werknemers, waardoor bijvoorbeeld de gezondheid en veiligheid van de werknemers in gevaar worden gebracht, en die indruisen tegen de menselijke waardigheid. Overeenkomstig artikel 89, lid 3, neemt de bevoegde dienst van de openbare aanklager bij illegale tewerkstelling van niet-begeleide minderjarigen die onderdaan van een derde land zijn, alle benodigde maatregelen om hun identiteit en nationaliteit te bepalen en om vast te stellen of zij niet-begeleid zijn. De dienst doet alles wat mogelijk is om hun familie te vinden en neemt onmiddellijk de benodigde maatregelen om te zorgen voor hun wettelijke vertegenwoordiging, indien nodig ook in een strafprocedure. De bevoegde openbare aanklager voor minderjarigen of, als die niet bestaat, de bevoegde openbare aanklager van de rechtbank van eerste aanleg kan – als de familie van de minderjarige niet is gevonden of als de openbare aanklager vaststelt dat terugkeer in de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige is – gelasten dat elke passende maatregel wordt genomen om de bescherming van de minderjarige te waarborgen tot uitspraak wordt gedaan door de rechtbank, waarbij de openbaar aanklager conform de artikelen 1532, 1534 en 1592 van het Burgerlijk Wetboek binnen dertig dagen een verzoek moet indienen voor de aanstelling van een voogd. 4. Aan deze personen worden geschikte leefomstandigheden geboden als zij niet over voldoende middelen beschikken en als de bevoegde openbare aanklager van de rechtbank in eerste aanleg dat nodig acht. 5. Het is de verantwoordelijkheid van de bevoegde diensten van de openbare aanklager, justitiële autoriteiten en politiële autoriteiten voornoemde slachtoffers met voorrang bescherming en waarborgen te bieden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen, vertaal- en tolkdiensten te verlenen indien zij geen Grieks spreken, en hen te informeren over hun wettelijke rechten, de beschikbare diensten en eventuele benodigde rechtsbijstand.
Deze mogelijkheid is niet beschikbaar.
Deze mogelijkheid is niet beschikbaar.
Griekenland verplicht Europese transnationale ondernemingen niet om klachtenmechanismen of bemiddelingsdiensten in te stellen voor het onderzoek van schendingen die het gevolg zijn van hun bedrijfsactiviteiten.
In artikel 78, onder i), van Wet 4052/2012 is “arbeidsgerelateerde uitbuiting” gedefinieerd als arbeidsomstandigheden, ook die voortvloeiend uit discriminatie op grond van gender of anderszins, die in opvallende wanverhouding staan tot die van legale werknemers, waardoor bijvoorbeeld de gezondheid en veiligheid van de werknemers in gevaar worden gebracht, en die indruisen tegen de menselijke waardigheid. Overeenkomstig artikel 89, lid 3, neemt de bevoegde dienst van de openbare aanklager bij illegale tewerkstelling van niet-begeleide minderjarigen die onderdaan van een derde land zijn, alle benodigde maatregelen om hun identiteit en nationaliteit te bepalen en om vast te stellen of zij niet-begeleid zijn. De dienst doet alles wat mogelijk is om hun familie te vinden en neemt onmiddellijk de benodigde maatregelen om te zorgen voor hun wettelijke vertegenwoordiging, indien nodig ook in een strafprocedure. De bevoegde openbare aanklager voor minderjarigen of, als die niet bestaat, de bevoegde openbare aanklager van de rechtbank van eerste aanleg kan – als de familie van de minderjarige niet is gevonden of als de openbare aanklager vaststelt dat terugkeer in de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige is – gelasten dat elke passende maatregel wordt genomen om de bescherming van de minderjarige te waarborgen tot uitspraak wordt gedaan door de rechtbank, waarbij de openbaar aanklager conform de artikelen 1532, 1534 en 1592 van het Burgerlijk Wetboek binnen dertig dagen een verzoek moet indienen voor de aanstelling van een voogd. 4. Aan deze personen worden geschikte leefomstandigheden geboden als zij niet over voldoende middelen beschikken en als de bevoegde openbare aanklager van de rechtbank in eerste aanleg dat nodig acht. 5. Het is de verantwoordelijkheid van de bevoegde diensten van de openbare aanklager, justitiële autoriteiten en politiële autoriteiten voornoemde slachtoffers met voorrang bescherming en waarborgen te bieden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen, vertaal- en tolkdiensten te verlenen indien zij geen Grieks spreken, en hen te informeren over hun wettelijke rechten, de beschikbare diensten en eventuele benodigde rechtsbijstand.
Krachtens Wet 3226/2004 kan rechtsbijstand worden geboden aan burgers van EU-lidstaten met een laag inkomen en aan onderdanen van derde landen en staatlozen met een wettelijke woonplaats of gewone verblijfplaats in de EU. Rechtsbijstand kan niet worden geboden aan onderdanen van derde landen en staatlozen als zij geen wettelijke woonplaats of gewone verblijfplaats in de EU hebben.
Bij verlening van rechtsbijstand geldt volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot betaling van proceskosten en, op specifiek verzoek, de aanstelling van een juridisch adviseur, notaris en gerechtsdeurwaarder belast met de verdediging van de begunstigde, vertegenwoordiging in rechte en verlening van bijstand voor uitvoering van de benodigde maatregelen.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
In Spanje kunt u zich bij mensenrechtenschendingen wenden tot burgerlijke, strafrechtelijke, administratieve en arbeidsrechtbanken.
In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Ley de Enjuiciamiento Civil) is vastgelegd dat er moet worden voorzien in bepaalde aanspraken, wettelijke rechten en omstandigheden, conservatoire maatregelen en alle overige vormen van bescherming waarin de wet uitdrukkelijk voorziet bij dit soort schendingen.
Het Wetboek van Strafvordering (Ley de Enjuiciamiento Criminal) beschrijft de juridische mechanismen en rechtsmiddelen waarvan gebruik kan worden gemaakt tijdens strafprocedures. Het Strafwetboek (Código Penal) voorziet specifiek in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 31 bis e.v.) en beschrijft uiteenlopende strafbare feiten waarbij sprake kan zijn van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen, zoals strafbare feiten tegen arbeidsrechten of de volksgezondheid, milieucriminaliteit en financiering van terrorisme.
Wat bestuursmaatregelen betreft, zijn in Wet 39/2015 van 1 oktober 2015 betreffende de algemene administratieve procedure voor overheden en Wet 40/2015 van 1 oktober 2015 betreffende het rechtsstelsel voor de overheidssector algemene regels vastgelegd voor de tuchtprocedures en staatsaansprakelijkheid van overheidslichamen. Aan die regels wordt uitvoering gegeven in specifieke wetten betreffende bedrijfsgerelateerde schendingen (bv. Wet 26/2007 van 23 oktober 2007 betreffende milieuaansprakelijkheid). De rechtsmiddelen die zijn beschreven in Wet 29/1998 van 13 juli 1998 betreffende administratieve of rechterlijke toetsing zijn van toepassing in gerechtelijke procedures.
Op het gebied van arbeid beschrijft Wet 36/2011 van 10 oktober 2011 tot regeling van de arbeidsrechtbanken de gerechtelijke procedure die van toepassing is op zaken waarin een werknemer of vakbond schendingen van het recht op vrijheid van vereniging, het stakingsrecht of andere grondrechten en openbare vrijheden, zoals het verbod op discriminerende behandeling en intimidatie, aanvoert.
In het Spaanse procesrecht zijn de beschikbare rechtsmiddelen vastgelegd voor het verkrijgen van schadevergoeding in zaken waarin er door toedoen van een onderneming sprake is van mensenrechtenschending. Artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 116 van het Strafwetboek bepalen dat een persoon die strafrechtelijk verantwoordelijk is voor een strafbaar feit, er tevens burgerlijk aansprakelijk voor is als het schade of letsel tot gevolg heeft. In het geval van rechtspersonen gaat de strafrechtelijke aansprakelijkheid samen met burgerlijke aansprakelijkheid, hoofdelijk met de natuurlijke personen die voor dezelfde feiten zijn veroordeeld.
Ja, het Spaanse Strafwetboek beschrijft welke mensenrechtenschendingen strafbare feiten vormen.
Ten aanzien van het milieu bevat het Strafwetboek een hoofdstuk over strafbare feiten in verband met grondgebruik en stadsplanning, de bescherming van historisch erfgoed en het milieu. In dat hoofdstuk worden diverse gedragingen aangemerkt als strafbaar: het bouwen in groene zones of gebieden van ecologisch belang (artikel 319) en het met mogelijk substantiële nadelige gevolgen voor de lucht-, bodem- of waterkwaliteit of voor dieren of planten uitstoten of vervoeren van afval, verrichten van lozingen, voortbrengen van geluid, uitvoeren van mijnbouw- of winningsactiviteiten en dergelijke (artikel 325 e.v.). Op deze handelingen staat een gevangenisstraf, boete of uitsluiting van bepaalde beroepen of openbare ambten. Voorts is bij het Strafwetboek aan rechters en rechtbanken de bevoegdheid verleend om te gelasten dat voor rekening van de dader de maatregelen worden genomen die nodig zijn om de door diens gedrag teweeggebrachte verstoring van het milieu te herstellen, samen met alle eventuele overige conservatoire maatregelen om uitvoering te geven aan de in voornoemd hoofdstuk (artikel 339) voorziene bescherming van het ecosysteem.
Strafbare feiten tegen werknemers zijn geregeld in titel XV van boek II van het Strafwetboek (artikelen 311 tot en met 318 van het Strafwetboek). Op de volgende handelingen staat een boete of een gevangenisstraf: het opleggen van arbeidsomstandigheden of vormen van aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel die tot gevolg hebben dat de in de wet, collectieve overeenkomsten of individuele contracten vastgelegde werknemersrechten worden geschaad, ingetrokken of beperkt (artikel 311); het gelijktijdig tewerkstellen van meerdere werknemers zonder hen in te schrijven bij het aangewezen socialezekerheidsstelsel of zonder de desbetreffende werkvergunning aan te vragen (artikel 311), of het tewerkstellen van onderdanen van derde landen of kinderen zonder werkvergunning (artikel 311 bis); het clandestien handelen in arbeidskrachten of het door misleiding of onder valse voorwendselen werven (artikel 312); het voorwenden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst om iemand aan te moedigen te emigreren (artikel 313); het in de publieke of private arbeidsvoorziening ernstig discrimineren op grond van iemands ideologie, godsdienst of geloof, etnische afkomst, ras of land van herkomst, geslacht, seksuele geaardheid, familieomstandigheden, ziekte of handicap, status als wettelijk vertegenwoordiger of vakbondsvertegenwoordiger, verwantschap met andere medewerkers in de onderneming of het gebruik van een officiële taal van Spanje (artikel 314); het beperken van de vrijheid van vereniging en het stakingsrecht (artikel 315); het schenden van de normen voor de preventie van arbeidsrisico’s, waardoor het leven, de gezondheid of de lichamelijke integriteit van werknemers in gevaar komt (artikel 316).
Als het strafbare feit is begaan door een rechtspersoon, is de straf van toepassing op de bestuurders of verantwoordelijken voor de dienst en tevens op diegenen die kennis van het strafbare feit hadden en corrigerend hadden kunnen optreden maar dat hebben nagelaten.
In Organieke wet 6/1985 van 1 juli 1985 op de rechterlijke macht is bepaald dat er een verband moet zijn tussen een bepaalde handeling en Spanje om de bevoegdheid van de Spaanse rechter vast te stellen.
Krachtens deze wet zijn Spaanse rechtbanken in burgerlijke en handelszaken bevoegd tot behandeling van alle vorderingen die zijn ingesteld op Spaans grondgebied overeenkomstig de internationale verdragen en conventies waarbij Spanje partij is, EU-regelgeving en Spaans recht (artikel 21). Indien de eiser niet in Spanje woont, zijn de Spaanse rechtbanken bevoegd in de volgende gevallen (artikel 22 quinquies):
Op strafrechtelijk gebied zijn rechtbanken bevoegd in zaken over strafbare feiten die zijn begaan op Spaans grondgebied of aan boord van Spaanse schepen of vliegtuigen, onverminderd de bepalingen van internationale verdragen waarbij Spanje partij is. Voorts kunnen Spaanse rechtbanken zaken horen die zien op strafbare feiten buiten het nationale grondgebied, als de strafrechtelijk verantwoordelijken Spaanse onderdanen zijn of onderdanen van een derde land die na het begaan van het strafbare feit de Spaanse nationaliteit hebben verkregen, met inachtneming van bepaalde voorschriften (artikel 23).
In arbeidsaangelegenheden zijn de Spaanse rechtbanken bevoegd in de volgende gevallen (artikel 25):
1.º inzake de rechten en verplichtingen uit hoofde van arbeidsovereenkomsten, als de diensten zijn verleend in Spanje of de overeenkomst is aangegaan op Spaans grondgebied; als de eiser in Spanje woont of daar een agentschap, filiaal, delegatie of andere vertegenwoordiging heeft; als de werknemer en de werkgever Spaans onderdaan zijn, ongeacht waar de diensten zijn verleend of de overeenkomst is aangegaan; in het geval van overeenkomsten voor tewerkstelling aan boord van schepen waarbij de overeenkomst voortkomt uit een aanbod dat een Spaanse werknemer in Spanje heeft gehad;
2.º op het gebied van controle op de wettelijke conformiteit van in Spanje gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten en vorderingen voortkomend uit collectieve arbeidsgeschillen op Spaans grondgebied;
3.º in socialezekerheidsvorderingen tegen Spaanse entiteiten of entiteiten die hun zetel, agentschap, delegatie of andere vertegenwoordiging in Spanje hebben.
In Spanje is de ombudsman (Defensor del Pueblo) is de hoge commissaris van het Spaanse parlement (Alto Comisionado de las Cortes Generales), die opkomt voor de grondrechten en openbare vrijheden van burgers door toe te zien op de activiteiten van Spaanse overheidslichamen.
Iedere burger kan de ombudsman verzoeken (gratis) actie te ondernemen om onderzoek te doen naar een vermeende onregelmatige handeling van Spaanse overheidslichamen of anderen die namens hen optreden. Daarnaast kan de ombudsman ambtshalve interveniëren in zaken die hem ter kennis komen, ook als er geen klacht is ingediend. De bevoegdheden van de ombudsmannen reiken echter niet tot de activiteiten van multinationale ondernemingen buiten de Europese Unie.
De ombudsman brengt jaarlijks verslag uit aan het Spaanse parlement en kan daarnaast specifieke rapporten publiceren over kwesties die volgens hem ernstig of dringend zijn of bijzondere aandacht verdienen.
Meer informatie hierover vindt u hier.
De arbeidsinspectie in Spanje is de taak van het Inspectoraat voor Arbeid en Sociale Zekerheid (Inspección de Trabajo y Seguridad Social), dat verslag uitbrengt aan het ministerie van Arbeid, Migratie en Sociale Zekerheid (Ministerio de Trabajo, Migraciones y Seguridad Social). Dit inspectoraat is administratief bevoegd om toe te zien op de naleving van arbeidswetgeving en de passende verantwoordelijkheden op te leggen, adviezen te geven en zich waar nodig in te laten met verzoening, bemiddeling en arbitrage in arbeidsaangelegenheden.
Iedereen die kennis krijgt van handelingen die een schending zouden kunnen vormen in kwesties onder de bevoegdheid van het inspectoraat (arbeid, veiligheid en gezondheid op het werk, sociale zekerheid, werkgelegenheid enz.), kan een beroep doen op de diensten ervan. Klachten kunnen op diverse manieren worden ingediend: persoonlijk (bij provinciale inspectoraten voor arbeid en sociale zekerheid); elektronisch, via de website van het ministerie van Arbeid, Migratie en Sociale Zekerheid; of per post.
Meer informatie vindt u hier.
Milieu-inspecties zijn de verantwoordelijkheid van de autonome regionale regeringen van Spanje, die wanneer nodig straffend optreden tegen schendingen van de milieuvoorschriften. Bij Wet 26/2007 van 23 oktober 2007 over milieuaansprakelijkheid zijn deelnemers aan economische activiteiten verplicht alle door hen veroorzaakte milieuschade te herstellen. Als de milieuschade het gevolg is van een strafbaar feit, is het in antwoord 2 genoemde strafrecht van toepassing. Bovendien gelden in zulke gevallen de hierboven beschreven regels in verband met vergoeding en burgerlijke aansprakelijkheid.
Dit soort geschil kan niet worden beslecht via het in Wet 5/2012 van 6 juli 2012 beschreven stelsel voor bemiddeling in burgerlijke en handelszaken, omdat geschillen in verband met rechten waarover de partijen niet kunnen beschikken, niet onder het toepassingsgebied ervan vallen (artikel 2).
In dit verband is het Besluit van 1 september 2017 van het secretariaat van Buitenlandse Zaken over de publicatie van het nationale actieplan voor bedrijfsleven en mensenrechten relevant (op 14 september 2017 bekendgemaakt in het staatsblad). In dat plan wordt ingegaan op de behoefte aan doeltreffende maatregelen om mensenrechten in het bedrijfsleven te beschermen en om te voorzien in gerechtelijke, buitengerechtelijke en administratieve mechanismen voor schadeloosstelling bij schending van die rechten.
Artikel 119 van de Spaanse grondwet erkent het recht op rechtsbijstand in gevallen die zijn voorzien in de wet en in alle gevallen waarin de eiser kan aantonen over onvoldoende middelen te beschikken om een rechtszaak te beginnen. Aan dat grondwettelijk recht is uitvoering gegeven middels Wet 1/1996 van 10 januari 1996 inzake gratis rechtsbijstand. Slachtoffers van mensenrechtenschendingen door ondernemingen maken aanspraak op rechtsbijstand indien zij niet meer financiële middelen hebben dan het in Wet 1/1996 bepaalde maximum. Dat maximum is na de wijziging van Wet 1/1996 in 2015 verhoogd. Er wordt tevens gekeken naar bepaalde persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, zoals gezinsverantwoordelijkheden, om het mogelijke aantal begunstigden van rechtsbijstand te verhogen. De verleende hulp omvat juridisch verweer door professionele wettelijke vertegenwoordigers, rechtsbijstand en informatie uit eventuele buitengerechtelijke bron.
Verder is in Wet 1/1996 de verlening van gratis rechtsbijstand in grensoverschrijdende rechtsprocedures geregeld. Natuurlijke personen die burger van de Europese Unie of wettig in een EU-lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land zijn, komen in aanmerking voor de hulp.
De rechtsbijstand wordt alleen verleend in geschillen over burgerlijke of handelszaken en in buitengerechtelijke procedures over zulke geschillen, als de partijen wettelijk zijn verplicht de procedure in te leiden of als de betrokken rechter besluit een dergelijke procedure te starten.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Slachtoffers van schendingen van de mensenrechten kunnen verzoeken om rechtsbescherming:
Overeenkomstig artikel 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Narodne novine (Staatscourant van de Republiek Kroatië), nrs. 53/91, 91/92, 112/99, 129/00, 88/01, 117/03, 88/05, 2/07, 96/08, 84/08, 123/08, 57/11, 25/13, 89/14 en 70/19] bevat dit wetboek regels voor de procedure die de rechtbank moet volgen om onderzoek en uitspraak te doen in geschillen in verband met fundamentele rechten en verplichtingen van mensen en burgers, en persoonlijke en familiebanden, evenals in arbeids-, handels-, vermogens- en andere civielrechtelijke geschillen, tenzij bij wet is bepaald dat de rechtbank voor een van die geschillen de regels van een andere procedure moet volgen. In artikel 185 van dit wetboek is verder bepaald dat gerechtelijke procedures worden ingesteld door indiening van een verzoekschrift.
In arbeidszaken, met name bij het vaststellen van termijnen en zittingsdagen, houdt de rechter altijd in het bijzonder rekening met de noodzaak geschillen van deze aard zo snel mogelijk op te lossen.
Artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (Staatscourant van de Republiek Kroatië, nrs. 152/08, 76/09, 80/11, 121/11, 91/12, 143/12, 56/13, 145/13, 152/14, 70/17, en 126/19) bevat een algemeen overzicht van de rechten van slachtoffers van strafbare feiten (het recht op slachtofferhulp, het recht op effectieve psychologische bijstand en andere deskundige hulp en ondersteuning door de instanties, organisaties of instellingen die bij wet zijn belast met het bieden van slachtofferhulp, het recht op bescherming tegen intimidatie en represailles, het recht op bescherming van de waardigheid van het slachtoffer tijdens het verhoor als getuige, het recht na indiening van een strafrechtelijke klacht zo snel mogelijk te worden gehoord en het recht dat vervolgverhoor alleen plaatsvindt, voor zover dat nodig is in het kader van de strafprocedure, het recht te worden vergezeld door een vertrouwd iemand tijdens handelingen waaraan het slachtoffer deelneemt, het recht dat medische handelingen bij het slachtoffer tot een minimum beperkt blijven en alleen worden verricht als zij strikt noodzakelijk zijn in het kader van de strafprocedure, het recht te verzoeken om vervolging en om als natuurlijk persoon een verzoekschrift in te dienen overeenkomstig het bepaalde in de strafwetgeving, het recht om als benadeelde deel te nemen aan de strafprocedure, het recht te worden geïnformeerd wanneer de strafrechtelijke klacht wordt afgewezen en als het parket afziet van strafrechtelijke vervolging, en het recht de strafrechtelijke vervolging over te nemen van het parket, het recht om door het parket te worden geïnformeerd over handelingen die worden verricht naar aanleiding van de door het slachtoffer ingediende klacht, en het recht een klacht neer te leggen bij een hogere advocaat-generaal, het recht om op eigen verzoek onverwijld te worden geïnformeerd over beëindiging van de voorlopige hechtenis of ontsnapping van de beklaagde en van de vrijlating van de gevangene, evenals over maatregelen die zijn genomen om het slachtoffer te beschermen, het recht om op verzoek te worden geïnformeerd over iedere beslissing tot definitieve beëindiging van de strafprocedure en andere wettelijke rechten).
In artikel 44 van het Wetboek van Strafvordering staan speciale rechten voor slachtoffers van het strafbare feit van mensenhandel (die de vorm kan hebben van uitbuiting van de arbeid van anderen die worden gedwongen om arbeid of diensten te verrichten); deze slachtoffers hebben naast de rechten van artikel 43 ook het recht te overleggen met een juridisch adviseur, voordat zij worden gehoord, het recht zich op kosten van de staat te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, het recht op het politiebureau en het parket te worden gehoord door iemand van hetzelfde geslacht en, voor zover mogelijk, het recht om in het geval van vervolgverhoor te worden gehoord door dezelfde persoon, het recht geen antwoord te geven op vragen die geen enkel verband houden met het strafbare feit en uitsluitend gaan over hun privéleven, het recht te worden gehoord via een audiovisueel apparaat, het recht op vertrouwelijke behandeling van hun persoonlijke gegevens en het recht te verzoeken om besloten zittingen.
Artikel 43 bis en het reglement voor individuele beoordeling van slachtoffers (Staatscourant van de Republiek Kroatië nr. 106/17, hierna “het Reglement” genoemd) beschrijven de procedure voor de individuele beoordeling van slachtoffers om indien nodig speciale beschermingsmaatregelen te treffen voor het slachtoffer van het strafbare feit en, als blijkt dat die maatregelen inderdaad nodig zijn, welke speciale beschermingsmaatregelen moeten worden genomen. Dit betreft procedurele beschermingsmaatregelen (zoals een speciale manier van verhoor, het gebruik van communicatietechnologie om ieder visueel contact met de dader te vermijden, het houden van besloten zittingen, ondervraging door iemand van hetzelfde geslacht en, voor zover mogelijk, door dezelfde persoon in het geval van vervolgverhoor, de aanwezigheid van een vertrouwd iemand, de vertrouwelijkheid van persoonlijke gegevens), overleg met een juridisch adviseur op kosten van de staat, evenals andere wettelijke maatregelen. Er wordt rekening mee gehouden dat onder ernstige strafbare feiten onder andere ook mensenhandel en georganiseerde misdaad vallen. Hetzelfde geldt dus voor milieudelicten die zijn begaan in het kader van de georganiseerde misdaad.
De bescherming van de desbetreffende rechten in Kroatië is geregeld in het strafrecht en verankerd in de nationale grondwet, waarbij de rechtbanken de toepassing ervan waarborgen. Als een slachtoffer van oordeel is dat een van zijn of haar bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van mens gewaarborgde grondrechten op nationaal niveau is geschonden, kan het, als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, in laatste instantie een procedure instellen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg.
Krachtens artikel 27 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen rechters van Kroatië uitspraak doen in geschillen met een internationale dimensie, als zij daartoe uitdrukkelijk bevoegd zijn op grond van de wet of een internationaal verdrag.
Ten aanzien van de bevoegdheid in civiele en handelszaken is in de wet betreffende het internationaal privaatrecht (Staatscourant van de Republiek Kroatië, nr. 101/17) uitdrukkelijk bepaald dat Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna “Brussel I” genoemd) van toepassing is binnen de werkingssfeer ervan, en de toepassing ervan zich tevens uitstrekt tot situaties in verband met derde landen.
Volgens het in artikel 4 van Brussel I vastgelegde basisbeginsel voor bepaling van de bevoegdheid worden in een lidstaat woonachtige of gevestigde personen opgeroepen voor de rechtbanken van die lidstaat, ongeacht hun nationaliteit. In artikel 63 is bepaald dat rechtspersonen worden geacht gevestigd te zijn in de staat waar zich hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging bevindt.
De gevallen waarin verweerders voor de rechter in een andere lidstaat dan die van hun woon- of vestigingsplaats kunnen worden gedaagd, staan beschreven in de artikelen 7 tot en met 9 (bijzondere bevoegdheden). Zo is in artikel 7, lid 2, ten aanzien van de bevoegdheid in niet-contractuele betrekkingen geregeld dat in een lidstaat woonachtige of gevestigde personen in verband met verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat voor de rechter kunnen worden gedaagd in de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
Daarnaast is in artikel 58 van de Wet betreffende het internationaal privaatrecht de benodigde bevoegdheid geregeld: als de bevoegdheid ten aanzien van een niet in een EU-lidstaat woonachtige of gevestigde verweerder niet kan worden gegrond op het bepaalde in die wet of andere wetgeving van Kroatië en als het uitgesloten of onwaarschijnlijk is dat de procedure in het buitenland wordt gevoerd, is de Kroatische rechter bevoegd, mits er tussen het onderwerp van de procedure en Kroatië een voldoende nauw verband is om de procedure in Kroatië te voeren.
Op grond van de wet inzake de Ombudsman is de Kroatische Ombudsman bevoegd om onderzoek te doen naar klachten in verband met bestaande schendingen van de wet en onregelmatigheden in de werking van nationale instanties, plaatselijke overheden en rechtspersonen die overheidstaken verrichten, wat betekent dat de Ombudsman niet bevoegd is om klachten in verband met schendingen van de wet in de particuliere sector te behandelen. Verder is in artikel 20 bepaald dat iedereen die meent dat zijn of haar constitutionele of wettelijke rechten en vrijheden in het gedrang komen of zijn geschonden als gevolg van een onrechtmatige of oneigenlijke handeling van een van voornoemde organen, zich kan wenden tot de bevoegde rechter. Dat houdt in dat iemand die een klacht wil indienen bij het bureau van de Ombudsman, geen burger van de Unie hoeft te zijn maar dat de Ombudsman zijn of haar geval in behandeling kan nemen, zolang de schending van de mensenrechten voortkomt uit een handeling van een of meer van voornoemde organen. Omdat het bureau van de Ombudsman in Kroatië echter vaak klachten ontvangt die verband houden met de particuliere sector, doet de Ombudsman in de jaarverslagen en in de rechtsprocedures waarbij de Ombudsman is betrokken, aan de hand van de ervaringen en klachten van de burgers voorstellen voor concrete maatregelen die beslist nodig zijn om eerbiediging van de wet en bescherming van de burgers beter te kunnen waarborgen.
Anderzijds is de antidiscriminatiewet van toepassing op de procedures bij alle landelijke, regionale en plaatselijke overheidsinstanties en rechtspersonen die overheidstaken verrichten, en op alle handelingen van natuurlijke en rechtspersonen, in het bijzonder op het gebied van arbeid en arbeidsvoorwaarden en de uitoefening van activiteiten als zelfstandige, met inbegrip van de selectiecriteria en voorwaarden voor werving en bevordering; toegang tot alle vormen van beroepskeuzebegeleiding, beroepsopleiding, bij- en omscholing; onderwijs, wetenschap en sport; sociale zekerheid, met inbegrip van sociale uitkeringen; pensioen- en zorgverzekering; justitie en bestuur, overheidsvoorlichting en de media; toegang tot diensten en goederen en de levering daarvan; lidmaatschap van en deelname aan vakorganisaties, maatschappelijke organisaties, politieke partijen of iedere andere organisaties, en deelname aan culturele en artistieke uitingen.
Het bureau van de Ombudsman ontvangt, als centrale instantie voor de bestrijding van discriminatie, ook meldingen van alle rechts- en natuurlijk personen, waarbij het elke melding onderzoekt en juridisch niet-bindende aanbevelingen kan doen, adviezen geven, voorstellen indienen en waarschuwingen afgeven om discriminatie uit te bannen en de rechten van gediscrimineerde personen te beschermen. Verder kan het bureau deelnemen aan rechtsprocedures als interveniënt voor de verzoeker die discriminatie aanvoert, of een collectief proces voeren om discriminatie te verhinderen als het kan vaststellen dat de handelingen van de verweerder waarschijnlijk in strijd zullen zijn met het recht op gelijke behandeling van een groot aantal personen vanwege hun verband met de wettelijk verankerde rechten en waarden (ras en etnische afkomst of huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke en andere overtuigingen, nationale of maatschappelijke achtergrond, vermogen, lidmaatschap van een vakorganisatie, opleidingsniveau, maatschappelijke status, burgerlijke staat of gezinssituatie, leeftijd, gezondheidstoestand, handicap, genetisch materiaal, genderidentiteit of -expressie of seksuele gerichtheid). Het is voorts niet vereist dat degene die een klacht wegens discriminatie wil voorleggen aan de Ombudsman, burger van de Unie is.
Volgens de nieuwe wet tot bescherming van personen die onregelmatigheden melden, die sinds 1 juli 2019 in werking is, kunnen klokkenluiders de Ombudsman benaderen voor bescherming van hun rechten, voor zover zij het aannemelijk maken dat zij slachtoffer zijn of zouden kunnen zijn van schadelijke handelingen die samenhangen met hun melding van onregelmatigheden. In die wet is bepaald dat iemand die een klacht wil indienen, geen burger van de Unie hoeft te zijn en dat de Ombudsman maatregelen kan nemen om klokkenluiders uit zowel de publieke als de particuliere sector te beschermen (N.B.: een klokkenluider is in de wet gedefinieerd als iemand die kennis heeft en melding maakt van onregelmatigheden, ongeacht of het gaat om schendingen van de wet of van beschikkingen, reglementen, gedragscodes of huishoudelijke reglementen van handelsondernemingen, mits de onregelmatigheden in verband staan met de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden bij de werkgever). Er wordt met nadruk op gewezen dat onder “werkzaamheden” niet alleen werk in vast dienstverband wordt verstaan maar ook vrijwilligerswerk, werk in tijdelijk dienstverband, studentenbanen enz. Evenzo kan degene die de onregelmatigheid meldt, iemand zijn die als kandidaat heeft meegedaan aan wervingsprocedures.
Met het oog op de bevordering van verantwoord gedrag, te weten de bescherming van de mensenrechten en met name de rechten van de werknemers en de bescherming van het milieu, is het verder de taak van Kroatië als lid van het OESO-investeringscomité, een onafhankelijke met toezicht belaste OESO-werkgroep, uitvoering te geven aan de volgende richtsnoeren: informatie over verantwoord gedrag publiceren op zijn website; informatieverzoeken afhandelen; meewerken aan een oplossing voor problemen die zich kunnen voordoen als gevolg van eventueel onverantwoord gedrag en communiceren met belanghebbende partijen om rechtszaken te vermijden.
Daarnaast heeft Kroatië een nationale inspectiedienst in het leven geroepen waarbij de bevoegde afdelingen en diensten zijn betrokken (zoals de afdeling toezicht op de veiligheid op het werk of de afdeling toezicht op de arbeidsverhoudingen).
Voor meer informatie over het werkterrein en bevoegdheden van de nationale inspectiedienst of de voornoemde afdelingen wordt verwezen naar de websites die u via de volgende links kunt bezoeken:
Wat de schending van de mensenrechten door handelsondernemingen betreft, kent Kroatië geen verplichte regelingen voor bemiddeling. Op het gebied van geschillen tussen een consument en een ondernemer onder het consumentenrecht is bemiddeling geregeld in de wet op de alternatieve beslechting van consumentengeschillen (Staatscourant van de Republiek Kroatië, nrs. 121/16 en 32/19) tot omzetting van EU-richtlijnen en -verordeningen voor de bescherming van de consumentenrechten. Ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten en andere geschillen in verband met vervreemdbare rechten kan bemiddeling worden voorgesteld bij een van de bemiddelingscentra in Kroatië om een oplossing voor het geschil te vinden met inachtneming van de belangen van de partijen.
Zie voor meer informatie de volgende links:
Op grond van de wet tot bescherming van consumenten moet de ondernemer de consument in de gelegenheid stellen per post, fax of e-mail schriftelijk bezwaar te maken.
Op grond van de wet betreffende de nationale inspectiedienst kunnen verzoeken met de gegevens van de klokkenluider (voor- en achternaam en woonadres) en een beschrijving van het onrechtmatige gedrag aanleiding zijn voor een inspectie.
Ten aanzien van medewerkers van multinationals is in de arbeidswet bepaald dat werkgevers met twintig of meer medewerkers iemand moeten aanwijzen om, naast henzelf, klachten in verband met de bescherming van de waardigheid van de werknemers in behandeling te nemen en op te lossen.
Op die activiteiten wordt toegezien door de nationale inspectiedienst.
Een slachtoffer dat naar aanleiding van een bedrijfsgerelateerde schending van de mensenrechten verzoekt om bescherming, heeft dezelfde rechten als andere slachtoffers in strafprocedures. Voor meer informatie wordt verwezen naar het Europees e-justitieportaal:
Op grond van de wet op de gratis bijstand wordt aan de volgende personen gratis rechtsbijstand geboden:
Voornoemde begunstigden van gratis rechtsbijstand komen onder de bij wet bepaalde voorwaarden in aanmerking voor primaire en/of secundaire rechtsbijstand.
Primaire rechtsbijstand betreft de verstrekking van algemene juridische informatie, juridische advisering, indiening van memories bij publiekrechtelijke organismen, het Europees Hof voor de rechten van de mens en internationale organisaties overeenkomstig internationale verdragen en huishoudelijke reglementen van die organen, vertegenwoordiging tegenover publiekrechtelijke organismen en rechtsbijstand in het kader van minnelijke beslechting van conflicten buiten het gerecht om. Deze rechtsbijstand wordt verleend door administratieve autoriteiten in de provincies en in de stad Zagreb, door erkende verenigingen en wetswinkels, voor allerlei juridische aangelegenheden. De procedure voor uitoefening van het recht op primaire rechtsbijstand wordt geopend door rechtstreeks contact op te nemen met de aanbieder van primaire rechtsbijstand, die naar eigen inzicht bepaalt of wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de primaire rechtsbijstand.
Secundaire rechtsbijstand betreft juridische advisering, indiening van memories in het kader van procedures ter bescherming van de rechten van werknemers tegenover de werkgever, indiening van memories en vertegenwoordiging in het kader van gerechtelijke procedures en rechtshulp in het kader van de minnelijke beslechting van conflicten. Secundaire rechtsbijstand wordt verleend door advocaten. Secundaire rechtsbijstand omvat verder een vrijstelling van betaling van de gerechts- en proceskosten.
Een voorwaarde voor toekenning van secundaire rechtsbijstand in de vorm van indiening van memories, vertegenwoordiging in gerechtelijke procedures en vrijstelling van betaling van de kosten is dat de financiële situatie van de verzoeker voldoet aan het bepaalde in de wet op de gratis rechtsbijstand, namelijk dat het totale maandinkomen van de verzoeker en de leden van diens huishouden niet uitkomt boven de belastinggrondslag per lid van het huishouden (3 326,00 HRK) en dat de totale waarde van het vermogen van de verzoeker en de leden van diens huishouden niet hoger is dan zestig maal de belastinggrondslag (199 560,00 HRK).
Naast deze financiële voorwaarde is het vereist dat de secundaire rechtsbijstand wordt aangevraagd in het kader van een van de volgende procedures:
De procedure voor toekenning van secundaire rechtsbijstand wordt geopend middels een verzoekschrift gericht aan de bevoegde administratieve autoriteit van de provincie of van de stad Zagreb. Het verzoek wordt ingediend via het daarvoor bestemde formulier, waarbij de verzoeker en de leden van diens huishouden schriftelijk instemmen met inzage in alle gegevens over hun totale inkomen en vermogen, en waarbij de verzoeker de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens bevestigt.
In het kader van de procedure voor toekenning van secundaire rechtsbijstand aan een verzoeker die beantwoordt aan de wettelijke voorwaarden voor toekenning van het recht op secundaire rechtsbijstand, neemt de bevoegde instantie een beslissing over toekenning van secundaire rechtsbijstand, onder vermelding van type en omvang van de toegekende rechtsbijstand. De aldus toegekende secundaire rechtsbijstand betreft de volledige of gedeeltelijke vergoeding van de kosten van secundaire rechtsbijstand, naargelang van de hoogte van het totale maandinkomen van de verzoeken en de leden van diens huishouden. In de beslissing tot toekenning van secundaire rechtsbijstand wordt tevens de advocaat die de bijstand gaat verlenen, aangewezen.
Als de verzoeker niet beantwoordt aan de voorwaarden voor toekenning van secundaire rechtsbijstand, wordt beslist tot afwijzing van het verzoek. Tegen de afwijzingsbeslissing kan door de verzoeker beroep worden ingesteld bij het ministerie van Justitie. Als het ministerie van Justitie het beroep verwerpt, kan daartegen een administratieve procedure worden ingesteld.
Als de begunstigde van de gratis secundaire rechtsbijstand in het ongelijk wordt gesteld in het kader van de procedure waarvoor die bijstand is verleend, is hij of zij niet verplicht tot betaling van de kosten van de rechtsbijstand. Toekenning van secundaire rechtsbijstand betekent echter niet dat de in het ongelijk gestelde begunstigde van die bijstand is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de proceskosten van de tegenpartij, waarover door de rechter wordt beslist volgens de regels die van toepassing zijn op de gerechtelijke procedure.
Gratis rechtsbijstand kan ook worden verleend in grensoverschrijdende geschillen. In de wet op de gratis rechtsbijstand is een grensoverschrijdend geschil gedefinieerd als een geschil in het kader waarvan de woon- of verblijfplaats van de verzoeker om rechtsbijstand zich in een andere EU-lidstaat bevindt dan de lidstaat waar de gerechtelijke beslissing moet worden uitgevoerd.
Rechtsbijstand in een grensoverschrijdend geschil wordt verleend in civiele en handelszaken en in het kader van procedures voor bemiddeling, buitengerechtelijke oplossing, uitvoering van publiekrechtelijke handelingen en juridische advisering in het kader van zulke procedures. Het bepaalde over rechtsbijstand in grensoverschrijdende conflicten is niet van toepassing in belasting-, douane- en andere administratieve procedures.
Rechtsbijstand in een grensoverschrijdende conflict wordt verleend als de verzoeker beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in de wet op de gratis rechtsbijstand. Bij wijze van uitzondering kan rechtsbijstand worden verleend aan een verzoeker die niet beantwoordt aan de daartoe gestelde voorwaarden in de wet op de gratis rechtsbijstand, als de verzoeker aantoont niet in staat te zijn de proceskosten te betalen vanwege het verschil in kosten van levensonderhoud tussen de lidstaat waarin hij of zij woont of verblijft, en die in Kroatië.
De verzoeker of de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de verzoeker zijn of haar woon- of verblijfplaats heeft (verzendende autoriteit), dient het verzoek om rechtsbijstand in Kroatië in bij het ministerie van Justitie (ontvangende autoriteit). Van de formulieren en bijgevoegde documenten moet een vertaling in het Kroatisch worden verstrekt. Verzoeken zonder vertaling worden afgewezen.
Als het geschil in het kader waarvan om rechtsbijstand wordt verzocht, geen grensoverschrijdend geschil is, of als de verzoeker geen recht heeft op rechtsbijstand in het kader van een grensoverschrijdend geschil, beslist het ministerie van Justitie tot afwijzing. De beslissing van het ministerie van Justitie kan niet worden betwist, maar het is wel mogelijk een administratieve procedure te beginnen.
Gratis rechtsbijstand kan worden verleend aan personen die niet in de Europese Unie wonen, overeenkomstig het bepaalde in bilaterale of multilaterale internationale verdragen waarbij Kroatië partij is.
Informatie over rechtsbijstand in Kroatië is te vinden op de volgende website:
[1] Persoonlijkheidsrechten: recht op leven, geestelijke en lichamelijke gezondheid, goede naam, eer, waardigheid, een naam, eerbiediging van privé- en gezinsleven, vrijheid enz.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op grond van Wet 174/1989 inzake de werkgeversaansprakelijkheid (verplichte verzekering), zoals gewijzigd, hebben werknemers die slachtoffer van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen zijn, recht op schadevergoeding bij ongevallen op de werkplek (overlijden of letsel) die zijn veroorzaakt door en tijdens hun tewerkstelling of in het geval van een beroepsziekte die is ontstaan als gevolg van hun werk. Alle werkgevers zijn krachtens die wet verplicht een verzekering af te sluiten voor aansprakelijkheid voor ongevallen op het werk of beroepsziekten van hun werknemers. Die eis strekt zich tevens uit tot werknemers die hun permanente verblijfplaats in Cyprus hebben maar in het buitenland te werk zijn gesteld en slachtoffer worden van een ongeval of beroepsziekte. De wet noemt de minimumdekking per ongeval of beroepsziekte per werknemer (160 000 EUR), evenals die per geval of reeks gevallen als gevolg van dezelfde bedrijfsgebeurtenis (3 415 000 EUR), inclusief kosten en rente.
Om te bereiken dat een hogere dan de bij wet bepaalde vergoeding aan een werknemer wordt betaald, moet een verzoek worden ingediend bij de rechtbank.
Wanneer de inspecteurs van het ministerie van Arbeidsinspectie op locatie bij filialen / bedrijven van werkgevers inspecties uitvoeren om te controleren op naleving van de wetgeving inzake de veiligheid en gezondheid op het werk, gaan zij ook na of de werkgever een bewijs van verplichte aansprakelijkheidsverzekering kan overleggen.
Zie antwoord op vraag 1.
Die toegang wordt niet geboden. Op basis van de beschikbare informatie en gegevens, zoals in de vraag beschreven, lijkt er geen aanknopingsfactor te zijn voor de bevoegdheid van de Cypriotische rechter.
Nee. Onderdanen van derde landen die aanvoeren slachtoffer van mensenrechtenschendingen te zijn, wordt de desbetreffende bescherming geboden door onafhankelijke instellingen, mits de schending in Cyprus plaatsvond.
Verordening (EU) No 524/2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen bepaalt dat ondernemingen met webwinkels op hun website informatie moeten geven over het platform voor onlinebeslechting van geschillen.
Toegang tot rechtsbijstand wordt geboden aan alle natuurlijke persoon die het slachtoffer zijn van mensenrechtenschendingen en die verblijven op het grondgebied van Cyprus, ongeacht of zij burger van Cyprus of van de EU zijn.
Rechtsbijstand wordt verleend voor:
Nee.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Civilprocesa likums) heeft elke natuurlijke of rechtspersoon het recht zich in rechte te verdedigen in geval van schending of betwisting van zijn burgerrechten of rechtmatige belangen. Als een natuurlijke persoon van mening is dat sprake is van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen waardoor zijn burgerrechten worden geschaad, kan hij of zij bij een algemene rechtbank een burgerlijke rechtsvordering instellen.
Overeenkomstig artikel 1635 van het burgerlijk wetboek (Civillikums) geeft elke inbreuk op rechten of elke onrechtmatige daad die leidt tot schade (ook morele schade) het slachtoffer het recht van de dader schadevergoeding te eisen, voor zover diens aansprakelijkheid wordt vastgesteld. Onder morele schade wordt ieder psychisch of psychologisch lijden verstaan dat is veroorzaakt door een inbreuk op de rechten of de immateriële voordelen van het slachtoffer ten gevolge van een onrechtmatige daad. De hoogte van de vergoeding voor morele schade wordt bepaald door de rechtbank op grond van de ernst en de gevolgen ervan. Als de onrechtmatige daad schadelijk is voor het leven, de gezondheid, de zedelijkheid, de seksuele integriteit, de vrijheid, de eer of het respect voor een persoon of diens gezin of een minderjarige, wordt dat aangemerkt als morele schade voor het slachtoffer. In alle overige gevallen moet het slachtoffer voor morele schade bewijs leveren. De term “daad” moet hier in de ruimste betekenis worden opgevat en omvat niet alleen de handeling, maar tevens het nalaten van een handeling (d.w.z. het ontbreken ervan).
De verantwoordelijkheid voor onrechtmatige daden volgens het burgerlijk recht omvat elke inbreuk op rechten en elk strafbaar feit, met inbegrip van ernstige schendingen van de mensenrechten.
Als noch de verweerder, noch de eiser in Letland woonachtig is of hier een wettelijk adres heeft en de inbreuk, naar het zich laat aanzien, niet in Letland heeft plaatsgevonden, valt de civielrechtelijke procedure niet onder de bevoegdheid van de Letse rechtbanken.
In Letland is “tiesībsargs” de bemiddelende instantie. De ombudsman houdt zich aan de doelstelling van de wet inzake de ombudsman. Dat wil zeggen dat de ombudsman de bescherming van de mensenrechten bevordert en erop toeziet dat de autoriteit van het land volgens de wet en naar behoren wordt uitgeoefend met inachtneming van het beginsel van goed bestuur.
De ombudsman kan slechts optreden in een geschillenbeslechting als de overheid van een land de mensenrechten van een natuurlijke persoon schaadt, zoals is vastgelegd in de Grondwet van de Republiek Letland (Satversme) en in de internationale documenten op dat gebied, bij het nemen van een beslissing of, in het geval van de wetgever, bij een wetgevingshandeling. In het kader van de uitoefening van de bevoegdheden van de ombudsman wordt onder autoriteit elk centrale of lokale overheid, of diens ambtenaren, verstaan, alsook eenieder die aan hem of haar door de overheid toegekende taken verricht.
Als iemand het slachtoffer is van een schending van het beginsel van non-discriminatie, kan de ombudsman zich hierover uitspreken en aan elke particuliere natuurlijke persoon of rechtspersoon aanbevelingen doen.
De ombudsman is echter niet bevoegd tot het geven van een oordeel over handelingen van Europese transnationale ondernemingen buiten de Europese Unie.
Het toezicht op en de opvolging van het gedrag van ondernemingen ten aanzien van arbeidsbetrekkingen valt onder de bevoegdheid van de arbeidsinspectie.
Het gedrag van ondernemingen ten aanzien van het milieu wordt gecontroleerd door de nationale milieudienst, die moet toezien op de naleving van de wetgeving op het gebied van milieubescherming, stralingsbescherming en nucleaire veiligheid, alsook het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Indien een persoon bij vergissing een vordering in verband met een onrechtmatige daad instelt bij een niet-bevoegde autoriteit (dat wil zeggen zonder te weten dat de betreffende autoriteit niet bevoegd is om daarover een uitspraak te doen), moet deze autoriteit, overeenkomst de wettelijke bepalingen voor het indienen van vorderingen, deze persoon informeren over welke autoriteit ter zake bevoegd is of, indien van toepassing, de vordering doorsturen naar de bevoegde autoriteit, zodat deze de vordering kan onderzoeken.
Opgemerkt moet worden dat het instituut van ombudsman weliswaar een mechanisme biedt om buitengerechtelijk geschillen op te lossen waarbij de mensenrechten niet zijn gerespecteerd, maar dat dit mechanisme uitsluitend berust op de autoriteit van de bemiddelaar en dat diens aanbevelingen juridisch niet bindend zijn. Een beroep bij de ombudsman staat dan ook niet gelijk aan het indienen van een vordering. De partij in de procedure moet zich er daarom van bewust zijn dat bij een dergelijk beroep de normale administratieve regels en beroepstermijnen van kracht blijven. Het is echter de taak van de ombudsman om het begrip en de bekendheid van de mensenrechten, de mechanismen ter bescherming daarvan en het werk van de ombudsman bij het publiek te bevorderen. Derhalve kan de ombudsman in elk individueel geval advies verstrekken over de mechanismen ter bescherming van geschonden mensenrechten.
Eenieder die van mening is slachtoffer te zijn van een schending van de mensenrechten, kan ongeacht zijn of haar nationaliteit beroep doen op de ombudsman.
Er zijn geen wetgevingshandelingen bekend waarmee Europese transnationale ondernemingen de verplichting wordt opgelegd om klachtenmechanismen of bemiddelingsdiensten in te stellen voor het onderzoek van schendingen die het gevolg zijn van hun bedrijfsactiviteiten.
Het recht op door de staat gefinancierde rechtsbijstand hangt af van de aarde van de zaak en van de situatie van de betrokken persoon. Rechtsbijstand omvat juridisch advies, het opstellen van processtukken voor de rechtbank en rechtsbijstand tijdens de zitting. Een persoon die partij is in een civiele procedure wordt vrijgesteld van verschuldigde gerechtskosten voor de nationale begroting. De rechtbank moet bovendien door de staat gefinancierde vertaaldiensten leveren als de betreffende persoon de taal niet machtig is waarin de procedure wordt gevoerd.
In het kader van civiele procedures (behoudens de wettelijke uitzonderingen) en administratieve procedures waarin een beslissing van de familierechtbank inzake de wettelijke rechten en belangen van een kind wordt betwist, heeft iedere persoon die legaal in Letland verblijft, recht op rechtsbijstand als hij wordt aangemerkt als iemand met een laag inkomen, als iemand die leunt op de plaatselijke sociale diensten of als iemand die in een bijzondere situatie verkeert (d.w.z. of die persoon zich onverwachts of om redenen buiten zijn of haar wil in een dusdanige financiële situatie verkeert dat hij of zij niet zelf zijn rechten kan verdedigen of volledig afhankelijk is van de staat of de lokale overheid).
Eenieder die woonachtig is in een lidstaat van de Europese Unie, heeft recht op rechtsbijstand in het kader van grensoverschrijdende geschillen in civiele procedures, als hij op grond van zijn specifieke situatie en de hoogte van zijn inkomen niet in staat is zijn rechten te beschermen.
Alle overige personen (met inbegrip van personen die buiten de Europese Unie woonachtig zijn) hebben recht op rechtsbijstand overeenkomstig de internationale verplichtingen van Letland, als zij op grond van hun specifieke situatie en de hoogte van hun inkomen niet in staat zijn hun rechten te beschermen.
In civiele procedures die zijn ingesteld door de personen zelf of door tussenkomst van een advocaat (dat wil zeggen de civiele procedures die onder de bevoegdheid van de economische rechtbank vallen en voortvloeien uit het overeenkomstenrecht, indien de vordering een bedrag van meer dan 150 000 EUR betreft, en procedures inzake de bescherming van commerciële geheimen tegen onrechtmatige verkrijging of verspreiding of onrechtmatig gebruik), heeft de betrokken persoon recht op rechtsbijstand als zijn of haar inkomen niet hoger is dan het Letse minimummaandloon, het op grond van zijn of haar financiële situatie mogelijk is rechtsbijstand te verkrijgen en hij of zij de kosten voor het verkrijgen van rechtsbijstand heeft betaald.
In administratieve procedures wordt rechtsbijstand door de rechtbank (rechter) toegekend op verzoek van de betrokkene. Daarbij wordt rekening gehouden met de complexiteit van de zaak en de financiële situatie van de persoon in kwestie.
In strafrechtelijke procedures wordt rechtsbijstand toegekend door de partij die de procedures leidt (de opsporingsambtenaar, de openbaar aanklager of de rechter). De rechtsbijstand wordt op verzoek in de bij wet voorgeschreven gevallen verleend aan eenieder die recht heeft op verdediging, alsook aan slachtoffers.
Meer informatie is beschikbaar op de website van de rechterlijke administratie:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Ieder slachtoffer van mensenrechtenschendingen heeft het recht een zaak aanhangig te maken om verhaal te zoeken en schadevergoeding te eisen, ongeacht of de schending wel of niet bedrijfsgerelateerd is.
Er zijn geen specifieke regels voor ernstige schendingen van de mensenrechten. Alle zaken over mensenrechtenschendingen worden op dezelfde manier behandeld.
Het toepasselijk recht is dat van het grondgebied. Als natuurlijk persoon moet u aan de hand van het internationaal privaatrecht de lex fori bepalen, mits er geen overeenkomst tussen de partijen is die de keuze van het toepasselijke recht belet.
Het mandaat van de ombudsman van Malta is in artikel 64A van de grondwet en de artikelen van de wet op de ombudsman gedefinieerd als “het onderzoeken van acties die door of namens de overheid of enige andere in de wet voorziene autoriteiten, lichamen of personen (waaronder bij deze grondwet vastgestelde autoriteiten, lichamen of bureaus) zijn ondernomen in de uitoefening van hun administratieve functies”.
Bij artikel 12, lid 1, van de wet op de ombudsman is de bevoegdheid van de ombudsman beperkt tot het onderzoeken van klachten over:
“a) overheden, waaronder overheidsinstanties of andere autoriteiten van de overheid, ministers of parlementair secretarissen, ambtenaren en leden of dienaren van voornoemde autoriteiten;
b) publiekrechtelijke lichamen, evenals partnerschappen of andere lichamen waarin de overheid of een of meer van voornoemde lichamen of combinaties daarvan zijn vertegenwoordigd met een zeggenschapsbelang of feitelijke zeggenschap, met inbegrip van bestuurders, leden, managers of andere functionarissen van die lichamen of partnerschappen, of de lichamen met zeggenschap (hierna gezamenlijk ‘organisatie’ genoemd); en
c) gemeenteraden en comités daarvan, burgemeesters, gemeenteraadsleden en personeelsleden van alle gemeenteraden”.
De ombudsman heeft geen specifiek, formeel mandaat voor het onderzoeken van zaken over schending van of gevaar voor grondrechten of voor het bieden van verhaal of bevorderen of beschermen van grondrechten van burgers.
De in artikel 22, lid 1, van de wet op de ombudsman bepaalde functies zijn echter wel zo breed dat de instelling onbeperkt betrokken kan zijn bij mensenrechtenzaken door:
De bevoegdheid van de ombudsman bestrijkt alle personen die menen dat zij zijn benadeeld, ongeacht nationaliteit of oorsprong, mits zij persoonlijk belang hebben bij de grond van de klacht. Onder “personen” worden in dit geval zowel natuurlijke personen als rechtspersonen verstaan.
De autoriteiten of instellingen onder de bevoegdheid van de ombudsman worden geacht mensenrechten te beschermen en de naleving ervan te waarborgen. Hoewel het mandaat van de ombudsman beperkt is tot overheidsinstanties, kan er bijgevolg rekening worden gehouden met situaties waarin het slachtoffer van een bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschending aanvoert dat zijn rechten zijn geschonden doordat de overheidsinstantie of -instelling niet de hem toekomende bescherming heeft geboden.
De ombudsman kan iedere zaak onderzoeken, ook als de klager geen EU-burger is of niet in de EU woont, mits de klacht onder de bevoegdheid van de ombudsman valt. Daarnaast wordt alle slachtoffers juridische bescherming geboden als de klacht is onderworpen aan de jurisdictie van de ombudsman of een andere plaatselijke of regelgevende autoriteit.
Dat betekent dat de bevoegdheid van de ombudsman niet afhangt van de grond van de zaak of van de vraag of de benadeelde in Malta woont, maar van het vermeende verzuim van de autoriteit die is onderworpen aan de jurisdictie van de ombudsman.
Wat andere overheidsdiensten in Malta betreft (bv. werkgelegenheid en milieu), zijn er overheidsinstellingen zoals het departement voor industriële en arbeidsverhoudingen, de autoriteit voor milieu en grondstoffen, de arbiter voor financiële diensten en de nationale commissie voor de bevordering van gelijkheid. De nationale commissie voor de bevordering van gelijkheid mag als nationaal gelijkheidsorgaan gevallen van discriminatie en seksuele intimidatie alleen onderzoeken als zij zich in Malta hebben voorgedaan.
Malta legt Europese transnationale ondernemingen geen verplichting op om klachtenmechanismen of bemiddelingsdiensten in te stellen voor het onderzoek van schendingen die het gevolg zijn van hun bedrijfsactiviteiten. Bemiddeling vindt in Malta plaats in zaken bij de rechtbank voor familiezaken of procedures voor de raad voor huurregelgeving.
Als u het slachtoffer bent van een strafbaar feit zoals beschreven in hoofdstuk 539, artikel 2, van het Maltees recht (wet inzake slachtoffers van strafbare feiten) of van huiselijk geweld zoals beschreven in hoofdstuk 581 van het Maltees recht (wet inzake gendergerelateerd geweld en huiselijk geweld), hebt u recht op rechtsbijstand. Nadat de rechter heeft gelast u rechtsbijstand toe te kennen, komt u in aanmerking voor juridisch advies en voor vertegenwoordiging in rechte. De rechtsbijstand dekt de gerechtskosten en het honorarium van de juridisch adviseur. Als u geen EU-burger bent maar wettelijke status hebt in Malta, komt u toch in aanmerking voor rechtsbijstand. Als u EU-burger bent en buiten de EU woont, komt u toch in aanmerking voor vertegenwoordiging in rechte in Malta en voor rechtsbijstand.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Als u schade lijdt als gevolg van een onrechtmatige daad door toedoen van een persoon of een onderneming, kunt u een vordering tot schadevergoeding instellen bij de burgerlijke rechter. Als de onrechtmatige daad aan de persoon of de onderneming kan worden toegerekend, kan de rechter de persoon of het bedrijf veroordelen tot het vergoeden van de door u geleden materiele schade en, onder bepaalde omstandigheden, immateriële schade.
Ernstige schendingen van mensenrechten zijn in verschillende verdragsbepalingen geregeld. Voor schadevergoeding als gevolg van milieucriminaliteit en arbeidsuitbuiting is in het Burgerlijk Wetboek geen bijzondere regeling opgenomen. In artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is een algemene bepaling over de vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatige daad geregeld. Hieronder vallen alle vormen van een onrechtmatige daad. Naast deze algemene bepaling gelden er enkele bijzondere bepalingen voor bijzondere vormen van onrechtmatige daad.
U kunt bij de Nederlandse rechter terecht als de persoon of de onderneming die u wilt aanspreken voor vergoeding van uw schade in Nederland woont of is gevestigd. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt als hoofdregel bepaald door de woonplaats of vestigingsplaats van de persoon of onderneming tegen wie u uw vordering instelt. U kunt ook bij de Nederlandse rechter terecht als het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Ook is de Nederlandse rechter bevoegd als u met uw wederpartij in een overeenkomst de Nederlandse rechter heeft aangewezen als de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van toekomstige potentiele geschillen.
Tot slot kan de rechter in uitzonderingsgevallen bevoegd zijn om uw vordering te behandelen. Dat is het geval als u uw wederpartij voor de Nederlandse rechter heeft opgeroepen en de wederpartij geen bezwaar maakt tegen de behandeling van de zaak door de Nederlandse rechter. Ook is dit het geval als een rechterlijke procedure buiten Nederland niet mogelijk is of als uw zaak voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer en niet van u kan worden gevergd om uw zaak aan een rechter van een ander land voor te leggen.
Bij vorderingen van meer dan € 25.000 geldt dat u moet worden vertegenwoordigd door een (Nederlandse) advocaat. Voor vorderingen van minder dan € 25.000 kunt u ook zelf procederen of u laten bijstaan door een gemachtigde die niet een advocaat hoeft te zijn. In bepaalde situaties komt u in aanmerking voor vergoeding van rechtsbijstand.
Voor het aanvoeren van een schending van uw rechten zult u feiten moeten stellen waaruit de schending van uw rechten blijkt en deze bij een gemotiveerde betwisting door de wederpartij kunnen onderbouwen. De voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatige daad staan in artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
De geldende wetgeving in Nederland kunt u hier bekijken. Algemene toegang tot de rechter kunt u vinden op de website van De Rechtspraak. De Raad voor Rechtsbijstand onderhoudt ook twee websites met meer toegankelijke informatie over rechten en procedures, inclusief conceptbrieven die kunnen worden gebruikt, waaronder de website van Het Juridisch Loket en de website van Rechtwijzer.
Nederland heeft een nationaal contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen. Het NCP is toegankelijk voor alle belanghebbenden, ook voor niet-EU-burgers. Dit is geen rechterlijke instantie, maar kan u wel toegang geven tot een onpartijdige bemiddeling met de persoon of de onderneming die u voor uw schade wilt aanspreken. Aan het einde van een procedure geeft het NCP een definitieve verklaring af waarin zij het proces en de relatie tussen de oplossing en de OESO-richtlijnen beschrijft. Partijen kunnen overeenstemming bereiken dat een oplossing – inclusief compensatie – door het bedrijf moet worden aangeboden. Meer informatie kunt u vinden op de website van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen.
Nee, er zijn geen specifieke bepalingen in de Nederlandse wetgeving die bedrijven verplichten klachtenmechanismen of bemiddelingsdiensten in te stellen. De Nederlandse overheid moedigt bedrijven wel aan om klachtenmechanismen en bemiddelingsdiensten in te stellen, die in overeenstemming zijn met de VN ‘Guiding Principles’ voor het bedrijfsleven op het gebied van mensenrechten (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In sommige sectorale Responsible Business Conduct Agreements (RBC), die met bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn gesloten, zijn specifieke afspraken gemaakt over klachtenmechanismen. Sommige RBC-overeenkomsten hebben hun eigen klachtenmechanismen. In de RBC-overeenkomst voor Duurzame Kleding en Textiel kunnen klachten worden ingediend bij het secretariaat. Het secretariaat stuurt de klacht door naar de betrokken aangesloten onderneming, die geacht wordt de klacht van de klager op te nemen. Het proces wordt gevolgd door het secretariaat van het convenant. Als de uitkomst niet toereikend is voor de klager, kan het secretariaat de klacht indienen bij de onafhankelijke klachtencommissie die door het convenant is ingesteld. De beslissing van de klachtencommissie is bindend.
De Wet op de rechtsbijstand regelt wie en onder welke voorwaarden recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand. Voorwaarden van het recht op rechtsbijstand is dat uw zaak voldoende verband houdt met in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen. Dit houdt in dat Nederland verantwoordelijk is voor de voorziening van rechtsbijstand, als de zaak zich in Nederland voordoet. Tevens geldt als voorwaarde dat uw financiële situatie onder een bepaald grensbedrag valt (zie artikel 12, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand).
Ook als u geen EU-burger bent of niet in de Europese Unie woont, heeft u onder dezelfde voorwaarden toegang tot rechtsbijstand.
De gesubsidieerde rechtsbijstand dekt alleen de kosten van de advocaat of mediator. Griffierechten en andere vergoedingen vallen hier niet onder. Als u in aanmerking komt voor rechtsbijstand, kunt u om vermindering van de griffierechten vragen. In dat geval zorgt uw advocaat voor de nodige aanvraagformulieren. Ook de proceskosten betaalt u zelf. Dit zijn kosten die u maakt om de procedure te kunnen voeren. Onder de proceskosten vallen de kosten van de advocaat (salarissen en voorschotten), kosten van getuigen en deskundigen, reis- en verblijfskosten en de kosten van uittreksels uit openbare registers. De proceskosten kunnen worden teruggevorderd van de wederpartij, als de rechter u gelijk geeft. Maar als u in het ongelijk wordt gesteld en in de kosten van de tegenpartij wordt veroordeeld, dient u de proceskosten zelf betalen en vaak ook die van de tegenpartij. Hiervoor krijgt u geen vergoeding.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
De internationale bevoegdheid wordt, net als in andere lidstaten, grotendeels bepaald door de Brussel I bis-verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012). Het is dus mogelijk om een rechtszaak aan te spannen, vooral als het bedrijf (of een bijkantoor daarvan) in Oostenrijk is gevestigd. Dit staat los van de woonplaats of de nationaliteit van de eiser. In artikel 7 van de verordening worden andere rechtbanken genoemd. Ook kan de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of waar een verbintenis uit overeenkomst had moeten worden uitgevoerd, relevant zijn.
De Oostenrijkse wetgeving inzake niet-contractuele aansprakelijkheid bevat geen specifieke bepalingen over ernstige schendingen van mensenrechten. Een niet-contractuele aansprakelijkheid kan echter wel aan de orde komen, als door een ernstige mensenrechtenschending een door de wet beschermd individueel recht wordt aangetast. Zo moet een persoon die opzettelijk of uit nalatigheid op onwettige wijze de lichamelijke integriteit, de gezondheid, de vrijheid, het eigendom of een ander recht van een andere persoon aantast, de ontstane schade vergoeden. In geval schade van die wordt veroorzaakt aan het leven of de lichamelijke integriteit, de gezondheid, de vrijheid, het eigendom of andere rechten, is niet alleen de persoon die de schade rechtstreeks heeft veroorzaakt, aansprakelijk. De aansprakelijkheid ligt dan ook bij personen die niet de noodzakelijke en redelijke maatregelen hebben getroffen om te voorkomen dat een ander schade wordt berokkend, als deze personen een risicobron hebben gecreëerd (zorg- en inspectieplicht, Verkehrssicherungspflicht).
Vanuit het strafrecht bezien vallen ook ernstige mensenrechtenschendingen onder algemene strafbare feiten.
Zie hieronder (punt 4).
De internationale bevoegdheid wordt, net als in andere lidstaten, grotendeels bepaald door de Brussel I bis-verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012). Het is dus mogelijk om een rechtszaak aan te spannen, vooral als het bedrijf (of een bijkantoor daarvan) in Oostenrijk is gevestigd. Dit staat los van de woonplaats of de nationaliteit van de eiser. In artikel 7 van de verordening worden andere rechtbanken genoemd. Ook kan de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of waar een verbintenis uit overeenkomst had moeten worden uitgevoerd, relevant zijn.
Als de Brussel I bis-verordening of het Verdrag van Lugano van 2007 (verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) niet van toepassing zijn, wordt de internationale bevoegdheid altijd bepaald conform artikel 27a van de Oostenrijkse wet inzake de civiele procedure en rechterlijke organisatie (Jurisdiktionsnorm, JN), wanneer een Oostenrijkse rechtbank territoriaal bevoegd is. De plaats waar in verband met de schadelijke handeling recht wordt gesproken, is volgens artikel 92a van de deze wet echter uitsluitend gebaseerd op de plaats waar het schadelijke gedrag heeft plaatsgevonden. Naargelang van de situatie kunnen andere rechtsgebieden van toepassing zijn, bijvoorbeeld van de plaats waar de schade is toegebracht (volgens artikel 88 van de wet) of van de plaats waar het betrokken eigendom zich bevindt (volgens artikel 99).
Iemand ontvangt niet alleen maar rechtsbijstand als hij of zij de Oostenrijkse nationaliteit bezit of EU-burger is.
Rechtsbijstand heeft als doel ervoor te zorgen dat rechtzoekenden ongeacht hun financiële situatie een civiele procedure kunnen instellen of hun rechten voor een rechtbank kunnen verdedigen. De kosten van een rechtszaak mogen geen beletsel vormen voor het opeisen of verdedigen van rechten, ook niet als iemand over onvoldoende eigen middelen beschikt. Via rechtsbijstand moeten dus verschillen als gevolg van de persoonlijke financiële situatie worden weggenomen en moet het gelijkheidsbeginsel worden toegepast. Ook moet op die manier het recht op vrije en onbelemmerde toegang tot de rechter op grond van artikel 6, lid 1, van het EVRM worden gegarandeerd, en tevens het recht om iedereen gelijke toegang tot de rechter te verschaffen.
De rechtsbijstand ontheft een procespartij echter slechts voorlopig van de verplichting om haar eigen gerechtskosten te betalen. Deze voorlopige vrijstelling geldt niet voor de tegenpartij.
Een rechtbank kan een partij pas rechtsbijstand toekennen als door het voeren van een proces de inkomsten worden aangesproken die deze partij nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Ook mag het instellen van een procedure of het verdedigen van rechten niet duidelijk een lichtvaardig karakter hebben of zonder enige kans van slagen zijn.
Onder “inkomsten die nodig zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien” worden verstaan de inkomsten die de partij nodig heeft om zichzelf en haar gezin een bescheiden levensstandaard te verschaffen. Deze inkomsten bevinden zich ergens tussen “essentiële” en “passende” inkomsten in. Het is een abstract begrip dat ligt tussen het gemiddelde statistische inkomen van een werknemer en het bestaansminimum. In een internationale situatie moet, afhankelijk van de woonplaats, worden beoordeeld wat er voor een bescheiden levensstandaard nodig is.
In artikel 64 van het Oostenrijkse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung, ZPO) wordt opgesomd waarvoor rechtsbijstand kan worden toegekend.
Onder bepaalde voorwaarden moeten buitenlandse eisers op grond van artikel 57 ZPO, op verzoek van de verweerder, een waarborg voor de gerechtskosten van laatstgenoemde overleggen. In talrijke bilaterale overeenkomsten wordt dit type waarborg echter uitgesloten. Daarnaast is het in het kader van de rechtsbijstand ook mogelijk een ontheffing van deze waarborg voor gerechtskosten te krijgen (artikel 64, lid 1, punt 2, ZPO).
De bilaterale overeenkomsten die Oostenrijk heeft gesloten, kunnen worden geraadpleegd op de site van het ministerie van Europese en Internationale Zaken: Bilaterale Staatsverträge – BMEIA, Außenministerium Österreich.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Bij schending van uw mensenrechten door een bedrijf kunt u verhaal zoeken bij de rechter, met name die welke bevoegd is op civielrechtelijk, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en arbeidsrechtelijk gebied, naargelang de aard van de schending. U kunt aanspraak maken op rechtsbescherming door een vordering in te stellen bij de rechtbank of door een klacht in te dienen bij de met strafrechtelijk onderzoek belaste instanties of bij de aanklager. Naar aanleiding van die vordering kan de verweerder worden gevraagd iets te verstrekken of iets te doen, zich te onthouden van het verrichten van een onrechtmatige handeling of een bepaalde handeling te gedogen, evenals de als gevolg van zijn gedrag ontstane materiële of immateriële schade te vergoeden. Op grond van het Portugese wetboek van strafrecht zijn rechtspersonen aansprakelijk voor bepaalde strafbare feiten en in bepaalde situaties.
Wat u moet doen om een schadevergoeding te krijgen, is geregeld in het kader van de civiele, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of arbeidsrechtelijke procedure.
Er is op nationaal niveau geen stelsel van specifieke regels voor ernstige schendingen van de mensenrechten. Omdat deze schendingen een strafbaar feit of een inbreuk van administratieve aard betreffen, wordt bij het bepalen van de toepasselijke straf en de duur ervan of het bedrag van de opgelegde boete echter rekening gehouden met de ernst van de betrokken schending. Dat geldt zowel voor milieudelicten als voor ernstige strafbare feiten op het gebied van arbeidsuitbuiting.
In het kader van het burgerlijk recht zijn de regels van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) en van het Verdrag van Lugano van toepassing.
Uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1215/2012 worden personen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen in die lidstaat, er rekening mee houdend dat een onderneming (of andere rechtspersoon) woonplaats heeft waar zich haar statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging bevindt. Op bepaalde punten gelden er evenwel specifieke bevoegdheidsregels, met name inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, waarvoor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, bevoegd is. Het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de uitvoering van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van Lugano) bevat identieke regels.
Als de onderneming geen woonplaats heeft in de EU of in een staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, kan de internationale bevoegdheid van de Portugese rechtbanken worden afgeleid uit het Portugese burgerlijk procesrecht. Dat is het geval wanneer het ingeroepen recht alleen kan worden gehandhaafd middels een bij een Portugees gerecht ingestelde vordering (bv. omdat er, vanwege het geheel van internationale bevoegdheidsregels van de verschillende landen, geen rechter bevoegd zou zijn om kennis te nemen van het geschil) of wanneer de eiser grote moeilijkheden ondervindt bij het instellen van een rechtsmiddel in het buitenland en voor zover er tussen het voorwerp van het geschil en het Portugese recht een sterke zaaksgebonden of persoonlijke band bestaat.
In strafzaken zijn de bevoegdheidsregels overeenkomstig het wetboek van strafrecht van toepassing. Tenzij er anders is bepaald in een internationaal verdrag of internationale overeenkomst, is daarom volgens algemeen beginsel het Portugese strafrecht van toepassing op feiten die zijn gepleegd op Portugees grondgebied, ongeacht de nationaliteit van de dader, of aan boord van een Portugees vaar- of vliegtuig. In bepaalde situaties of in het geval van bepaalde strafbare feiten kan het Portugese strafrecht echter ook van toepassing zijn als het feit buiten het nationale grondgebied is gepleegd, tenzij er anders is bepaald in een internationaal verdrag of internationale overeenkomst. Wat betreft buiten het nationale grondgebied gepleegde strafbare feiten waarbij rechtspersonen betrokken zijn, is toepassing van het Portugese recht alleen mogelijk in het geval van feiten gepleegd door of tegen een rechtspersoon waarvan de zetel zich op Portugees grondgebied bevindt, waarbij het niet van belang is dat het slachtoffer geen Europees burger is of niet in de Unie woont.
Het onderzoek door de bemiddelaar, de organen voor gelijke behandeling (CITE en CIG), de arbeidsinspectie en de milieu-inspectie is beperkt tot schendingen van nationale wetgeving op Portugees grondgebied. Dat een slachtoffer van een schending van de mensenrechten door een buiten de Europese Unie (EU) gevestigde Europese transnationale onderneming geen burger van de EU is of niet in de EU woont, is niet doorslaggevend voor de vraag of voornoemde instanties wel of niet in actie kunnen komen.
Er is geen enkele wettelijke verplichting. In het kader van de «OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen» biedt het Nationaal Contactpunt (NCP) voor die richtsnoeren, dat wordt gecoördineerd door het directoraat-generaal Economische Zaken en het Agentschap voor Investeringen en Buitenlandse Handel (AICEP Portugal Global), echter wel een platform om klachten tegen bedrijven wegens vermeende niet-naleving van de richtsnoeren op te lossen via (buitengerechtelijke) bemiddeling en schikking. Dat betekent dat iedere persoon of organisatie die van mening is dat een multinationale onderneming handelingen of activiteiten verricht die niet in overeenstemming zijn met de richtsnoeren, een formele klacht kan indienen bij het NCP in een van de landen waar de onderneming actief is. Meer informatie vindt u hier, onder meer in de vorm van jaarverslagen van de NCP’s over de toepassing van de OESO-richtsnoeren.
Conform artikel 67º-A van het wetboek van strafvordering wordt verstaan onder:
“a) “slachtoffer(s)”:
i) een natuurlijke persoon die als rechtstreeks gevolg van een handeling of nalatigheid in het kader van een ernstig strafbaar feit schade heeft geleden, met inbegrip van een aantasting van de lichamelijke of geestelijke integriteit, emotioneel leed of materieel verlies;
ii) de familieleden van een persoon wiens overlijden het rechtstreekse gevolg is van een strafbaar feit, en die schade hebben geleden als gevolg van dat overlijden;
b) “bijzonder kwetsbaar slachtoffer”: een slachtoffer waarvan de bijzondere kwetsbaarheid met name voortvloeit uit zijn leeftijd, gezondheid of handicap, evenals uit het feit dat de aard, de mate en de duur van het slachtofferschap hebben geleid tot letsel met ernstige gevolgen voor het psychisch evenwicht van het slachtoffer of voor de voorwaarden van zijn sociale integratie;
c) “familieleden”: de echtgeno(o)t(e) van het slachtoffer of de persoon die onder vergelijkbare omstandigheden als die van echtgenoten met het slachtoffer samenwoont, verwanten in rechte lijn, broers en/of zusters en personen die financieel afhankelijk zijn van het slachtoffer;
d) “kind of jongere”: iedere natuurlijke persoon jonger dan 18 jaar.”
Een van de rechten behorend bij de status van slachtoffer, goedgekeurd bij wet nr. 130/2015 van 4 september 2015, betreft de rechtsbijstand, die wettelijk is geregeld bij wet nr. 34/2004 van 29 juli 2004. Voor antwoorden op vragen over rechtsbijstand kunt u terecht op de desbetreffende pagina van het Europese e-justitieportaal.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
De mensenrechten worden door de nationale rechtbanken beschermd, afhankelijk van de handeling die aan de schending van een mensenrecht ten grondslag ligt. Zo kunnen activiteiten van bedrijven tot schendingen van de mensenrechten op civiel- of strafrechtelijk gebied leiden. De benadeelde kan dus, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de zaak en de aard van de handeling die de schending van het recht heeft veroorzaakt, een verzoekschrift of klacht indienen bij de instanties die strafrechtelijke onderzoeken verrichten, namelijk de politie of het openbaar ministerie.
Dit type bescherming kan aanleiding geven tot een schadeloosstelling voor materiële en/of morele schade als wordt vastgesteld dat de mensenrechten door het gedrag of de praktijken van een bedrijf zijn geschonden.
Voor diverse schendingen van de mensenrechten in het kader van bedrijfsactiviteiten geldt een civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke aansprakelijkheid.
Strafbare feiten op milieugebied worden vermeld in speciale wetgeving (bijvoorbeeld noodverordening nr. 195/2005 betreffende de bescherming van het milieu) en in het wetboek van strafrecht, onder de categorie strafbare feiten tegen de openbare veiligheid (verspreiding van dier- of plantenziekten, waterverontreiniging, handel in giftige producten of stoffen, niet-naleving van de regelgeving voor nucleair materiaal of andere radioactieve stoffen, explosieven of precursoren voor explosieven waarvoor beperkingen gelden enz.).
Ernstige vormen van arbeidsuitbuiting kunnen in strijd zijn met het wetboek van strafrecht (strafbare feiten als slavernij, mensenhandel, handel in minderjarigen, gedwongen of verplichte arbeid, souteneurschap, gebruikmaken van de diensten van een uitgebuit persoon) of met de strafrechtelijke bepalingen van het wetboek van arbeid.
Onder de huidige wettelijke voorwaarden hebben buitenlandse natuurlijke en rechtspersonen in internationale civiele procedures bij Roemeense rechtbanken dezelfde procedurele rechten en plichten als Roemeense burgers en Roemeense rechtspersonen.
Meer informatie vindt u hier.
Op grond van artikel 9 in samenhang met artikel 12 van het wetboek van strafrecht, tenzij anders is bepaald in een internationaal verdrag waarbij Roemenië partij is, geldt het Roemeense strafrecht voor handelingen die buiten Roemenië zijn gepleegd op basis van het principiële persoonlijke karakter van het strafrecht (artikel 9 van het wetboek van strafrecht). Dit geldt ongeacht of de benadeelde buitenlands, Roemeens of staatloos is en of hij zich al dan niet op Roemeens grondgebied bevindt, voor zover aan bepaalde voorwaarden is voldaan: de dader is een Roemeense rechtspersoon; de wettelijke straf voor de gepleegde handeling is in Roemenië levenslang of een gevangenisstraf van meer dan tien jaar (zelfs als de handeling door de wet van de staat waar zij is gepleegd, niet als strafbaar feit wordt beschouwd). Als in andere straffen wordt voorzien, moet de handeling ook in het land waar zij is gepleegd strafbaar zijn (dubbele strafbaarheid) of zijn gepleegd op een plaats die niet onder de bevoegdheid van een staat valt. Strafprocedures worden ingesteld met voorafgaande toestemming van de procureur-generaal van het parket bij het hof van beroep in het ressort waarvan het parket zich bevindt dat in eerste instantie is ingeschakeld, of eventueel van de procureur-generaal van het parket bij het hoge hof van cassatie en justitie.
Het strafbare feit wordt echter ook geacht op Roemeens grondgebied te hebben plaatsgevonden in geval van voorbereiding van, aanzetten tot en medeplichtigheid aan het feit of wanneer het resultaat van het strafbare feit zich, al is dat slechts gedeeltelijk, op dit grondgebied, op een schip onder Roemeense vlag of op een in Roemenië geregistreerd luchtvaartuig heeft voorgedaan. In deze gevallen is de Roemeense strafwet van toepassing op basis van het territorialiteitsbeginsel.
Wat betreft de bevoegdheid van strafrechtbanken voor strafbare feiten die buiten Roemenië worden gepleegd, wordt in het wetboek van strafvordering (artikel 42) bepaald dat zulke strafbare feiten worden behandeld door de rechtbanken in het ressort waarvan zich het hoofdkantoor van de verdachte rechtspersoon bevindt. Als de verdachte niet in Roemenië is gevestigd en het strafbare feit onder de bevoegdheid van een rechtbank van eerste aanleg valt, wordt het feit behandeld door de districtsrechtbank van Boekarest 2 (Judecătoria Sectorului 2 București) en, in andere gevallen, door de bevoegde rechtbank , afhankelijk van de materie of de hoedanigheid van de persoon in Boekarest, tenzij in de wet anders wordt bepaald.
In geval van strafbare feiten waarbij alleen na indiening van een klacht door de benadeelde tot strafvervolging kan worden overgegaan, moet deze klacht worden ingediend binnen drie maanden vanaf de dag waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van het feit.
Meer informatie vindt u hier, hier en hier.
Volgens artikel 1, lid 1, van wet nr. 35 van 13 maart 1997 betreffende de organisatie en werking van ombudsdiensten hebben ombudsdiensten tot doel de rechten en vrijheden van natuurlijke personen in hun betrekkingen met overheidsinstanties te beschermen. Zij hebben dus geen bevoegdheden als het gaat om schendingen van mensenrechten die verband houden met activiteiten van bedrijven.
Het Europees Consumentencentrum in Roemenië (ECC Roemenië) kan klachten van consumenten tegen bedrijven in de EU slechts in behandeling nemen wanneer deze consumenten in een EU-lidstaat (of Noorwegen of IJsland) verblijven of daarvan staatsburger zijn en als het Unierecht van toepassing is.
De arbeidsinspectie, de nationale autoriteit voor de rechten van gehandicapten, kinderen en adoptie, het nationale agentschap voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de nationale milieu-inspectie, de nationale autoriteit voor consumentenbescherming en de nationale autoriteit voor het beheren en reguleren van communicatie (ANCOM) zijn overheidsinstanties die niet bevoegd zijn om grensoverschrijdende zaken te behandelen.
Meer informatie is hier en hier te vinden.
Wat betreft mensenrechtenschendingen als gevolg van activiteiten van Europese transnationale ondernemingen bestaat er geen systeem van verplichte bemiddeling in Roemenië. Bemiddeling is echter wel mogelijk wanneer de partijen dat wensen. De persoon wiens rechten zijn geschonden, kan dus bij een civiele of strafrechtbank om rechtsbescherming verzoeken, afhankelijk van de aard van het geschonden recht. De partijen kunnen ook van de diensten van een bemiddelaar gebruikmaken. Dit beroep is geregeld in wet nr. 192/2006 betreffende bemiddeling en de organisatie van het beroep van bemiddelaar.
Tevens bevat verordening nr. 38/2015 betreffende de buitengerechtelijke beslechting van geschillen tussen consumenten en ondernemers het wettelijk kader op grond waarvan consumenten een klacht tegen een ondernemer of bedrijf kunnen indienen bij bepaalde instanties die onafhankelijk, onpartijdig, transparant, doeltreffend, snel en rechtvaardig procedures voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting toepassen, om een hoog niveau van consumentenbescherming en een goede marktwerking te waarborgen.
Toegang tot rechtsbijstand is een erkend recht en wordt door de Roemeense wetgeving gegarandeerd. Dit recht berust op het begrip universeel verweer en wordt aan iedereen toegekend, ongeacht verblijfplaats of nationaliteit, onder de volgende omstandigheden:
I. In civiele zaken, krachtens noodverordening nr. 51/2008 van de regering betreffende rechtsbijstand:
a) voor EU-burgers: in alle gevallen waarin bij rechtbanken of andere instanties met rechtsbevoegdheid in Roemenië om rechtsbijstand van de overheid wordt verzocht door een natuurlijke persoon die zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Roemenië of een andere lidstaat van de Europese Unie heeft (artikel 2 van noodverordening nr. 51/2008);
b) voor burgers van derde landen en staatlozen: in geval van verzoeken van natuurlijke personen die hun woonplaats of gewone verblijfplaats niet in Roemenië of een andere lidstaat van de Europese Unie hebben, voor zover er een overeenkomst bestaat tussen Roemenië en de staat wiens nationaliteit de verzoeker heeft of op het grondgebied waarvan hij woont, die bepalingen betreffende de internationale toegang tot de rechter bevat (artikel 21^1 van noodverordening nr. 51/2008).
Bovendien hebben conform artikel 1084, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering buitenlandse burgers in internationale civiele procedures bij Roemeense rechtbanken recht op vrijstelling van en reductie op kosten en andere proceskosten, en tevens op gratis rechtsbijstand, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als Roemeense burgers, mits er sprake is van wederkerigheid met de staat waarvan de verzoeker de nationaliteit heeft of waar hij woont.
Zo kan een persoon die slachtoffer is van schending van zijn legitieme rechten om rechtsbijstand verzoeken als hij niet de middelen heeft om de proceskosten te betalen, zoals wordt bepaald in artikel 6 van noodverordening nr. 51/2008. Op grond van dit artikel kan rechtsbijstand in de volgende vormen worden verleend:
a) betaling van de kosten van vertegenwoordiging, rechtsbijstand en, voor zover van toepassing, verdediging in rechte door een toegevoegde of zelf gekozen advocaat (hierna: “bijstand van een advocaat”) zodat de rechtzoekende voor de rechter een rechtmatig belang of recht kan verdedigen dan wel uitoefenen, of een geschil voor de rechter kan voorkomen;;
b) betaling van de kosten van deskundigen, vertalers en tolken die tijdens de procedure met de goedkeuring van de rechter of andere justitiële autoriteiten zijn ingeschakeld, als de rechtzoekende hier rechtens voor in aanmerking komt;;
c) betaling van de kosten van de gerechtsdeurwaarder;
d) vrijstelling van, reductie op, gespreide betaling of uitstel van betaling van proceskosten, zoals voorzien in de wet, inclusief kosten die in de tenuitvoerleggingsfase verschuldigd worden.
Het recht op rechtsbijstand is evenwel geen absoluut recht. De verzoeker moet bewijzen van de financiële situatie overleggen waaruit blijkt dat hij niet de middelen heeft om de diensten van een advocaat van zijn keuze te betalen of dat hij proceskosten als zegelrechten, honoraria van deskundigen, onderzoeken van deskundigen enz. niet kan dragen. In artikel 16, lid 1, van noodverordening nr. 51/2008 staat het volgende: een verzoek om rechtsbijstand kan worden afgewezen als het kennelijk ongegrond is, als de geraamde kosten van de te verlenen rechtsbijstand niet in verhouding staan tot de waarde van het voorwerp van het geschil, als de vordering waarop het verzoek betrekking heeft niet strekt tot het verdedigen van een rechtmatig belang of deze vordering in strijd is met de openbare orde of de grondwet..
De rechtsbijstand waarin noodverordening nr. 51/2008 voorziet, wordt onder meer toegekend in civiele, handels-, bestuurs-, arbeids- en socialezekerheidszaken, maar niet in strafzaken.
In strafzaken is rechtsbijstand voor de benadeelde verplicht wanneer deze partij/de civiele partij handelingsonbekwaam of in beperkte mate handelingsbekwaam is (conform artikel 93, lid 4, van het wetboek van strafvordering). Verder geldt conform artikel 93, lid 5, dat wanneer de rechterlijke instantie van oordeel is dat de benadeelde om bepaalde redenen [...] niet in staat is zichzelf te verdedigen, zij beveelt dat er maatregelen worden genomen om ambtshalve een advocaat toe te wijzen.
In artikel 29, lid 1, punt f), van de gewijzigde noodverordening nr. 80/2013 van de regering betreffende gerechtelijke zegelrechten wordt bepaald dat voor vorderingen en verzoeken inzake de bescherming van rechten van consumenten, waaronder die welke betrekking hebben op de inzet van gewone en buitengewone rechtsmiddelen, geen gerechtelijke zegelrechten hoeven te worden betaald, wanneer natuurlijke personen en organisaties voor consumentenbescherming verzoeken indienen tegen ondernemers die de rechten en rechtmatige belangen van consumenten hebben geschaad.
Tot slot hebben slachtoffers van strafbare feiten baat bij de bepalingen van wet nr. 211/2004 betreffende bepaalde maatregelen ter voorlichting, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. Zoals de naam van de wet aangeeft, worden daarin regels gesteld voor maatregelen ten behoeve van deze slachtoffers op het gebied van voorlichting, ondersteuning, bescherming, erkenning en beoordeling. Zij hoeven daarvoor geen klacht bij de strafvervolgingsinstanties in te dienen.
Meer informatie over rechtsbijstand in Roemenië is hier te vinden.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
In Slowakije hebben alle personen recht op gelijke behandeling bij het uitoefenen van hun rechten en op bescherming tegen discriminatie. Bedrijven moeten het beginsel van gelijke behandeling eerbiedigen, niet alleen bij het leveren van goederen en diensten maar ook in arbeidszaken, voor zowel werkzoekenden als werknemers.
Een van de in de Slowaakse grondwet verankerde grondrechten is het recht op rechtsbescherming door onafhankelijke rechtbanken, waaronder het Grondwettelijk Hof, of, indien aldus is bepaald in de wet, door een andere autoriteit in Slowakije.
Het recht op rechtsbescherming wordt uitgeoefend middels een verzoek om inleiding van een procedure. Bij schending of dreigende schending van een subjectief recht kan de houder van dat recht, natuurlijk dan wel rechtspersoon, zijn recht op rechtsbescherming uitoefenen door te verzoeken om inleiding van een procedure, d.w.z. door een zaak aanhangig te maken. Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan een zaak aanhangig maken. De rechter is verplicht een zaak te onderzoeken.
Uit de zaak moet duidelijk zijn wat de verzoeker vordert, d.w.z. welke uitspraak of maatregel hij nastreeft. In de conclusies van zijn verzoekschrift (het petitum) definieert de verzoeker de door de rechtbank te behandelen en beoordelen zaak. De rechtbank kan alleen toewijzen wat in het verzoekschrift wordt gevorderd. Naargelang de uitkomst van de procedure kan de rechtbank natuurlijk minder toewijzen dan wat de verzoeker vordert; additionele toewijzing is alleen mogelijk als de wet een bepaalde schikking tussen partijen voorschrijft of als de rechtbank de procedure ambtshalve had kunnen inleiden.
Slachtoffers van een bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschending hebben daarom recht op rechtsbescherming, en bij het aanhangig maken van hun zaak vermelden zij in de conclusies van hun verzoekschrift de te behandelen en beoordelen zaak en de vordering die zij bij de rechtbank neerleggen.
Bij wederrechtelijke daden tegen de eer, de waardigheid, de gezondheid, de persoonlijke levenssfeer, het gezinsleven enz. van een natuurlijk persoon kan de benadeelde partij in rechte een vergoeding voor immateriële schade vorderen. De omvang van de immateriële schade wordt in geld uitgedrukt, overwegend aan de hand van:
De arbeidswet verbiedt discriminatie in arbeidsverhoudingen en verplicht bedrijven dus direct het beginsel van gelijke behandeling te eerbiedigen in hun precontractuele en arbeidsbetrekkingen. Meer gedetailleerde maatregelen zijn opgenomen in de antidiscriminatiewet, die discriminatie verbiedt in arbeids- en soortgelijke rechtsbetrekkingen op grond van geslacht, godsdienst of overtuiging, ras, nationaliteit of etnische achtergrond, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat of gezinssituatie, huidskleur, taal, politieke of andere overtuigingen, nationale of maatschappelijke afkomst, vermogen, gender of andere status, of op grond van een aangifte van een strafbaar feit of andere antisociale activiteit.
Uit hoofde van de wet inzake de veiligheid en gezondheid op het werk moeten ondernemingen erop toezien dat de werkomstandigheden, gebouwen, wegen, machines en apparatuur, werkprocedures, de organisatie van het werk enz. veilig zijn, zodat gezondheid en veiligheid op de werkplek zijn gewaarborgd.
In de grondwet van Slowakije is bepaald dat niemand gedwongen arbeid of gedwongen dienstverlening mag worden opgelegd.
Strafbare feiten waarbij sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen, bv. tegen de vrijheid (zoals mensenhandel, beperking van de persoonlijke vrijheid of van de vrijheid van verblijf), en strafbare feiten waarbij sprake is van gevaar voor het publiek of schade aan het milieu (bv. illegale vuilstort, illegale lozing van verontreinigende stoffen, schending van water- en luchtbescherming, illegale productie en verwerking van ozonafbrekende stoffen) worden in het Strafwetboek aangemerkt als misdrijf met opzet, waarvoor bij wet een maximumgevangenisstraf van meer dan vijf jaar is bepaald. De strafrechtelijke aansprakelijkheid voor zulke feiten wordt gedragen door de plegers, die natuurlijke personen in de zin van het Strafwetboek of rechtspersonen in de zin van de wet strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en het Strafwetboek kunnen zijn.
Uit het bovenstaande volgt dat bij ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder milieudelicten en ernstige arbeidsuitbuiting, specifieke regels van toepassing zijn op de duur van de straf, waarbij in het Strafwetboek een hogere straf is bepaald voor een strafbaar feit dan voor een overtreding.
Bij internationaalrechtelijke geschillen moet worden bepaald welke rechter de zaak gaat behandelen en uitspraak zal doen, en moet tevens worden bepaald volgens welk recht de feiten worden vastgesteld. De wet betreffende internationaal privaat- en procesrecht, die tot doel heeft te bepalen welk rechtsstelsel van toepassing is op burgerlijke, handels-, familie- of soortgelijke betrekkingen met een internationaal element, onderscheidt in het deel over internationaal procesrecht zaken waarin de Slowaakse rechter bevoegd is, zaken waarin de Slowaakse rechter uitsluitend bevoegd is en zaken waarin de partijen zelf kunnen kiezen voor een procedure bij een Slowaakse rechtbank. Benadrukt moet worden dat de Slowaakse rechtbanken altijd Slowaaks procesrecht volgen en dat, als de Slowaakse gerechtelijke autoriteit de inhoud van een vreemd recht niet binnen een redelijke termijn vaststelt of als het lastig of onmogelijk is de inhoud van een vreemd recht vast te stellen, het Slowaaks recht van toepassing is op de procedure.
In de betrokken situatie worden van de wet betreffende internationaal privaat- en procesrecht alleen de bepalingen over rechtskeuze in onderling overleg toegepast, d.w.z. beide partijen bij het geschil stemmen ermee in dat de zaak in behandeling wordt genomen door de Slowaakse rechter. Als de overeengekomen rechtskeuze alleen voor één partij gunstig is, blijft het recht van de partij zich tot een andere rechtbank te wenden, beschermd. In zaken over arbeids-, verzekerings- en consumentenovereenkomsten is de overeengekomen rechtskeuze alleen geldig als de rechtskeuze de bevoegdheid van de rechter in de staat waar de eiser verblijft, niet belet, of als de rechtskeuze tot stand komt nadat het geschil is ontstaan.
Neem voor meer informatie contact op met:
Ministerie van Justitie van Slowakije
De openbare verdediging van de mensenrechten (ombudsman) is verankerd in de Slowaakse grondwet. De Slowaakse ombudsman wordt benoemd door de nationale raad van Slowakije en kan worden benaderd door natuurlijke en rechtspersonen die menen dat hun grondrechten en fundamentele vrijheden zijn geschonden door een handeling, beslissing of verzuim van een openbare autoriteit. Dat betekent dat personen die niet in Slowakije wonen of die niet het slachtoffer zijn van schendingen van hun rechten en vrijheden door Slowaakse openbare autoriteiten, de Slowaakse ombudsman om advies kunnen vragen, zij het dat de ombudsman niet wettelijk bevoegd is om de kwestie te behandelen of naar aanleiding ervan maatregelen te nemen.
In Slowakije fungeert het Slowaaks nationaal centrum voor mensenrechten (Slovenské národné stredisko pre ľudské práva) als nationale instelling voor mensenrechten en ook als nationaal antidiscriminatieorgaan. Het centrum heeft als voornaamste taak toe te zien op de eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden in Slowakije, waaronder het beginsel van gelijke behandeling. Het voert allerlei activiteiten uit om invulling te geven aan die taak en verleent diverse diensten om de mensenrechten te beschermen en te bevorderen, waarbij het nauw samenwerkt met internationale mensenrechtenorganisaties en -instellingen. In september 2018 is door het Slowaaks nationaal centrum voor mensenrechten het nationale contactpunt voor bedrijfsleven en mensenrechten opgezet. Overeenkomstig de wetgeving inzake de activiteiten en werking van het centrum geeft het contactpunt onder meer juridisch advies over discriminatie op het werk (inclusief gratis vertegenwoordiging in rechtsprocedures) en voorlichting over de bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden in de breedst mogelijke zin – van gendergelijkheidskwesties tot milieubescherming maar alleen binnen Slowakije (conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin is bepaald dat de algemene rechtbank voor een natuurlijke persoon de rechtbank in het rechtsgebied is waar die persoon woont, en conform de wet betreffende internationaal privaat- en procesrecht).
Op het gebied van milieubescherming kent Slowakije het Slowaaks milieu-inspectoraat (Slovenská inšpekcia životného prostredia), dat onder auspiciën van het ministerie van Milieu staatstoezicht uitoefent en sancties oplegt aan natuurlijke personen, bedrijven en andere rechtspersonen overeenkomstig de wet natuur- en landschapsbescherming, en dat bevoegd is op het grondgebied van Slowakije, zodat schendingen van voornoemde wet zouden moeten plaatsvinden binnen het grondgebied van Slowakije.
De wet inzake arbeidsinspecties en illegale arbeid en illegale tewerkstelling regelt de inspectie van werk op het grondgebied van Slowakije, zodat schendingen van voornoemde wet zouden moeten plaatsvinden binnen het grondgebied van Slowakije.
Uit het voorgaande volgt dat personen die menen dat hun fundamentele mensenrechten en vrijheden zijn geschonden, maar die geen burger van een lidstaat van de Europese Unie zijn en niet wonen op het grondgebied van de Europese Unie, voor daadwerkelijke rechtsbescherming niet terecht kunnen bij de nationale autoriteiten die de grondrechten en fundamentele vrijheden in Slowakije beschermen.
Slowakije verplicht Europese multinationale ondernemingen niet om klachtenmechanismen op te zetten, aangezien die verplichting overeenkomstig de klachtenwet alleen geldt voor autoriteiten van de staat en de autonome territoriale eenheden en andere organen van Slowakije. Als lidstaat van de Europese Unie is Slowakije gehouden tot uitvoering van Europese wetgeving.
Multinationals kunnen in Slowakije bij het nationale contactpunt voor bedrijfsleven en mensenrechten terecht voor opleidingen, voorlichting en juridisch advies op dit gebied.
Bemiddeling is een vrijwillige procedure die dient om de rechtbanken te ontlasten van geschillen. Bemiddeling valt in Slowakije onder de bemiddelingswet en voorziet in buitengerechtelijke schikking van geschillen op het gebied van burgerlijk recht, gezinsrecht, handelsverplichtingen en arbeidsbetrekkingen, evenals van grensoverschrijdende geschillen in het kader van soortgelijke rechtsbetrekkingen tussen entiteiten die hun verblijfplaats of gewone verblijfplaats in een lidstaat van de Europese Unie hebben. Op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet de rechtbank altijd streven naar een minnelijke schikking. De rechtbank kan de partijen voorstellen maar niet verplichten via bemiddeling overeenstemming te bereiken. Bemiddeling veronderstelt de vrijwillige instemming van en een actieve benadering door de betrokken partijen.
In Slowakije is in de wet inzake slachtoffers van strafbare feiten het begrip “slachtoffer” gedefinieerd als “bijzonder kwetsbare slachtoffers (kinderen, personen ouder dan 75 jaar, gehandicapten, slachtoffers van mensenhandel, georganiseerde misdaad, misdaden tegen de menselijke waardigheid, terrorisme, geweldsmisdrijven of dreiging van geweld op grond van hun geslacht, seksuele geaardheid, nationaliteit, ras of etnische afkomst, godsdienst of geloofsovertuiging, slachtoffers van andere misdrijven met een groter risico opnieuw slachtoffer te worden volgens een individuele beoordeling van het slachtoffer en zijn persoonlijke eigenschappen, relatie met of afhankelijkheid van de dader en de soort of aard en omstandigheden van het strafbare feit) in het kader van procedures naar Slowaaks recht.
Rechtshandhavingsinstanties (aanklagers en politie), rechtbanken en entiteiten die slachtoffers bijstaan, moeten slachtoffers op eenvoudige, begrijpelijke manier informeren over hun rechten. Zij moeten met name oog hebben voor begrips- of communicatieproblemen die ontstaan doordat het slachtoffer gehandicapt is, de taal onvoldoende machtig is of zich maar beperkt kan uitdrukken. In strafprocedures hebben slachtoffers de status van een partij die aangifte van een strafbaar feit heeft gedaan, een benadeelde partij of een getuige, en hebben zij de rechten en verplichtingen die het Wetboek van Strafvordering toekent aan hun status. De rechtshandhavingsinstanties, de rechtbanken en de entiteiten die slachtoffers bijstaan, beoordelen voor elk slachtoffer afzonderlijk de ernst van het gepleegde strafbare feit om te bepalen of het slachtoffer bijzonder kwetsbaar is en te voorkomen dat het opnieuw slachtoffer wordt.
Slachtoffers krijgen rechtsbijstand in de vorm van juridische informatie en vertegenwoordiging in strafprocedures en civiele procedures, en bij het vorderen van schadevergoeding. Slachtoffers wordt door het centrum voor rechtsbijstand (Centrum právnej pomoci) rechtsbijstand verleend op de voorwaarden en binnen het toepassingsgebied vastgelegd in de wet op de rechtsbijstand voor personen met een materiële behoefte. Bij nationale geschillen verleent het centrum rechtsbijstand aan alle betrokken natuurlijke personen maar bij grensoverschrijdende geschillen alleen aan natuurlijke personen die hun verblijfplaats of gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat hebben. Uit hoofde van een door Slowakije ondertekend internationaal verdrag of op grond van een door het ministerie van Justitie erkend beginsel van wederkerigheid wordt rechtsbijstand voor procedures bij een rechtbank in Slowakije ook verleend aan onderdanen van een staat die partij is bij een internationaal verdrag of aan personen met een gewone verblijfplaats op het grondgebied van een dergelijke staat of aan personen van wie de procedure bij een rechtbank in Slowakije een zaak betreft die rechtstreeks samenhangt met hun voorgaande gewone verblijfplaats op het grondgebied van Slowakije. Vertegenwoordiging door een juridisch adviseur (of advocaat) in de zin van de wet op de advocatuur en de handelswet is niet uitgesloten.
Personen die in materiële nood verkeren (die een inkomen hebben van minder dan 1,4 keer het bestaansminimum in Slowakije of die uitkeringen ontvangen in materiële nood in Slowakije), hebben recht op gratis rechtsbijstand van het centrum voor rechtsbijstand als het geschil niet kennelijk ongegrond is en een waarde vertegenwoordigt die hoger is dan het wettelijk minimumloon.
Verzoekers komen in aanmerking voor rechtsbijstand via het centrum voor rechtsbijstand tegen betaling van 20 % van de kosten van de vertegenwoordiging in rechte als zij voldoen aan elk van de volgende drie voorwaarden: hun inkomen is hoger dan 1,4 keer het bestaansminimum (in Slowakije) maar niet hoger dan 1,6 keer dat bedrag en hun vermogen is ontoereikend om juridische dienstverlening te betalen; het geschil is niet kennelijk ongegrond; en de waarde van het geschil ligt boven het wettelijk minimumloon. Het centrum beoordeelt altijd of wordt voldaan aan die voorwaarden voordat het overgaat tot verlening van rechtsbijstand.
In andere gevallen nemen de slachtoffers voor eigen rekening zelf een juridisch adviseur (of advocaat) in de arm.
De bescherming van klokkenluidersrechten vormt een speciale groep. De wet bescherming klokkenluiders regelt de bescherming van personen in een arbeidsrelatie in verband met de melding van strafbare feiten of andere antisociale activiteiten, de rechten en verplichtingen van personen bij het melden van antisociale activiteiten, en de instelling, status en bevoegdheid van het bureau voor de bescherming van klokkenluiders (Úrad na ochranu oznamovateľov protispoločenskej činnosti).
Klokkenluiders kunnen om bescherming vragen bij melding van een ernstige antisociale activiteit die een strafbaar feit vormt, of tijdens een strafprocedure. Het verzoek wordt gericht aan een openbaar aanklager. Een verzoek om klokkenluidersbescherming gericht aan een andere openbare autoriteit wordt onverwijld doorgestuurd naar een openbare aanklager. Na vaststelling dat de melding van de klokkenluider die om bescherming heeft verzocht, voldoet aan de criteria, biedt de aanklager direct bescherming. Klokkenluiders krijgen speciale bescherming om te voorkomen dat de dader hen opnieuw tot slachtoffer maakt door middel van bedreigingen, intimidatie, dwang of machtsmisbruik, of door wraak te nemen of hun lichamelijke of geestelijke integriteit anderszins te beïnvloeden.
Slachtoffers van discriminatie worden beschermd overeenkomstig de antidiscriminatiewet, waarin is bepaald dat onwettige maatregelen tegen de indiener van een klacht eveneens worden gezien als een vorm van discriminatie. In discriminatiezaken biedt het Slowaaks nationaal centrum voor mensenrechten juridisch advies en kan het het slachtoffer tevens in rechte vertegenwoordigen.
Het houdt geen rekening met de nationaliteit van het slachtoffer maar kan alleen bescherming bieden aan slachtoffers die zich binnen het grondgebied van Slowakije bevinden.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
In Zweden wordt geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfsgerelateerde schendingen van mensenrechten en andere vormen van mensenrechtenschendingen. Er bestaat geen specifieke regelgeving op het gebied van het bedrijfsleven en de mensenrechten. De rechtsmiddelen binnen het Zweedse rechtsstelsel zijn in overeenstemming met de internationale verdragen voor de bescherming van de rechten van de mens waartoe Zweden is toegetreden.
De rechtsbescherming tegen mensenrechtenschendingen is verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Zweedse grondwet.
Als u van mening bent dat uw mensenrechten zijn geschonden, kunt u verschillende instanties benaderen, afhankelijk van wat er is gebeurd.
U kunt verzoeken om rechterlijke toetsing of om onderzoek door een Zweedse beroepsinstantie, of een klacht indienen bij het nationaal contactpunt.
In de meeste gevallen kunt u zich op de een of andere manier tot de rechter wenden. Strafbare feiten kunnen door aanklagers voor de rechter worden gebracht. Als de aanklager besluit geen strafvervolging in te stellen, kunt u dat in bepaalde gevallen zelf doen. In het uiterste geval kunt u een vordering tot schadevergoeding instellen tegen de staat.
Zweden kent drie soorten rechtbank:
De verschillende ombudsmannen controleren op eerbiediging van de mensenrechten.
Wie van mening is dat hij of iemand anders het slachtoffer is van een onrechtmatige of oneerlijke behandeling door een instantie of een medewerker van een gemeentelijke of andere overheidsinstantie, kan de zaak voorleggen aan de parlementaire ombudsman (Justitieombudsmannen). De parlementaire ombudsman controleert op juiste toepassing van de wetgeving en andere regelgeving in de openbare dienst.
Naargelang van het mandaat van de parlementaire ombudsman betreft deze controle ook “iedere andere persoon die in het kader van zijn werkzaamheden als functie of taak heeft het openbaar gezag uit te oefenen”, evenals “ambtenaren en functionarissen van overheidsbedrijven die voor rekening van die bedrijven taken verrichten waarop de staat via deze bedrijven een overheersende invloed uitoefent”.
Daarnaast worden bepaalde toezichthoudende functies uitgeoefend door de justitieombudsman (justitiekanslern), die wordt benoemd door de regering. De taken van de justitieombudsman behelzen met name het onderzoeken van klachten of het afhandelen van schadevorderingen tegen de staat.
Het bureau van de ombudsman voor gelijke kansen (diskrimineringsombudsmannen) is een overheidsinstantie belast met het toezicht op naleving van de discriminatiewet. In eerste instantie moet de ombudsman voor gelijke kansen proberen de partijen die onder de discriminatiewet vallen, zover te brengen dat zij die wet vrijwillig naleven. Hij kan echter ook een rechtsvordering instellen namens een persoon die daarmee instemt. Iedereen die in strijd met de discriminatiewet heeft gehandeld, kan worden verplicht tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde persoon wegens discriminatie.
In de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen is bepaald dat het mogelijk is te worden gehoord via de nationale contactpunten (NCP). In het Zweedse NCP zijn drie partijen verenigd: de staat, het bedrijfsleven en de vakorganisaties.
De staat is vertegenwoordigd door het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de vergaderingen belegt, waarbij ook andere overheidsdiensten kunnen worden uitgenodigd. Het bedrijfsleven is vertegenwoordigd door het verbond van Zweedse ondernemingen, de federatie van Zweedse handelaren en de Zweedse federatie van werkgevers, terwijl de vakorganisaties zijn vertegenwoordigd door het Zweeds verbond van vakverenigingen, het Zweeds verbond van beroepsverenigingen, Unionen, IF Metall en de Zweedse vereniging van gediplomeerde ingenieurs. Omdat de richtsnoeren niet bindend zijn, kan het NCP geen sancties opleggen. De belangrijkste taak van het contactpunt is ondernemingen aan te zetten tot naleving van de richtsnoeren en tot samenwerking om via dialoog en overleg een oplossing te zoeken voor problemen in uiteenlopende situaties.
Het nationaal contactpunt (NCP) – Regeringen.se
Er zijn op nationaal of internationaal niveau geen specifieke regels voor ernstige schendingen van de mensenrechten. Bij het beoordelen van gevallen van mensenrechtenschending en de ernst daarvan wordt echter wel rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De rechtsbescherming tegen mensenrechtenschendingen is verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Zweedse grondwet.
Als essentiële voorwaarde moet een buitenlandse onderdaan die een zaak wil voorleggen aan een Zweedse rechtbank, kunnen aantonen dat de Zweedse rechter bevoegd is om vast te stellen dat de zaak ontvankelijk is. De mogelijkheden op dit punt verschillen van geval tot geval:
De Zweedse rechter moet ambtshalve bepalen of hij bevoegd is. Als een rechtsvordering onder Zweedse bevoegdheid valt, wil dat zeggen dat een Zweedse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de zaak en uitspraak te doen over de grond ervan.
Als de onderneming die in overtreding is (de verweerder), haar woonplaats heeft in een EU-lidstaat, is de Brussel I-verordening van toepassing. In die verordening staan echter ook enkele bepalingen over bevoegdheid waarvan de toepassing niet afhangt van de woonplaats van de verweerder. Als de verweerder zijn woonplaats heeft in IJsland, Noorwegen of Zwitserland, wordt de kwestie van rechterlijke bevoegdheid bepaald door het Verdrag van Lugano. Als de verweerder zijn woonplaats niet heeft in de EU of in een staat die het Verdrag van Lugano heeft ondertekend, wordt de kwestie van rechterlijke bevoegdheid beslist door toepassing van het ter zake bepaalde in hoofdstuk 10 van het Zweedse wetboek van rechtsvordering (rättegångsbalken) mutatis mutandis, rekening houdend met het grondbeginsel dat zaken alleen dan voor een Zweedse rechter kunnen worden gebracht als Zweden belang heeft bij de rechtsbedeling.
In het algemeen is de woonplaats van de persoon wiens rechten zijn geschonden, niet relevant voor toepassing van de Brussel I-verordening. In sommige gevallen is het echter vereist dat de klachtindiener zijn woonplaats heeft in een lidstaat of dat de omstandigheid die bepalend is voor de bevoegdheid, is toe te rekenen aan een lidstaat.
De doorslaggevende factor is dat de voor de bevoegdheid bepalende omstandigheden aanwezig zijn ten tijde van de vordering.
Als een vordering wegens schending van rechten wordt ingesteld bij een Zweedse rechter, bepaalt laatstgenoemde welk nationaal recht van toepassing is op grond van het Zweedse internationale privaatrecht. Het algemene beginsel is dat dus het nationale recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan, van toepassing is. Bij schending van mensenrechten buiten Zweden wordt de vordering van het slachtoffer bijgevolg zelden door het Zweedse recht beheerst. Dit beginsel is van toepassing ongeacht de vraag of de betrokkene zijn vordering instelt op contractuele basis (arbeidsovereenkomst) of niet op contractuele basis (geen arbeidsovereenkomst). De voornaamste reden daarvoor is dat de band met Zweden niet sterk genoeg is.
In tegenstelling tot de inhoud van het Zweeds recht moet die van het buitenlands recht wel worden bewezen voor een Zweedse rechter. Iedereen die zijn vordering op buitenlands recht baseert, moet daarvoor dus bewijzen overleggen, bv. een verslag van een deskundige. Daarmee kunnen bepaalde kosten zijn gemoeid.
Als de vordering onder buitenlands recht valt, kan de Zweedse rechter echter toch Zweeds recht toepassen als er sprake is van internationaal bindende regels of als het buitenlands recht in strijd is met de Zweedse openbare orde. Dit soort noodprocedures worden echter maar in een heel enkel geval toegepast. In afwachting van de jurisprudentie van bijvoorbeeld het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Zweedse rechters is het ook niet duidelijk in hoeverre een vordering tot schadevergoeding wegens schending van de mensenrechten aanleiding geeft om deze uitzonderingsregels toe te passen, bijvoorbeeld met het oog op leemtes in de bescherming van rechten in het land waar de schade zich heeft voorgedaan.
De toegang tot de Zweedse rechter is relatief goed, voor zover de Zweedse rechter bevoegd is en er een legitieme vordering kan worden ingesteld (bijvoorbeeld op grond van het toepasselijke buitenlandse recht). Verder zijn de wettelijke mogelijkheden voor een buitenlandse onderdaan om als partij op te treden in een geschil in Zweden, in beginsel gelijkwaardig aan die voor Zweedse onderdanen.
Als een buitenlandse onderdaan om financiële of andere praktische redenen niet voor de bevoegde rechter in Zweden kan verschijnen, mag worden aangenomen dat de rechter zal proberen daarvoor een oplossing te bieden, bijvoorbeeld door verhoor per telefonische of videoverbinding toe te staan.
Bepaalde buitenlandse onderdanen die hun woonplaats niet in Zweden hebben en die een vordering tegen een Zweedse rechtspersoon instellen bij een Zweedse rechter, moeten zekerheid stellen voor de toekomstige gerechtskosten van de verweerder als laatstgenoemde daarom vraagt. In mededeling van 15 mei 2014 betreffende in bepaalde gevallen aan buitenlandse klagers verleende vrijstellingen van de verplichting tot zekerheidstelling voor gerechtskosten is bepaald welke buitenlandse onderdanen en rechtspersonen van de verplichting tot zekerheidstelling zijn vrijgesteld.
De mogelijkheden voor een buitenlandse onderdaan om gerechts- en bemiddelingskosten door de overheid te laten financieren, zijn beperkt, zeker als hij onderdaan van een derde land is. De beste manier om overheidsfinanciering te verkrijgen, is de vordering tot schadevergoeding in te stellen als zelfstandige vordering in een strafprocedure. Verder hangen de mogelijkheden om een oplossing te vinden in de vorm van particuliere financiering sterk af van de persoonlijke financiële en sociale situatie van de buitenlandse onderdaan.
Mededeling aan het ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de mogelijkheid voor particulieren om een Zweedse onderneming voor de Zweedse rechter te vervolgen wegens mensenrechtenschending in het buitenland Mannheimer Swartling (2015)
https://docplayer.se/7222881-Promemoria-till-utrikesdepartementet.html
Op https://www.domstol.se/en/ vindt u meer informatie over de te volgen stappen om een zaak voor de rechter te brengen.
Zie vraag 1.
Het Zweedse mensenrechteninstituut onderzoekt geen individuele klachten over mensenrechtenschendingen.Het is de taak van ondernemingen erop toe te zien dat zij met hun activiteiten de mensenrechten niet schenden. Een onderneming die een mensenrechtenschending heeft veroorzaakt, ertoe heeft bijgedragen of erbij betrokken is geweest, is verplicht een manier te vinden om herstel te bieden aan de getroffen persoon. Herstel kan bijvoorbeeld worden geboden in de vorm van excuses, een financiële of niet-financiële schadeloosstelling of op een andere tussen de benadeelde en de onderneming overeengekomen wijze. De situatie is complexer als de onderneming niet heeft bijgedragen tot de negatieve gevolgen, maar deze gevolgen direct voortkomen uit haar activiteiten. In dat soort gevallen is de onderneming verplicht om, als zij voldoende invloed heeft om de negatieve gevolgen te beheersen, gebruik te maken van die invloed.
Er is geen kant-en-klaar voorbeeld van hoe een onderneming haar eigen mechanisme voor klachten en herstel het best zou kunnen opzetten. Elke onderneming kan zelf nagaan welke oplossing geschikt is in haar specifieke situatie.
Enkele richtsnoeren:
De regering heeft een nieuwe wet ingevoerd die grote ondernemingen verplicht tot publicatie van informatie op duurzaamheidsgebied die verder gaat dan de EU-richtlijnen, en heeft bovendien gezorgd voor duidelijkere duurzaamheidscriteria in de aanbestedingswet en een verbeterde rechtsbescherming voor degenen die een misstand melden.
In december 2016 is er een nieuwe wet inzake de publicatie over duurzaamheid in werking getreden. Sindsdien zijn alle grote ondernemingen met meer dan 250 werknemers verplicht verslag uit te brengen op het gebied van duurzaamheid. Indien dat nodig is om de ontwikkeling, situatie en prestaties van de onderneming te kunnen begrijpen, moeten de verslagen naast informatie over milieueffecten, sociale omstandigheden, gelijkheid en corruptiepreventie ook informatie bevatten over de maatregelen die zijn genomen om eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van werknemers, te waarborgen.
Verder is in januari 2017 door het Zweedse parlement strenge wetgeving goedgekeurd voor de bescherming van werknemers die melding maken van ernstige misstanden in de onderneming van hun werkgever (“klokkenluiders”). In het kader van deze speciale bescherming hebben werknemers die het slachtoffer zijn van represailles van hun werkgever, recht op een schadevergoeding.
Ondernemingen en mensenrechten: belangrijke leemten en tekortkomingen in de Zweedse wetgeving. Verslag voor het Zweedse agentschap voor openbaar bestuur. Uitwerking van duurzame strategieën (Enact), een adviesbureau gespecialiseerd in duurzame ontwikkeling van ondernemingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Slachtoffers van een bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschending hebben geen bijzondere rechten (zie vraag 1).
Om rechtsbijstand kan worden gevraagd op grond van de wet op de rechtsbijstand (rättshjälpslagen (1996:1619)). De beslissing over de verlening van rechtsbijstand wordt altijd genomen door de rechtbank of de rechtsbijstandsinstantie (Rättshjälpsmyndigheten).
Rechtsbijstand is in beginsel bedoeld voor particulieren en dus niet voor verenigingen, ondernemingen of vergelijkbare entiteiten. In uitzonderlijke gevallen kan rechtsbijstand ook worden verleend aan een handelaar of in het kader van erfopvolging.
Uw financiële middelen worden bepaald op grond van uw geschatte jaarlijkse belastinggrondslag. U kunt 15 000 SEK aftrekken per kind voor wie u alimentatieplichtig bent, tot maximaal 75 000 SEK. Het bedrag moet ook worden aangepast als de omvang van uw bezittingen of schulden van invloed is op uw draagkracht. Als u meer dan 260 000 SEK per jaar aan financiële middelen hebt, komt u niet in aanmerking voor rechtsbijstand. Ook als er rechtsbijstand aan u wordt toegekend, zult u een deel zelf moeten betalen. Rechtsbijstand is voor volwassenen namelijk nooit helemaal gratis en het door u te betalen deel is de zogenaamde bijdrage in de rechtsbijstand. De door u te betalen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de kosten van de rechtsbijstand.
Rechtsbescherming is een verzekering die in de meeste gevallen deel uitmaakt van de opstal-/inboedelverzekering, de woonverzekering en de verzekering van de tweede woning. Dat betekent dat u op grond van uw verzekering mogelijk een deel van de advocatenkosten terugkrijgt. De voorwaarden voor rechtsbescherming kunnen verschillen per verzekeraar. Het is daarom belangrijk dat u nagaat wat de voorwaarden van uw polis zijn.
In artikel 35 van de verordening inzake rechtsbijstand (rättshjälpsförordningen (1997:404)) is bepaald welke buitenlandse onderdanen op dezelfde wijze moeten worden behandeld als Zweedse onderdanen voor wat betreft het recht op rechtsbijstand overeenkomstig de wet op de rechtsbijstand.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
De Scotland Act 1998 bepaalt dat alle wetgeving die door het Schotse parlement wordt goedgekeurd, en alles wat leden van de Schotse regering doen, verenigbaar moet zijn met de rechten die zijn vervat in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Volgens de Human Rights Act 1998 is het onwettig als overheden in Schotland in strijd met de rechten van het Verdrag handelen. Als er zich mensenrechtenschendingen voordoen, zijn de Schotse rechtbanken bevoegd om zaken te behandelen en rechtsmiddelen aan te reiken.
De Companies Act 2006 vormt de rechtsgrondslag voor de oprichting en het beheer van bedrijven. De Crown Office and Procurator Fiscal Service (COPFS) kan procedures inleiden tegen Schotse bedrijven bij Schotse rechtbanken, wanneer er bewijs is dat er een strafbaar feit is gepleegd.
De Human Trafficking and Exploitation (Scotland) Act 2015 bekrachtigt het bestaande Britse strafrecht tegen mensenhandel en uitbuiting, scherpt dit aan en versterkt de status en ondersteuning van slachtoffers.
Deze wet bevat bepalingen die alle vormen van uitbuiting van zowel volwassenen als kinderen in één misdrijf van mensenhandel onderbrengen; stelt verzwarende omstandigheden vast voor mensenhandel in combinatie met andere strafbare feiten; en herdefinieert het voorheen afzonderlijke misdrijf van slavernij, dienstbaarheid en dwangarbeid of verplichte arbeid.
Artikel 4 van de Human Trafficking and Exploitation (Scotland) Act 2015 heeft betrekking op het misdrijf van slavernij, dienstbaarheid en dwangarbeid of verplichte arbeid, dat moet worden geïnterpreteerd overeenkomstig artikel 4 van het EVRM.
Publiekrechtelijke lichamen (bijvoorbeeld een bedrijf), de facto verenigingen en partnerschappen kunnen schuldig zijn aan het misdrijf van mensenhandel of het misdrijf bedoeld in artikel 4 van de Human Trafficking and Exploitation (Scotland) Act 2015. Volgens artikel 39 van deze wet kunnen bepaalde individuele personen binnen een dergelijk lichaam (zoals een directeur) ook schuldig zijn aan een strafbaar feit zoals hierboven beschreven.
Zoals voorgeschreven door de Human Trafficking and Exploitation (Scotland) Act 2015 heeft de Lord Advocate (de hoofdaanklager in Schotland) instructies gepubliceerd voor officieren van justitie betreffende de vervolging van vermoedelijke of bevestigde slachtoffers van het misdrijf van mensenhandel en het misdrijf uit hoofde van artikel 4 (slavernij, dienstbaarheid en dwangarbeid of verplichte arbeid). Het openbaar ministerie past deze instructies steeds toe om ervoor te zorgen dat slachtoffers niet worden vervolgd in verband met de strafbare feiten die als gevolg van dergelijke misdrijven zijn gepleegd.
De taak van de Schotse Public Services Ombudsman (SPSO) is breed. De SPSO is de laatste instantie voor klachten over de meeste gedecentraliseerde overheidsdiensten in Schotland. De SPSO biedt ook onafhankelijke toetsing voor de Schotse steunkas, het Welfare Fund, met de bevoegdheid om besluiten van gemeenten over aanvragen voor Community Care (gemeenschapszorg) en Crisis Grants (crisistoelagen) te herroepen en te wijzigen. Wat betreft schadeloosstelling is de rol van de SPSO heel beperkt. De behandeling van klachten door de SPSO leidt doorgaans tot aanbevelingen aan de overheidsdiensten waarop deze klachten betrekking hebben. De bevoegdheden en taken van de SPSO zijn vastgelegd in de Scottish Public Services Ombudsman Act 2002.
Wanneer individuele personen menen dat hun mensenrechten zijn geschonden, hebben zij mogelijk behoefte aan individueel juridisch advies.
In de Scottish Land Rights and Responsibilities Statement, die door de Schotse regering wordt gepubliceerd zoals vereist door de Land Reform (Scotland) Act 2016, worden zes beginselen uiteengezet om het beleid inzake landkwesties in Schotland vorm te geven. Het eerste beginsel is dat het algemene kader van landrechten, verantwoordelijkheden en overheidsbeleid de relevante mensenrechten in verband met land moet bevorderen, toepassen en eerbiedigen, moet bijdragen aan het algemeen belang en welzijn, en een evenwicht moet bewaren tussen publieke en particuliere belangen. Het kader moet een duurzame economische ontwikkeling ondersteunen, het milieu beschermen en versterken, sociale rechtvaardigheid helpen bewerkstelligen en bijdragen aan een eerlijker samenleving.
De Land Reform (Scotland) Act 2016 verplicht Schotse ministers ertoe de Statement regelmatig te herzien en verslag uit te brengen aan het parlement.
Het antwoord op vraag 1 bevat informatie over mensenhandel en uitbuiting.
Welke specifieke rechtsmiddelen er in het geval van een mensenrechtenschending beschikbaar zijn, hangt of van de vraag of het recht voortvloeit uit de common law of in de wet is vastgelegd.
Artikel 2 van de Human Trafficking and Exploitation (Scotland) Act 2015 voorziet in de toepassing van het misdrijf van mensenhandel op gedragingen in het Verenigd Koninkrijk en daarbuiten, omdat mensenhandel activiteiten kan behelzen die geheel of gedeeltelijk buiten Schotland plaatsvinden.
De wet van 2015 bepaalt ook dat een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, een persoon die ten tijde van het misdrijf zijn of haar gewone verblijfplaats in Schotland had, of een lichaam dat is opgericht volgens het recht van een deel van het Verenigd Koninkrijk, het misdrijf van uitbuiting pleegt ongeacht de plaats waar de desbetreffende handeling plaatsvindt. Of een persoon al dan niet zijn of haar gewone verblijfplaats in Schotland heeft, wordt per geval bepaald in het licht van alle feiten en omstandigheden. Enige andere persoon pleegt het misdrijf van mensenhandel alleen indien een deel van de betreffende handeling plaatsvindt in het Verenigd Koninkrijk of als de betreffende handeling wordt verricht in verband met een persoon die in het VK aankomt of het VK binnenkomt, uit het VK vertrekt, of binnen het VK reist.
Het regelgevingslandschap voor bedrijven in Schotland ziet er grotendeels hetzelfde uit als in de rest van het VK en in Europa. Er zijn allerlei regelgevende instanties die zich richten op bedrijfsactiviteiten. Hun handhavingsbevoegdheden zijn er meer op gericht om bedrijven te sanctioneren dan om slachtoffers te ondersteunen. Via de politie en andere overheidsinstanties zijn er evenwel mechanismen voorhanden in het geval dat de activiteit een misdaadcomponent heeft.
Schotland heeft twee nationale mensenrechteninstellingen (NHRI’s):
De SHRC en de EHRC hebben een gedeelde bevoegdheid op mensenrechtengebied en spelen allebei een belangrijke, zij het verschillende, rol in het bevorderen en controleren van de toepassing van internationaal erkende mensenrechten op nationaal niveau. De bevoegdheden van elk van beide commissies staan beschreven op hun websites.
De Schotse ombudsman voor overheidsdiensten (Scottish Public Services Ombudsman, SPSO) behandelt in laatste instantie klachten over de meeste gedecentraliseerde overheidsdiensten in Schotland. De SPSO is een onafhankelijke overheidsfunctionaris en staat bij de uitoefening van haar taken niet onder leiding of controle van enig lid van de Schotse regering of het Schotse parlement. De SPSO kan in haar behandeling van een klacht vermeende mensenrechtenschendingen in aanmerking nemen. De kans is klein dat een Europese transnationale onderneming voorkomt in de lijst van organisaties waarover de SPSO klachten kan ontvangen. De SPSO kan klachten in behandeling nemen over diensten die worden verleend door de particuliere sector of de vrijwilligerssector, indien deze worden verleend namens een organisatie die onder de jurisdictie van de SPSO valt.
Bovendien wordt in artikel 9, leden 4 en 5, van de Scottish Public Services Ombudsman Act 2002 bepaald wie een klacht bij de SPSO kan indienen. De indiener moet ten tijde van de indiening van de klacht in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn of de handelingen waarover wordt geklaagd, moeten hebben plaatsgevonden terwijl de persoon in het Verenigd Koninkrijk aanwezig was.
Het Verenigd Koninkrijk heeft een National Contact Point (NCP) opgericht voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze reeks richtlijnen voor verantwoord ondernemerschap heeft onder meer betrekking op de mensenrechten. Het is de verantwoordelijkheid van het Britse NCP, dat onder het Department for International Trade valt, om bekendheid te geven aan de OESO-richtlijnen en het bijbehorende klachtenmechanisme te implementeren. Als een bedrijf de OESO-richtlijnen overtreedt, kan een belanghebbende partij een klacht indienen bij het NCP. Hieronder vallen ook de werknemers van het bedrijf of hun vakbonden en gemeenschappen die met de activiteiten van het bedrijf te maken hebben. Het NCP speelt een bemiddelende rol om een overeenkomst tussen de partijen te bereiken. Wanneer dit niet lukt, wordt vastgesteld of het bedrijf in strijd met de richtlijnen heeft gehandeld. Deze conclusie wordt gepubliceerd en openbaar gemaakt. Informatie over het indienen van een klacht is te vinden op de website van het NCP.
Andere bronnen van advies en bemiddelingsdiensten in het Verenigd Koninkrijk zijn de Citizens Advice Bureaux en de Advisory, Conciliation and Arbitration Service.
Dankzij door de overheid gefinancierde rechtsbijstand kunnen mensen hun rechten laten gelden of voor hun verdediging betalen, wanneer zij zich dit anders niet zouden kunnen veroorloven.
Om een verzoek om rechtsbijstand te kunnen indienen op grond van de Legal Aid (Scotland) Act 1986 hoeft men niet in Schotland te wonen. Er zijn twee soorten civiele rechtsbijstand.
i. Door middel van advies en bijstand kan een advocaat namens een cliënt advies geven, inlichtingen inwinnen en met anderen corresponderen. Advies en bijstand zijn beschikbaar voor aangelegenheden die onder het Schotse recht vallen (met inbegrip van het Britse recht dat in Schotland van toepassing is), maar er kan doorgaans geen gebruik van worden gemaakt om een bij een rechter aanhangige zaak te ondersteunen.
ii. Daarnaast is er civiele rechtshulp beschikbaar voor procedures voor Schotse rechtbanken.
Voor beide soorten civiele rechtsbijstand gelden wettelijke criteria om in aanmerking te komen. Advies en bijstand zijn beschikbaar voor wie voldoet aan financiële criteria. Om in aanmerking te komen voor civiele rechtshulp gelden er vaste, transparante criteria, waaraan aanvragen verplicht worden getoetst. De eerste twee toetsen betreffen de juridische merites van de aanvraag. Aangetoond moet worden dat er een rechtsgrondslag is voor de zaak waarvoor rechtsbijstand wordt aangevraagd (“probable cause” ofwel een gerede aanleiding), en dat het redelijk is om overheidsmiddelen aan te wenden om de zaak te ondersteunen. De derde toets betreft de financiële omstandigheden van de aanvrager.
Zie voor meer informatie de website van de Scottish Legal Aid Board.
Op grond van artikel 9 van de Human Trafficking and Exploitation (Scotland) Act 2015 kunnen Schotse ministers de periode specificeren waarin volwassenen steun en bijstand moeten krijgen, wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij het slachtoffer zijn van het misdrijf van mensenhandel en uitbuiting. In de regelgeving die op 1 april 2018 in werking is getreden, is deze periode van ondersteuning vastgesteld op 90 dagen. De regelgeving omvat de verlening van ondersteuning en bijstand in verband met (maar niet beperkt tot):
Artikel 10 van de wet van 2015 geeft de Schotse ministers de bevoegdheid om regelgeving op te stellen betreffende de steun en bijstand die kan worden verleend aan een volwassene die het slachtoffer is of lijkt te zijn van slavernij, dienstbaarheid en dwangarbeid of verplichte arbeid. In regelgeving die op 1 april 2018 in werking is getreden, wordt de procedure omschreven om vast te stellen of een volwassene het slachtoffer is van een dergelijk misdrijf, alsmede de steun en bijstand, met dien verstande dat de periode waarin die steun en bijstand wordt verleend dezelfde moet zijn als voor een slachtoffer van het misdrijf van mensenhandel en uitbuiting.
De Schotse overheid heeft financieringsovereenkomsten gesloten met Migrant Help (een organisatie die ondersteuning verleent aan volwassen slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting, met uitzondering van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel voor commerciële seksuele uitbuiting) en Trafficking Awareness Raising Alliance (een organisatie die ondersteuning verleent aan vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel voor commerciële seksuele uitbuiting).Daarnaast krijgt The Anchor Service, dat deel uitmaakt van NHS Greater Glasgow and Clyde, financiële steun om psychologische diensten te verlenen aan alle volwassen slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting die in Schotland zijn geïdentificeerd.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.