Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen

Belgium

Tartalomszolgáltató:
Belgium

ILLETÉKES BÍRÓSÁGOK/HATÓSÁGOK KERESÉSE

A lenti keresőeszköz segít megtalálni Önnek az(oka)t a bíróságo(ka)t/szerv(ek)et, amely(ek) illetékes(ek) az adott európai uniós jogi eszköz vonatkozásában. Figyelem: noha mindent megtettünk azért, hogy a rendszerben indított keresések a lehető legpontosabb találatokat eredményezzék, kivételes esetekben előfordulhat, hogy az illetékesség helytelen megállapítása miatt a keresés eredménye nem teljes.

Belgium

Ideiglenes számlazárolást elrendelő európai végzés


*kötelező választás

Artikel 50, lid 1, onder a) — gerechten die bevoegd zijn om het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen uit te vaardigen

De beslagrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg (Art. 1395/2 Gerechtelijk Wetboek)

Artikel 50, lid 1, onder b) — instantie waarbij rekeninginformatie kan worden opgevraagd

De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders (Art. 555/1, §1, eerste lid, 25° Gerechtelijk Wetboek)

Artikel 50, lid 1, onder c) — wijze waarop rekeninginformatie kan worden opgevraagd

Artikel 555/1, §2, Gerechtelijk Wetboek, dat op 1 januari 2019 in werking is getreden, voorziet in een combinatie van de mogelijkheden a) en b) zoals bedoeld in artikel 14, 5 van de Verordening.

Bijgevolg zal de Nationale Kamer in een eerste fase volgend op het rechterlijk verzoek de gevraagde gegevens kunnen opvragen bij het Centraal aanspreekpunt gehouden bij de Nationale Bank van België.

Op basis van de bij deze opvraging verkregen gegevens, kan de Nationale Kamer, indien noodzakelijk, aan één of meer banken de gevraagde gegevens opvragen.

Artikel 50, lid 1, onder d) — gerechten waarbij hoger beroep kan worden ingesteld tegen een weigering om het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen uit te vaardigen

Het Hof van Beroep (Art. 602, eerste lid, 6°, Gerechtelijk Wetboek)

Artikel 50, lid 1, onder e) — instanties die bevoegd zijn om het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen en andere stukken te ontvangen, te verzenden en te betekenen of ter kennis te brengen

De gerechtsdeurwaarder (Art. 196 van de Wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing)

Artikel 50, lid 1, onder f) — instanties die bevoegd zijn om het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen ten uitvoer te leggen

De gerechtsdeurwaarder (art. 519, §1, Io Gerechtelijk Wetboek)

Artikel 50, lid 1, onder g) — de mate waarin conservatoir beslag kan worden gelegd op gezamenlijke rekeningen en rekeningen van derden

Bewarend beslag onder derden wordt in België geregeld in het Gerechtelijk Wetboek, Deel V, Titel П, Hoofdstuk IV (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/1967/10/10/1967101056/justel Bewarend beslag op gezamenlijke rekeningen is mogelijk. Indien de bank op de hoogte zou zijn van de interne deelgerechtigdheid tussen de verschillende houders van de gezamenlijke rekening, treft het beslag enkel het tegoed dat aan de beslagen schuldenaar toebehoort; indien niet zal het volledige creditsaldo worden vermeld in de verklaring van derde-beslagene. In dat geval kan elke niet-beslagen co-titularis de gedeeltelijke opheffing van het beslag verzoeken mits bewijs van zijn of haar aandeel in het rekeningtegoed.

- Dit verzoek kan worden gericht aan de bevoegde beslagrechter bij de rechtbank van eerste aanleg (art. 1395 Gerechtelijk Wetboek).

- Voor wat betreft de kwaliteits- of derdenrekeningen, dient het volgende onderscheid te worden gemaakt:

  • De schuldenaar is de rekeninghouder
    • Hoewel artikel 8/1 van de Hypotheekwet uitdrukkelijk erkent dat bepaalde wettelijk verplichte kwaliteitsrekeningen (namelijk die van advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen en vastgoedmakelaars) afgescheiden zijn van het vermogen van de rekeninghouder, en stelt dat deze afscheiding tegenwerpelijk is aan derden, voorzag de wetgever niet in de onbeslagbaarheid voor de privéschuldeisers van de rekeninghouder van de tegoeden op deze kwaliteitsrekeningen. Bijgevolg is het bewarend beslag op het rekeningtegoed in handen van de bank in principe mogelijk. De bank moet, wanneer in haar handen derdenbeslag wordt gelegd, wijzen op het specifieke karakter van de rekening (art. 1452 Gerechtelijk Wetboek), maar eventuele betwistingen kunnen voor de beslagrechter opgeworpen worden. De beslagen debiteur kan dus de opheffing van het bewarend beslag vragen.
  • De schuldenaar is begunstigde van de kwaliteits- of derdenrekening
    • De begunstigde van de kwaliteitsrekening heeft een vordering op de rekeninghouder tot afgifte van de tegoeden, die voor zijn rekening worden beheerd. Die vordering kan door de schuldeisers van de begunstigde in beslag worden genomen. Elke schuldeiser kan immers beslag leggen in handen van een derde op wat die derde verschuldigd is aan zijn schuldenaar (art. 1445 Gerechtelijk Wetboek). Dat beslag dient te worden gelegd in handen van de rekeninghouder (= derde) en niet in handen van de bank. De bank is in deze verhouding immers enkel iets verschuldigd aan de rekeninghouder van de kwaliteits- of derdenrekening, en niet aan de begunstigde van die rekening.

Artikel 50, lid 1, onder h) — regels die van toepassing zijn op bedragen die niet voor beslag vatbaar zijn

De onbeslagbaarheid van bepaalde sommen wordt in België geregeld in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/1967/10/10/1967101056/justel). Deze bepalingen betreffen de beperkingen op en de uitsluiting van de beslagbaarheid van sommige inkomsten: lonen, vervangingsinkomens, sociale uitkeringen en alimentatiegelden. Onder een bepaalde grens zijn loon en vervangingsinkomsten in het geheel niet vatbaar voor beslag.

Om de tenuitvoerleggende instanties en eventuele derde-beslagenen te helpen bij het beoordelen van de beslagbaarheid van de bedragen op een rekening, voorziet artikel 141 Ibis, §3 van het Gerechtelijk Wetboek in een strafrechtelijk gesanctioneerde verplichting voor werkgevers en uitbetalende instellingen om bij de door hen uitgevoerde betalingen een bijzondere code te vermelden, die varieert naargelang het type van beschermd inkomen dat op de rekening wordt gestort.

Deze coderingsverplichting doet niets af aan het recht van de schuldenaar om steeds met alle wettelijke middelen te bewijzen dat bedragen die op zijn zichtrekening werden gecrediteerd, niet vatbaar zijn voor beslag (artikel 141 Ibis, §2, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek). Artikel 141 Ibis, §2, tweede lid, voorziet overigens in het weerlegbaar vermoeden van gedeeltelijke onbeslagbaarheid van de bedragen die door de werkgever van de schuldenaar op diens zichtrekening zijn gestort. Dit vermoeden geldt alleen bij de verhoudingen tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers.

Artikel 50, lid 1, onder i) — de vergoeding die banken in rekening mogen brengen voor de uitvoering van een gelijkwaardig nationaal bevel of voor het verstrekken van rekeninginformatie en welke partij gehouden is deze vergoeding te voldoen

Artikel 1454 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat kosten voor de verklaring van de derde- beslagene ten laste zijn van de schuldenaar. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid om andere kosten, gemaakt door de bank in het kader van de uitvoering of (gedeeltelijke) opheffing van het bewarend beslag onder derden, te recupereren.

Het artikel 555/1, §2 van het Gerechtelijk Wetboek, dat op 1 januari 2019 in werking is getreden, voorziet dat de Koning de vergoeding bepaalt voor de behandeling van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie, evenals de voorwaarden en de nadere regels van inning. Een deel van deze vergoeding komt desgevallend toe aan de bank die informatie heeft verstrekt op vraag van de door ons land aangeduide informatie-instantie (zie kennisgeving voor artikel 50(I)(b) van de Verordening), in de mate waarin met de banken of met een door hen aangewezen vertegenwoordiger schriftelijk een vergoedingsregeling werd overeengekomen, onverminderd artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 655/2014 (zie art. 3, 2° van het Koninklijk besluit van 22 april 2019 houdende bepaling van de vergoeding voor de behandeling van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie bedoeld in artikel 555/1, § 2, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, evenals de voorwaarden en de nadere regels van inning, (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/2019/04/22/2019030412/justel) Op dit ogenblik bestaat zo’n vergoedingsregeling met de banken niet.

Deze door de Koning bepaalde vergoeding zal zowel gelden voor ‘Belgische’ informatieverzoeken overeenkomstig de nieuwe artikelen 1447/1 en 1447/2 Gerechtelijk Wetboek (die vermoedelijk in de loop van 2020 in werking zullen treden), als voor informatieverzoeken overeenkomstig artikel 14 van de Verordening.

Artikel 50, lid 1, onder j) – het tarief van of de regeling betreffende de vergoedingen die worden berekend door de instanties of andere entiteiten welke bij de verwerking of de tenuitvoerlegging van het bevel tot conservatoir beslag zijn betrokken

Wat betreft de tenuitvoerlegging door de gerechtsdeurwaarder, worden de tarieven geregeld in het Koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen.

Wat betreft de informatieverstrekking, voorziet het artikel 555/1, §2 van het Gerechtelijk Wetboek, dat op 1 januari 2019 in werking is getreden, dat de Koning de vergoeding bepaalt voor de behandeling van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie, evenals de voorwaarden en de nadere regels van inning. Dit is gebeurd bij het Koninklijk besluit van 22 april 2019 houdende bepaling van de vergoeding voor de behandeling van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie bedoeld in artikel 555/1, § 2, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, evenals de voorwaarden en de nadere regels van inning, (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/2019/04/22/2019030412/justel) dat met terugwerkende kracht in werking is getreden op 1 januari 2019.

Artikel 50, lid 1, onder k) — in voorkomend geval de rangorde van gelijkwaardige nationale bevelen

Naar Belgisch recht levert het leggen van bewarend beslag geen voorrecht op voor de vordering. Overeenkomstig de artikelen 17 en 19, Io van de Hypotheekwet zijn enkel de gerechtskosten bevoorrecht die rechtstreeks zijn gemaakt voor het leggen van het bewarend beslag.

Artikel 50, lid 1, onder l) — gerechten of tenuitvoerleggingsinstanties die bevoegd zijn met betrekking tot een rechtsmiddel

Tegen het bevel tot bewarend beslag: de beslagrechter bij de rechtbank van eerste aanleg (Art. 1395/2, 2°, Gerechtelijk Wetboek).

Tegen de tenuitvoerlegging van liet bewarend beslag: de beslagrechter bij de rechtbank van eerste aanleg (Art. 1395/2, 2°, Gerechtelijk Wetboek).

Artikel 50, lid 1, onder m) — gerechten waarbij een hoger beroep moet worden ingesteld en, in voorkomend geval, de termijn voor het instellen van een hoger beroep

Het Hof van Beroep (Art. 602, eerste lid, 7°, Gerechtelijk Wetboek).

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt in overeenstemming met artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek in principe één maand vanaf de betekening of de kennisgeving van het vonnis.

Artikel 50, lid 1, onder n) — gerechtskosten

De uitgaven en kosten in het kader van een burgerrechtelijke procedure worden geregeld in de artikelen 1017-1022 van het Gerechtelijk Wetboek

De gerechtskosten verschillen van zaak tot zaak en moeten in concreto worden beoordeeld.

Art. 1017 Gerechtelijk Wetboek bepaalt als algemene regel dat, tenzij bijzondere wetten anders bepalen, ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij verwijst in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt. Niettemin worden nutteloze kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022, zelfs ambtshalve ten laste gelegd van de partij die ze foutief heeft veroorzaakt.

Art. 1018 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt om welke kosten het gaat:

  • 1° de diverse griffie- en registratierechten , alsook de zegelrechten die voor de afschaffing van het Wetboek der zegelrechten zijn betaald. De griffierechten omvatten de rolrechten, de opstelrechten en de expeditierechten (art. 268 Wetboek registratie-, hypotheek- en griffierechten).
    • Het rolrecht bedraagt in principe tussen de 100 en 500 euro (beslagrechter) en tussen de 210 en 800€ (Hof van Beroep), afhankelijk van de waarde van de vordering (art. 269/1 van hetzelfde wetboek). Zij zijn verschuldigd opdat een zaak op de rol zou worden geplaatst.
    • Het opstelrecht op akten van griffiers van hoven en rechtbanken, of op akten die buiten bemoeiing van rechters voor hen zijn verleden, bedraagt in principe 35 euro (art. 270/1 van hetzelfde wetboek).
    • Op de uitgiften, kopieën of uittreksels die in de griffies worden afgegeven, wordt in principe een expeditierecht geheven tussen 0,85 en 3 euro per bladzijde (art. 271 en 272 van hetzelfde wetboek).

De registratierechten zijn verschuldigd op beslissingen betreffende een hoofdsom van meer dan 12500 euro (exclusief gerechtskosten) en bedragen 3% van die hoofdsom.

  • 2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten;
  • 3° de prijs van uitgifte van het vonnis: tussen 0,85 en 5,75 euro per blad;
  • 4° de uitgaven betreffende alle onderzoeksmaatregelen, onder meer het getuigen- en deskundigengeld.
  • 5° de reis- en verblijfkosten van de magistraten, de griffiers en van de partijen, wanneer hun reis door de rechter bevolen is, en de kosten van de akten, wanneer deze uitsluitend met het oog op het geding opgemaakt zijn;
  • 6° de rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in art. 1022 Get. W.; deze wordt in principe betaald door de verliezende partij en is een tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de winnaar. Het bedrag van deze vergoeding wordt bepaald in functie van het bedrag van de vordering. Het Koninklijk Besluit van 26 oktober 2007 bepaalt een basisbedrag, een minimumbedrag en een maximumbedrag. De rechter mag het basisbedrag verhogen of verlagen, zonder het minimum- of maximumbedrag te overschrijden. De bedragen zijn gekoppeld aan de index voor consumptieprijzen en worden met 10% verhoogd of verlaagd telkens de index met 10 punten stijgt resp. daalt.
  • 7° het ereloon, de emolumenten en de kosten van de bemiddelaar die aangewezen is overeenkomstig artikel 1734.

Artikel 50, lid 1, onder o) — de talen aanvaard voor de vertaling van stukken

Geen enkele bijkomende taal

Laatste update: 01/08/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.