Verordening Brussel I (herschikking)

Estland

Inhoud aangereikt door
Estland

BEVOEGDE GERECHTEN/AUTORITEITEN ZOEKEN

Met onderstaande zoekfunctie kunt u rechtbanken/autoriteiten vinden die voor een bepaald Europees rechtsinstrument bevoegd zijn. Hoewel we er alles aan hebben gedaan om de resultaten betrouwbaar te maken, kunnen we onvolkomenheden niet uitsluiten.

Estland

Brussels I recast


*verplichte invoer

Artikel 65, lid 3: Informatie over de wijze waarop overeenkomstig het nationale recht de gevolgen van de in artikel 65, lid 2 van de verordening genoemde beslissingen worden vastgesteld

1) Hoe kan het in het geding roepen van een derde in algemene termen worden beschreven?

Naar het Estse procesrecht kan een derde aan de procedure deelnemen zowel door als zonder een zelfstandige vordering in te stellen. Als een geschil door de rechter wordt beslecht in het nadeel van een bepaalde procespartij, kan die partij een vordering instellen tegen een derde om te worden bevrijd van een verplichting die voortvloeit uit vermeende wanprestatie, een verplichting tot betaling van schadevergoeding of een verplichting tot het bieden van verhaal of kan die partij, wanneer zij redelijkerwijs kan verwachten dat een derde een dergelijke vordering tegen haar zal instellen, tot de inleidende procedure of de termijn voor het schriftelijk indienen van een verzoek is afgelopen, een verzoek indienen bij de rechter die de zaak behandelt om een derde tot de procedure toe te laten. Na afloop van de inleidende procedure kan een verzoek om een derde bij de procedure te betrekken, slechts worden ingediend met instemming van de andere partijen bij de procedure of van de rechter. De rechter stemt slechts in met de tussenkomst van de derde na afloop van de inleidende procedure indien er een geldige reden was om het verzoek niet tijdig in te dienen en indien de betrokkenheid van de derde naar het oordeel van de rechter het belang van de beslechting van de zaak dient. Het gerecht betekent een kennisgeving aan de derde, stelt de wederpartij op de hoogte van de kennisgeving en stelt een termijn vast waarbinnen zij een standpunt moeten innemen. Als de kennisgeving aan de wettelijke eisen voldoet en de partij de noodzaak tot het in het geding roepen van de derde aantoont, beveelt de rechter dat de derde tot de procedure wordt toegelaten. Een derde die geen zelfstandige vordering instelt, is naar Ests procesrecht een partij bij de procedure indien hij niet een van de andere partijen bij de procedure is (verzoeker of verweerder). Als blijkt dat de derde ten onrechte tot de procedure is toegelaten of daarin is tussengekomen, kan de rechter bevelen dat hij van de procedure wordt uitgesloten. Een derde die geen zelfstandige vordering instelt en die tot de procedure is toegelaten of daarin tussenkomt aan de zijde van de verzoeker of gedaagde, zal naar verwachting het standpunt van de betreffende procespartij ondersteunen. Dat wil zeggen dat hij argumenten zal aanvoeren ter ondersteuning van die partij en er belang bij zal hebben dat de vordering van die partij wordt toegewezen. Een derde die geen zelfstandige vordering instelt, kan alle procedurele handelingen verrichten met uitzondering van die handelingen die enkel kunnen worden verricht door de verzoeker of gedaagde. Het gaat hierbij onder andere om het instellen van hoger beroep tegen in de zaak gegeven beslissingen. Een verzoek, klacht of procedurele handeling van een derde heeft alleen rechtsgevolg binnen de procedure als dit/deze niet in strijd is met een verzoek, klacht of handeling van de verzoeker of gedaagde aan wiens zijde de derde aan de procedure deelneemt. Als een derde een klacht indient of een andere procedurele handeling verricht, gelden voor hem dezelfde termijnen als voor de verzoeker of gedaagde aan wiens zijde de derde aan de procedure deelneemt, tenzij wettelijk anders is bepaald.

2) Wat zijn de belangrijkste gevolgen van rechterlijke beslissingen voor personen die als derde in het geding worden geroepen?

Als een partij een verzoek indient om een derde in het geding te roepen maar de rechter de derde niet toelaat tot de procedure of hem daarvan uitsluit, is de uitspraak in de hoofdprocedure voor die derde niet wettelijk bindend.

Als een partij een verzoek indient om een derde in het geding te roepen en hij wordt als derde tot de procedure toegelaten, dan kan de derde, tegenover de verzoeker of gedaagde aan wiens zijde hij in de procedure is tussengekomen of tot de procedure is toegelaten, in een procedure die volgt op de hoofdprocedure zich niet beroepen op het feit dat de argumentatie voor de uitspraak in de procedure onjuist was of dat de omstandigheden onjuist waren vastgesteld. Als een procespartij een procedure start tegen een derde die geen zelfstandige vordering heeft ingesteld en de partij zich daarin beroept op de voorgaande procedure, kan de derde ook een bezwaar aanvoeren dat hij reeds als derde in de procedure had aangevoerd en dat strijdig is met de verklaringen van de partij. Een derde kan ook als bezwaar aanvoeren dat hij een verzoek, bezwaar, bewijs of klacht niet heeft kunnen indienen omdat hij te laat in de procedure is tussengekomen of daartoe werd toegelaten of dit/deze niet heeft kunnen indienen vanwege verklaringen of handelingen van de verzoeker of gedaagde aan wiens zijde hij aan de procedure deelnam. Hij kan ook het bezwaar aanvoeren dat de verzoeker of gedaagde, zonder dat de derde hiervan op de hoogte was, opzettelijk of door grove nalatigheid heeft verzuimd een verzoek, bezwaar, bewijs of klacht in te dienen.

3) Zijn er bindende gevolgen wat de juridische beoordeling in het hoofdgeding betreft?

Als een partij een verzoek heeft ingediend om een derde in het geding te roepen maar de rechter de derde niet heeft toegelaten tot de procedure of hem daarvan heeft uitgesloten, is de uitspraak in de hoofdprocedure niet wettelijk bindend. Dit geldt ook met betrekking tot de juridische beoordeling.

4) Zijn er bindende gevolgen met betrekking tot vastgestelde feiten die de derde in het hoofdgeding niet kon betwisten bv. omdat de partijen die feiten niet betwistten?

Door de rechter vastgestelde omstandigheden zijn voor de derde niet wettelijk bindend als de derde deze niet heeft kunnen betwisten omdat de procespartijen deze onweersproken hebben gelaten of als de partij aan wier zijde de derde tot de procedure was toegelaten het niet eens was met de omstandigheden die door de derde worden betwist.

5) Heeft het in het geding roepen van een derde gevolgen, ongeacht of de derde al dan niet aan het hoofdgeding heeft deelgenomen?

Naar Ests procesrecht kan een derde tot de procedure worden toegelaten en kan een derde op eigen verzoek in de procedure tussenkomen. De rechter beslist door middel van een beschikking of de derde tot de procedure kan worden toegelaten of daarin kan tussenkomen. Een partij of een derde kan beroep instellen tegen een beschikking waarbij de rechter een derde toestaat of weigert om in de procedure tussen te komen, dan wel een derde tot de procedure toelaat of weigert een derde partij tot de procedure toe te laten, of een derde uit de procedure verwijdert. Uitspraken van arrondissementsrechtbanken op beroepen tegen uitspraken van kantonrechtbanken zijn niet vatbaar voor een beroep bij het hooggerechtshof.

6) Heeft het in het geding roepen van een derde gevolgen voor de relatie tussen de derde en de tegenpartij van de kennisgevende partij?

Als een partij een verzoek indient om een derde in het geding te roepen, maar de rechter de derde niet toelaat, laat dit de verhouding tussen de partij die het verzoek indient en haar wederpartij onverlet.

Als een partij een verzoek indient om een derde in het geding te roepen en hij wordt als derde tot de procedure toegelaten, dan kan de derde, tegenover de verzoeker of gedaagde aan wiens zijde hij in de procedure is tussengekomen of tot de procedure is toegelaten, in een procedure die volgt op de hoofdprocedure zich niet beroepen op het feit dat de argumentatie voor de uitspraak in de procedure onjuist was of dat de omstandigheden onjuist waren vastgesteld.

Op de toelating van een derde die geen zelfstandige vordering instelt en de gevolgen hiervan zijn de artikelen 214 en 216 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

Artikel 75, onder a) – naam en contactgegevens van de gerechten waarbij de verzoeken overeenkomstig artikel 36, lid 2, artikel 45, lid 4, en artikel 47, lid 1, moeten worden ingesteld

Kantonrechtbanken

Artikel 75, onder b) – naam en contactgegevens van de gerechten waarbij overeenkomstig artikel 49, lid 2, een rechtsmiddel tegen de beslissing op het verzoek om een weigering van tenuitvoerlegging moet worden ingesteld

Arrondissementsrechtbanken via de kantonrechtbank tegen de uitspraak waarvan het rechtsmiddel wordt ingesteld.

Artikel 75, onder c) – naam en contactgegevens van de gerechten waarbij een eventuele hogere voorziening overeenkomstig artikel 50 moet worden ingesteld

Het hooggerechtshof.

Artikel 75, onder d) – talen die worden aanvaard voor de vertaling van de formulieren betreffende rechterlijke beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen

Engels.

Artikel 76, lid 1, onder a) – de in artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 2, vermelde bevoegdheidsregels

Artikel 86 (rechtsbevoegdheid op de plaats waar zaken zich bevinden) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zover de vordering geen verband houdt met die zaken van de betrokkene. Artikel 100 (vordering tot beëindiging van de toepassing van standaardbedingen) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zover de vordering moet worden ingesteld bij het gerecht in het bevoegdheidsgebied waarvan het standaardbeding werd toegepast.

Artikel 76, lid 1, onder b) – de in artikel 65 vermelde regels ten aanzien van het in het geding roepen van een derde

Artikelen 212–216 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 76, lid 1, onder c) – de in artikel 69 vermelde overeenkomsten

  • de Overeenkomst tussen de Republiek Litouwen, de Republiek Estland en de Republiek Letland inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen, ondertekend te Tallinn op 11 november 1992;
  • de Overeenkomst tussen de Republiek Estland en de Republiek Polen inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen in burgerlijke, arbeids- en strafzaken, ondertekend te Tallinn op 27 november 1998.
Laatste update: 29/03/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.