Which country's law applies?

When you are involved in litigation in a case where not all the facts of the case are connected with the same country, there is a need to establish the law which will be applied by the court in making a decision on the substance of the matter.

As international trade and travel expand, so too does the risk that a company or an individual might be involved in a dispute having an international element. The international element could be because the parties are of different nationality or that they reside in different countries or that they have entered into a contract concerning a transaction taking place abroad.

In the event of a dispute, it is not enough to determine which court has international jurisdiction to hear and determine the case; it also has to be established which law will be applicable to determine the substance of the matter.

Please select the relevant country's flag to obtain detailed national information.

Last update: 03/04/2024

This page is maintained by the European Commission. The information on this page does not necessarily reflect the official position of the European Commission. The Commission accepts no responsibility or liability whatsoever with regard to any information or data contained or referred to in this document. Please refer to the legal notice with regard to copyright rules for European pages.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - België

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De bindende rechtsbronnen van het Belgisch nationaal recht zijn de wetgeving, de algemene rechtsbeginselen en het gewoonterecht. De wetgeving wordt noodzakelijkerwijs uitgevaardigd door een autoriteit, de algemene rechtsbeginselen hebben rechtskracht omdat de maatschappij overtuigd is van hun juridische waarde en het gewoonterecht wordt gevormd door de ongeschreven gewoonten en de algemeen aanvaarde praktijken.

In België kent men geen precedentwerking van voorafgaande rechterlijke beslissingen: volgens de leer is de jurisprudentie slechts een gezaghebbende bron van het recht. Rechterlijke uitspraken zijn enkel geldig tussen de partijen en zijn niet bindend voor andere rechters die uitspraak moeten doen in vergelijkbare zaken. Met uitzondering van het Grondwettelijk Hof kan geen enkel gerecht andere rechtbanken verplichten om een door de jurisprudentie bepaalde lijn te volgen. Zelfs een arrest van het Hof van Cassatie legt geen bindende richtlijnen op aan de rechtbank waarnaar het Hof de zaak voor heroverweging verwijst. De inhoud van een arrest van het Hof van Cassatie wordt alleen bindend voor de rechtbank die definitief moet beslissen wanneer dit Hof voor een tweede maal een arrest wijst in dezelfde zaak.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Opmerking:

De Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken beschikt over een database met een overzicht van de bilaterale en multilaterale verdragen sinds 1987:

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://diplomatie.belgium.be/nl/verdragen

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://diplomatie.belgium.be/fr/traites

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://diplomatie.belgium.be/de/vertrage

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://diplomatie.belgium.be/en/treaties

De tekst van vele van kracht zijnde verdragen in België is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en is elektronisch te raadplegen (vanaf 1997): De link wordt in een nieuw venster geopend.https://justice.belgium.be.

U kunt ook de tekst van vele verdragen, zelfs van vóór 1987, vinden op dezelfde website onder "geconsolideerde wetgeving" (2800 items op 1 augustus 2004).

België is in beginsel een soevereine staat die het hoogste gezag over zijn justitiabelen heeft. Gezien de toenemende internationalisering van de samenleving is België evenwel steeds meer gebonden aan de regelgeving van supranationale en internationale organisaties en instellingen. De Europese Unie (EU), de Verenigde Naties (VN), de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en de Raad van Europa in het bijzonder drukken hun stempel op de Belgische wetgeving, enerzijds door het uitvaardigen van verdragen en verordeningen (rechtstreeks van toepassing of niet), en anderzijds door het opleggen van richtlijnen en juridische harmonisatiemaatregelen om de lidstaten van deze organisaties te verplichten hun nationale rechtsstelsels aan te passen.

De toepasselijke verdragen inzake de rechten van de mens zijn het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en het Europees Sociaal Handvest, beide uitgevaardigd door de Raad van Europa. De vergelijkbare teksten van de Verenigde Naties zijn respectievelijk het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

Als supranationale organisatie oefent de Europese Unie (EU) grote invloed uit op haar lidstaten, waaronder België. De belangrijkste rechtsinstrumenten van de EU zijn de verordeningen, die rechtstreeks van toepassing zijn, en de richtlijnen, die door de lidstaten zelf omgezet dienen te worden.

Talloze instellingen en organisaties zijn actief in de ontwikkeling van allerlei rechtsgebieden, zoals het internationaal privaatrecht, internationaal strafrecht en het internationaal handels- en economisch recht. Om er enkele te noemen: de Verenigde Naties, UNCITRAL, de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht, UNIDROIT, de Raad van Europa, de Europese Unie en de Europese Gemeenschap, de Internationale Commissie voor de burgerlijke stand, IMO (Internationale Maritieme organisatie), IATA (luchtvervoer), de Benelux enz.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Zowel de federale overheid als de autoriteiten van de gefedereerde entiteiten van België hebben elk binnen de grenzen van hun materiële bevoegdheden de mogelijkheid om bilaterale verdragen met andere landen of regio’s in de wereld af te sluiten. De meeste van deze verdragen zijn afgesloten met buurlanden of met landen waarmee België nauwe of belangrijke zakelijke relaties onderhoudt.

2 Toepassing van de conflictregels

De wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht (hierna "IPR-wetboek" genoemd) is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 27 juli 2004. Deze wet is te vinden op dde De link wordt in een nieuw venster geopend.website  "geconsolideerde wetgeving".

Deze tekst is gebaseerd op het IPR-wetboek. De bepalingen van deze wet met betrekking tot enerzijds de internationale bevoegdheid en anderzijds de uitwerking van buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten zijn respectievelijk van toepassing op rechtsvorderingen ingesteld na de inwerkingtreding van de wet en op de rechterlijke beslissingen en authentieke akten van na de inwerkingtreding van de wet. Op gevallen die niet vallen onder de overgangsbepalingen van het IPR-wetboek, zijn uiteenlopende wetsbepalingen van toepassing alsook rechtspraak en rechtsleer. Zie met name:

- De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.law.kuleuven.be/ipr

- De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.ipr.be/

- De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.dipr.be/

Het IPR-wetboek kan overigens alleen worden toegepast indien internationale verdragen, het recht van de Europese Unie of bepalingen van specifieke wetgeving niet kunnen worden toegepast.

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De Belgische rechter past niet alleen de Belgische wetgeving toe; hij moet vaak een vonnis vellen op basis van buitenlands recht.

Het Belgisch internationaal privaatrecht bepaalt dat het buitenlandse recht wordt toegepast volgens de interpretatie uit het buitenland en dat de rechter om hulp van de partijen kan verzoeken indien hij niet zelf de inhoud van het buitenlandse recht kan vaststellen. Indien het voor de rechter kennelijk onmogelijk is om de inhoud van buitenlands recht tijdig vast te stellen, is het Belgisch recht van toepassing (zie artikel 15 van het IPR-wetboek).

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Sinds de aanneming van het wetboek van internationaal privaatrecht wordt herverwijzing in het algemeen niet meer geaccepteerd (artikel 16 van het IPR-wetboek). Het wetboek bevat echter een uitzondering met betrekking tot het recht dat van toepassing is op rechtspersonen (artikel 110 van het IPR-wetboek) en een bepaling voor mogelijke herverwijzing naar het Belgisch recht inzake de bekwaamheid van natuurlijke personen (zie hieronder).

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Er kan sprake zijn van een ‘conflit mobile’ wanneer de aanknopingsfactor varieert in de tijd (bijvoorbeeld de nationaliteit) of in de ruimte (bijvoorbeeld de gewone verblijfplaats).

Het wetboek van internationaal privaatrecht tracht de regel aan te wijzen die moet worden toegepast in de meest voorkomende situaties van ‘conflits mobiles’.

Met betrekking tot bijvoorbeeld de gevolgen van het huwelijk stelt het wetboek van internationaal privaatrecht als eerste aanknopingsfactor de gewone verblijfplaats van de echtgenoten vast op het moment dat de gevolgen worden ingeroepen (zie artikel 48 van het IPR-wetboek).

Met betrekking tot de afstamming stelt het wetboek dat het toepasselijk recht beheerst wordt door het recht van de staat van de nationaliteit van de persoon wiens afstammingsband in het geding is op het moment van de geboorte van het kind (artikel 62 van het IPR-wetboek).

De zakelijke rechten op een onroerend goed worden beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied dit onroerend goed zich bevindt op het moment dat zij worden ingeroepen. Het wetboek specificeert echter dat de verwerving en het verlies van die rechten worden beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied het goed zich bevindt op het tijdstip dat de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond van verwerving of verlies van die rechten, zich voordoen. (artikel 87 van het IPR-wetboek).

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

De normale conflictregels kunnen terzijde worden geschoven in een aantal gevallen zoals bepaald in het wetboek van internationaal privaatrecht.

1. Het door deze wet aangewezen recht is bij uitzondering niet van toepassing wanneer uit het geheel van de omstandigheden duidelijk blijkt dat de zaak slechts een zeer zwakke band heeft met België, maar zeer nauw is verbonden met een andere staat. In dat geval is het recht van die andere staat van toepassing (artikel 19 van het IPR-wetboek).

2. Dwingende bepalingen of bepalingen van openbare orde van Belgisch recht die erop gericht zijn een internationale situatie te regelen ongeacht het door de collisieregels aangewezen recht, zijn nog steeds van toepassing (artikel 20 van het IPR-wetboek).

3. De exceptie van internationale openbare orde maakt het mogelijk om bepaalde aspecten van het buitenlands recht niet toe te passen indien zij onaanvaardbare gevolgen voor de Belgische rechtsorde zouden hebben (zie artikel 21 van het IPR-wetboek).

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De Belgische rechter kan van de partijen verlangen om de inhoud en de draagwijdte van het buitenlands recht vast te stellen. De rechter kan ook het Europees Verdrag inzake informatie over het buitenlands recht, gesloten in Londen op 7 juni 1968, toepassen. Wanneer om een authentiek bewijs wordt gevraagd, wordt de partij verzocht een verklaring inzake de inhoud van vreemd recht te overleggen; dit is een document waarin de bevoegde buitenlandse autoriteit het authentieke bewijs levert van de regelgeving die in haar land van toepassing is of was.

3 De conflictregels

Wanneer uit de toepassing van bovenstaande teksten blijkt dat de Belgische rechter bevoegd is, dient hij te onderzoeken welk recht hij op het geschil moet toepassen. Daartoe past hij het Belgisch internationaal privaatrecht toe. Verschillende aanknopingsfactoren, die afhankelijk van het onderwerp van het geschil variëren, worden in dit kader gebruikt. Het IPR-wetboek is thematisch opgebouwd en verwijst per thema naar de relevante aanknopingsfactor. Sommige van deze thema's worden hierna behandeld.

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ook wel "Rome I" genoemd, is van toepassing. Het wetboek van internationaal privaatrecht breidt de toepassing van het Verdrag van Rome van 1980 uit naar de contractuele aangelegenheden die van het toepassingsgebied ervan waren uitgesloten. De aanpassing van het wetboek aan deze situatie, die voortvloeit uit de vervanging van het Verdrag van Rome door de verordening, zal binnenkort plaatsvinden.

Bepaalde aspecten die van het toepassingsgebied van de verordening zijn uitgesloten, zijn evenwel onderworpen aan bijzondere regels:

- hetzij door toepassing van internationale verdragen (zoals het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 ter oplossing van bepaalde wetsconflicten met betrekking tot wissels en orderbriefjes en het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 ter oplossing van wetsconflicten met betrekking tot cheques),

- hetzij door toepassing van specifieke bepalingen van het wetboek (zie met name artikel 124 met betrekking tot trusts en artikel 111 met betrekking tot statuten).

Op grond van artikel 25 van de verordening blijven bepaalde internationale verdragen van toepassing, te weten:

- het Verdrag van Boedapest van 21 juni 2001 inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren,

- het Internationale Verdrag van Londen van 28 april 1989 inzake hulpverlening,

- de internationale verdragen tot eenmaking van enige regels inzake aanvaringen en inzake hulp en berging op zee, ondertekend te Brussel op 23 september 1910, evenals het Protocol van ondertekening bij de genoemde verdragen.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, ook wel "Rome II" genoemd, is van toepassing. Het wetboek van internationaal privaatrecht breidt de toepassing ervan uit tot aangelegenheden die van het toepassingsgebied ervan zijn uitgesloten.

Sommige aangelegenheden die niet onder de verordening vallen, worden echter beheerst door specifieke bepalingen. Verbintenissen voortvloeiend uit eerroof of schending van de persoonlijke levenssfeer of van persoonlijkheidsrechten worden bijvoorbeeld naar keuze van de eiser beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de schadelijke handeling of de schade zich heeft voorgedaan of dreigt zich te zullen voordoen, tenzij de aansprakelijke persoon aantoont dat hij niet kon voorzien dat de schade zich in die staat zou voordoen (zie artikel 99).

Op grond van artikel 28 van de verordening blijven bepaalde internationale verdragen van toepassing, te weten:

- het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg,

- het Internationaal Verdrag tot eenmaking van enige regels inzake de burgerlijke rechtspraak bij aanvaring, het Internationaal Verdrag tot eenmaking van enige regels inzake de strafrechtelijke bevoegdheid bij aanvaring en andere scheepvaartongevallen, het Internationaal Verdrag tot eenmaking van enige regels inzake conservatoir beslag op zeeschepen, te Brussel ondertekend op 10 mei 1952,

- het Internationale Verdrag inzake hulpverlening, gesloten op 28 april 1989 in Londen,

- het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, gesloten te München op 5 oktober 1973,

- het Internationale Verdrag van 29 mei 1933 tot eenmaking van enige regels inzake het conservatoir beslag op luchtvaartuigen,

- de internationale verdragen tot eenmaking van enige regels inzake aanvaringen en inzake hulpverlening en redding op zee, ondertekend te Brussel op 23 september 1910, evenals het Protocol van ondertekening bij de genoemde verdragen.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Behoudens afwijkende bepaling in het IPR-wetboek, is het toepasselijk recht in geschillen met betrekking tot de status en de bekwaamheid het recht van de staat waarvan de persoon de nationaliteit heeft (nationale wet). Dezelfde regel beheerst de geslachtsaanpassingen (artikel 35ter van het IPR-wetboek).

Met betrekking tot de bekwaamheid van natuurlijke personen voorziet het wetboek van internationaal privaatrecht in een gedeeltelijke herverwijzing; de bekwaamheid wordt beheerst door het Belgisch recht wanneer het buitenlands recht leidt tot de toepassing van dit recht (zie artikel 34 van het IPR-wetboek).

Overeenkomstig het algemene beginsel is het toepasselijk recht voor de bepaling van de naam en voornamen het recht van de staat waarvan de persoon de nationaliteit heeft (artikel 37, §1 van het IPR-wetboek) of van het recht van één van de staten waarvan de persoon de nationaliteit heeft indien de persoon meerdere nationaliteiten bezit (art. 37, §1 van het IPR-wetboek .

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Als algemene regel voor de vaststelling van het toepasselijk recht bepaalt artikel 62, §1, eerste lid, van het IPR-wetboek dat de vaststelling of ontkenning van de afstammingsband van een persoon wordt beheerst door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft bij de geboorte van het kind of, indien deze vaststelling het resultaat is van een vrijwillige handeling, bij het verrichten van die handeling.

Wanneer het door dit artikel aangewezen rechtsstelsel geen toestemming van het kind eist, worden de vereiste van en de voorwaarden voor diens toestemming evenals de wijze waarop zij wordt uitgedrukt, beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied het kind op het tijdstip van de toestemming zijn gewone verblijfplaats heeft (artikel 62, §1, tweede lid, van het IPR-wetboek).

3.4.2 Adoptie

De voorwaarden voor de totstandkoming van adoptie worden beheerst door het nationale recht van de adoptant of het gemeenschappelijke nationale recht van de adoptanten. Wanneer de adoptanten niet de nationaliteit van een zelfde staat hebben, wordt de adoptie beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied zij hun gewone verblijfplaats hebben of, bij gebreke hiervan, door het Belgisch recht (artikel 67 van het IPR-wetboek).

Het toepasselijk recht op de verschillende vereiste toestemmingen is dat van de staat van de gewone verblijfplaats van de geadopteerde. Indien de wet echter niet voorziet in de noodzaak van toestemming door de geadopteerde en van zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers of de instelling van adoptie niet kent, wordt de toestemming van de geadopteerde beheerst door het Belgisch recht (de artikel 68 van het IPR-wetboek).

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Met betrekking tot het toepasselijk recht op het huwelijk maakt het wetboek een onderscheid tussen:

1. huwelijksbelofte: het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de toekomstige echtgenoten of, bij gebreke hiervan, het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben, of, bij gebreke hiervan, het Belgisch recht (artikel 45 van het IPR-wetboek);

2. totstandkoming van het huwelijk: het nationale recht van elke echtgenoot, met de mogelijke uitzondering van het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in de zin dat een bepaling van het buitenlands recht die een dergelijk huwelijk verbiedt, wordt afgewezen indien een van de echtgenoten de nationaliteit van een staat heeft of zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een staat heeft waarvan de wet een dergelijk huwelijk toestaat (artikel 46 van het IPR-wetboek);

3. vormvereisten: het recht van de staat op wiens grondgebied het huwelijk wordt voltrokken (artikel 47 van het IPR-wetboek);

4. gevolgen van het huwelijk: het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de echtgenoten of, bij gebreke daarvan, het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben, of, bij gebreke daarvan, het Belgisch recht (artikel 48 van het IPR-wetboek).

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Met betrekking tot partnerschappen of geregistreerde samenlevingsvormen, maakt de Belgische wet een onderscheid tussen “relaties van samenleven” die tussen de samenwonenden een band scheppen die evenwaardig is aan het huwelijk en relaties waarbij dat niet het geval is.

In het eerste geval is het toepasselijk recht het recht dat van toepassing is op het huwelijk (zie hierboven). Daarentegen is op relaties van samenleven die tussen de samenwonenden geen band scheppen die evenwaardig is aan het huwelijk het recht van de staat van toepassing op wiens grondgebied de samenwonenden deze relatie van samenleven voor de eerste keer hebben laten registreren.

De niet-geregistreerde relatie van samenleven wordt niet specifiek aangeduid.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Voor de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed werd de toepassing van de regels van Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed, ook wel "Rome III" genoemd, veralgemeend. De eventuele keuze van toepasselijk recht zal moeten worden uitgedrukt ten laatste bij de eerste verschijning voor het rechtscollege waarbij de vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aanhangig is gemaakt.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen verwijst in artikel 15 naar het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. De algemene regel verwijst naar het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. Er bestaan echter speciale regels tussen kinderen en ouders en jegens personen jonger dan 21 jaar in hun relaties met andere personen dan hun ouders evenals tussen echtgenoten of ex-echtgenoten of tussen personen van wie het huwelijk nietig is verklaard. Het Protocol voorziet tevens in de mogelijkheid een wet aan te wijzen.

Bovendien is het Verdrag van Den Haag van 24 oktober 1956 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen jegens kinderen van toepassing op de betrekkingen van België met een staat die partij is zonder het bovengenoemde Protocol van Den Haag van 23 november 2007 te hebben geratificeerd.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De partners kunnen zelf het recht kiezen dat hun huwelijksvermogensstelsel zal beheersen. De keuze van het toepasselijk recht is beperkt: het recht van de staat van de eerste gewone verblijfplaats van de partners na de voltrekking van het huwelijk of het nationale recht van een de echtgenoten (artikel 49 van het IPR-wetboek).

Bij gebreke van een keuze van het toepasselijk recht wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het recht van de staat van de eerste gewone verblijfplaats van de partners na de voltrekking van het huwelijk. Indien deze verblijfplaatsen zich niet in dezelfde staat bevinden, is het recht van toepassing van de staat waarvan beide partners ten tijde van de voltrekking van het huwelijk de nationaliteit hebben. In andere gevallen is het recht van de staat van toepassing op wiens grondgebied het huwelijk is gesloten (artikel 51 van het IPR-wetboek).

3.7 Erfrecht

Op dit gebied geldt Verordening (EU) nr. 650/2012 van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.

3.8 Goederenrecht

Het criterium van de ligging van het onroerend goed wordt ook gebruikt om het toepasselijk recht te bepalen (zie artikel 87 van het IPR-wetboek).

3.9 Insolventie

In faillissementszaken is Verordening nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures van toepassing. In deze verordening is het uitgangspunt een universele primaire insolventieprocedure, eventueel gevolgd door secundaire territoriale procedures.

Laatste update: 23/10/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Bulgarije

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De essentiële bepalingen van het internationaal privaatrecht van Bulgarije zijn opgenomen in het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht (Kodeks na mezhdunarodnoto chastno pravo) (KMCP). Het belangrijkste beginsel bij de bepaling van het recht dat van toepassing is op privaatrechtelijke betrekkingen met een internationaal aspect, is dat dergelijke betrekkingen worden beheerst door het recht van de staat waarmee ze het nauwst verbonden zijn.

Geratificeerde internationale verdragen maken krachtens de grondwet deel uit van het nationale recht van het land en prevaleren boven de regels van de nationale wetgeving.

Collisieregels die worden toegepast in burgerlijke procedures, zijn ook te vinden in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Grazhdanski protsesualen kodeks, GPK).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Zie hierboven

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Zie hierboven

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Krachtens artikel 28 van het KMCP wordt ambtshalve door de rechtbank toegezien op de internationale rechterlijke bevoegdheid. De betrokken partijen hoeven hier niet om te verzoeken. De beslissing die bepaalt dat een dergelijke bevoegdheid bestaat of ontbreekt, is vatbaar voor een tussentijds cassatieberoep. De rechtbank moet de collisieregels kennen en toepassen.

Wanneer de bepaling van welk recht er van toepassing is afhangt van de kwalificatie van de essentiële aspecten of van de rechtsbetrekking, worden die aspecten of betrekkingen gekwalificeerd krachtens de Bulgaarse wetgeving. Bij de beoordeling van de kwalificatie moet de rechtbank het internationale aspect van de te beslechten betrekkingen in aanmerking nemen.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Het internationaal privaatrecht van Bulgarije is bekend met en maakt gebruik van terugverwijzing. Terugverwijzing naar het Bulgaarse recht en doorverwijzing naar het recht van een derde land zijn niet toegestaan met betrekking tot:

1. de rechtspositie van rechtspersonen en van entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid;

2. de formele eisen voor juridische transacties;

3. de keuze van het toepasselijke recht;

4. onderhoud;

5. contractuele betrekkingen;

6. niet-contractuele betrekkingen.

Krachtens artikel 40, lid 3, van het KMCP geldt het Bulgaarse materiële recht of, respectievelijk, het materiële recht van het derde land wanneer terugverwijzing mogelijk is.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Krachtens artikel 27 van het KMCP blijft de bevoegdheid behouden indien de gronden voor internationale bevoegdheid bestonden toen de zaak werd aangespannen, zelfs als deze gronden vervallen terwijl de procedure loopt. Indien internationale bevoegdheid niet bestond toen de zaak werd aangespannen, moet die bevoegdheid worden verleend als de gronden hiervoor tijdens de procesvoering ontstaan.

Een eventuele tussentijdse verandering van de omstandigheden waarop de bepaling van het toepasselijke recht is gebaseerd, heeft geen terugwerkende kracht: artikel 42 van het KMCP.

Indien de plaats waar goederen zich bevinden, verandert nadat een zakelijk recht is vastgesteld of beëindigd, verandert het toepasselijke recht dienovereenkomstig. Krachtens artikel 66 van het KMCP kunnen, wanneer goederen worden verplaatst, de verkregen rechten ingevolge het recht van de staat waar de goederen zich voorheen bevonden, niet worden uitgeoefend ten nadele van het recht van de staat waarnaar de goederen zijn verplaatst.

Krachtens artikel 93, lid 4, van het KMCP kunnen de overeenkomstsluitende partijen op elk moment besluiten de overeenkomst of een deel ervan te onderwerpen aan een ander recht dan het recht waardoor de betreffende overeenkomst voorheen werd beheerst.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Een buitenlandse rechtsregel wordt uitsluitend buiten toepassing gelaten indien de gevolgen van de toepassing kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde van Bulgarije.

De toepassing van de collisieregels in het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht doet geen afbreuk aan de toepassing van de dwingende bepalingen van het Bulgaarse recht die, gezien hun onderwerp en doel, onverminderd de doorverwijzing naar een buitenlands recht moeten worden toegepast.

De rechtbank kan rekening houden met de dwingende bepalingen van een andere staat waarmee de betrekking nauw verbonden is indien deze bepalingen moeten worden toegepast krachtens het recht van de staat die ze heeft voorgeschreven, onverminderd welk recht toepasselijk is verklaard door een collisieregel van het wetboek. Om te besluiten of rekening wordt gehouden met dergelijke speciale dwingende bepalingen, moet de rechtbank de aard van die bepalingen en hun onderwerp en de gevolgen van het al dan niet toepassen in acht nemen.

Bulgaarse rechtbanken zijn bevoegd inzake tegen verschillende verweerders ingestelde vorderingen indien de gronden voor rechtsbevoegdheid bestaan voor een van die verweerders. Daar waar Bulgaarse rechtbanken bevoegd zijn voor een van de door de eiser ingestelde vorderingen, zijn zij tevens bevoegd voor de overige vorderingen.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De rechtbank of een andere autoriteit die het recht toepast, stelt ambtshalve de inhoud van het buitenlandse recht vast. De rechtbank kan gebruikmaken van de in internationale verdragen vastgestelde methoden, informatie opvragen bij het ministerie van Justitie of een andere instantie en advies inwinnen bij deskundigen en gespecialiseerde instanties.

Niettemin hebben de partijen het recht documenten te overleggen waarin de inhoud van de bepalingen van het buitenlandse recht waarop zij hun moties of bezwaren baseren is vastgelegd, of de rechtbank of een andere autoriteit op een andere manier te helpen bij de toepassing van het recht. De rechtbank of een andere autoriteit die het recht toepast, kan de partijen opdracht geven assistentie te verlenen bij de vaststelling van de inhoud van het buitenlandse recht.

Het buitenlandse recht wordt geïnterpreteerd en toegepast zoals het in de staat die het heeft opgesteld wordt geïnterpreteerd en toegepast.

De verdeling van de bewijslast wordt bepaald door het materieel recht dat de gevolgen van het te bewijzen feit beheerst.

Daar waar de bevoegdheid van de Bulgaarse rechtbanken kan worden bepaald door een overeenkomst tussen de partijen bij het geschil, kan de bevoegdheid zelfs zonder een dergelijke overeenkomst worden vastgesteld indien de verweerder deze uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaardt door middel van handelingen op grond van het geschil.

De Bulgaarse handhavingsautoriteiten hebben exclusieve bevoegdheid om naleving af te dwingen wanneer de verbintenis die aan een dergelijke vordering is onderworpen moet worden uitgevoerd door een persoon die zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft, of wanneer het onderwerp van die vordering zich in Bulgarije bevindt.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), en Bulgarije is ook toegetreden tot het Verdrag van Rome van 1980, De link wordt in een nieuw venster geopend. Verdrag 80/934/EEG inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980.

Indien de bovengenoemde verordening niet van toepassing is, gelden de bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht.

Bulgaarse rechtbanken zijn bevoegd inzake vorderingen op contractuele betrekkingen wanneer de verweerder een gewone verblijfplaats, zetel of hoofdzetel van diens onderneming in Bulgarije heeft, wanneer de eiser of verzoeker de Bulgaarse nationaliteit heeft of een in Bulgarije geregistreerde rechtspersoon is, en wanneer Bulgarije de plaats van uitvoering van de verbintenis is of wanneer de verweerder een hoofdzetel van diens onderneming in Bulgarije heeft.

Overeenkomsten worden beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen.

Tenzij anders overeengekomen, worden de partijen geacht de gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betreffende handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen, als toepasselijk te hebben aanvaard.

Bij hun keuze kunnen partijen een toepasselijk recht aanwijzen voor de overeenkomst in haar geheel of voor slechts een onderdeel daarvan.

Daar waar het onderwerp van de overeenkomst een zakelijk recht betreffende onroerend goed is, wordt de overeenkomst geacht het nauwst verbonden te zijn met de staat waar het onroerend goed is gelegen.

De totstandkoming en materiële geldigheid van een overeenkomst of van enige bepaling van een overeenkomst wordt beheerst door het recht van de staat dat van toepassing is op de geldigheid van de overeenkomst. Een overeenkomst is geldig als deze voldoet aan de vormvereisten vastgelegd in het recht dat op de overeenkomst van toepassing is zoals voorzien in het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht of in het recht van de staat waar de overeenkomst is gesloten. Het recht dat de overeenkomst beheerst, is bovendien van toepassing in verband met het bewijzen van de overeenkomst voor zover dit recht regels die wettelijke vermoedens vestigen of andere bepalingen met betrekking tot de bewijslast bevat.

Bulgaarse rechtbanken zijn bevoegd voor vorderingen ingesteld door een verbruiker wanneer de verweerder een gewone verblijfplaats, statutaire zetel of hoofdzetel van diens onderneming in Bulgarije heeft, wanneer de eiser of verzoeker de Bulgaarse nationaliteit heeft of een in Bulgarije geregistreerde rechtspersoon is, en wanneer hij een gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft.

De bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht zijn niet van toepassing op verbintenissen uit een wissel, een promesse en een cheque.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II).

Indien de bovengenoemde verordening niet van toepassing is, gelden de bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht.

De verbintenissen die voortvloeien uit een onrechtmatige daad, worden beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de rechtstreekse schade is ontstaan of dreigt te ontstaan (lex loci delicti commissi). Wanneer de persoon die de onrechtmatige daad heeft begaan en de persoon die hiervan schade ondervindt beide hun gewone verblijfplaats of bedrijfszetel in dezelfde staat hebben op het moment dat de schade ontstaat, is het recht van die staat van toepassing.

Niettemin geldt dat, wanneer uit het geheel van de omstandigheden volgt dat de onrechtmatige daad kennelijk nauwer verbonden is met een andere staat, het recht van die staat van toepassing is. Een kennelijk nauwer verband kan gebaseerd zijn op een bestaande betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst die nauw verbonden is met de onrechtmatige daad in kwestie.

Bulgaarse rechtbanken zijn bevoegd voor vorderingen op geleden schade als gevolg van een onrechtmatige daad waarbij de verweerder een gewone verblijfplaats of zetel heeft, waarbij de eiser aan dezelfde voorwaarden voldoet en waarbij het schadeveroorzakende feit is gepleegd in Bulgarije of de schade is ontstaan in Bulgarije.

Wanneer de schade wordt veroorzaakt, of dreigt te worden veroorzaakt, door een defect product, wordt de verplichting tot schadevergoeding beheerst door het recht van de staat waar de persoon die de schade ondervindt zijn gewone verblijfplaats heeft.

De verbintenissen die voortvloeien uit een daad van oneerlijke concurrentie en van mededingingsbeperking worden beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de belangen van concurrenten in de betrekkingen daartussen, of de collectieve belangen van consumenten, rechtstreeks en aanzienlijk worden geschaad of dreigen te worden geschaad.

De verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op persoonlijkheidsrechten door de massacommunicatiemedia en uit een inbreuk op rechten ten aanzien van persoonsgegevens worden, afhankelijk van de voorkeur van de persoon die schade ondervindt, beheerst door het recht van de staat waar die persoon zijn gewone verblijfplaats heeft, of het recht van de staat op wiens grondgebied de schade is ontstaan, of het recht van de staat waar de verweerder zijn bedrijfszetel heeft.

De verbintenissen die voortvloeien uit een milieu-inbreuk worden beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de schade is ontstaan.

De verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op auteursrechten, op naburige rechten en op industriële-eigendomsrechten worden beheerst door het recht van de staat waarvoor bescherming van dat recht is gevraagd (lex loci protectionis).

De verbintenissen die voortvloeien uit ongegronde verrijking worden beheerst door het recht van de staat waar de verrijking plaatsvindt, tenzij de ongegronde verrijking plaatsvindt in verband met een andere betrekking tussen de partijen (bv. een overeenkomst die nauw verbonden is met de ongegronde verrijking).

De verbintenissen die voortvloeien uit zaakwaarneming worden beheerst door het recht van de staat waar de betreffende partij zijn gewone verblijfplaats of bedrijfszetel had op het moment dat de zaak werd aangenomen. Wanneer de verbintenis die voortvloeit uit zaakwaarneming verbonden is met bescherming van een natuurlijke persoon of van een bepaald eigendom, is het recht van de staat waar de persoon of het eigendom zich bevond op het moment van de zaakwaarneming van toepassing. Wanneer uit het geheel van de omstandigheden volgt dat de zaakwaarneming kennelijk nauwer verbonden is met een andere staat, is het recht van die staat van toepassing.

Na totstandkoming van een verbintenis die voortvloeit uit een niet-contractuele betrekking, kunnen de partijen deze verbintenis aan een door hen gekozen recht onderwerpen.

Het recht dat van toepassing is op verbintenissen die voortvloeien uit niet-contractuele betrekkingen beheerst de voorwaarden en de omvang van de aansprakelijkheid en de personen die aansprakelijk zijn, de gronden tot uitsluiting van aansprakelijkheid en elke beperking en verdeling van aansprakelijkheid, de te nemen maatregelen om te zorgen voor naleving, de soorten letsel of schade, de personen die recht hebben op vergoeding voor letsel of persoonlijk geleden schade, de aansprakelijkheid voor door een andere persoon veroorzaakt letsel, de wijzen van tenietgaan van een verbintenis en de bewijsvoering van de verbintenissen.

De aansprakelijkheid van de staat en van publiekrechtelijke instellingen, inclusief hun autoriteiten en vertegenwoordigers, wordt niet beheerst door het toepasselijke recht wat betreft handelingen die zij verrichten in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden.

Ongeacht welk recht toepasselijk is, moet bij het bepalen van de aansprakelijkheid rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht waren op de plaats waar en het moment waarop het schadeveroorzakende feit werd gepleegd.

Het recht van personen die letsel of schade hebben geleden om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeraar van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de verbintenis die voortvloeit uit de betreffende niet-contractuele betrekking.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Het vermogen van een persoon om rechten en plichten te hebben en om rechtsbetrekkingen aan te gaan wordt beheerst door het nationale recht (lex patriae) (het recht van de staat waarvan die persoon een onderdaan is). Wanneer het op een bepaalde betrekking toepasselijke recht bijzondere voorwaarden stelt met betrekking tot het vermogen om rechten en plichten te hebben, is dat recht van toepassing. Indien de overeenkomst wordt aangegaan tussen twee personen die zich op het grondgebied van dezelfde staat bevinden, kan de persoon die krachtens het recht van die staat het vermogen heeft om rechten en plichten te hebben, zich uit hoofde van artikel 50, lid 2, van het KMCP niet beroepen op het feit dat hij volgens het recht van een andere staat handelingsonbekwaam is, tenzij de wederpartij ten tijde van de sluiting van de overeenkomst op de hoogte was van deze onbekwaamheid of hiervan door nalatigheid niet op de hoogte was. De bepaling in punt 2 is niet van toepassing op transacties in familie- en erfopvolgingsrelaties, of op transacties inzake zakelijke rechten betreffende onroerend goed dat zich in een andere staat bevindt dan de staat waar de transactie is gesloten.

Het vermogen van een persoon om commerciële activiteiten uit te voeren zonder oprichting van een rechtspersoon wordt bepaald door het recht van de staat waar de persoon als handelaar staat geregistreerd. Wanneer registratie niet vereist is, geldt het recht van de staat waar de persoon de hoofdzetel van zijn onderneming heeft.

Krachtens artikel 53 van het KMCP worden de naam van een persoon en de wijziging van die naam beheerst door het nationale recht van de persoon. Het gevolg van de nationaliteitswijziging voor de naam wordt bepaald door het recht van de staat wiens nationaliteit de persoon heeft verworven. Wanneer een dergelijke persoon staatloos is, wordt het gevolg van de wijziging van zijn gewone verblijfplaats voor de naam bepaald door het recht van de staat waar de persoon zijn nieuwe gewone verblijfplaats vestigt.

De naam en de wijziging ervan kunnen worden beheerst door het Bulgaarse recht indien hierom wordt verzocht door een persoon die zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft.

Bulgaarse rechtbanken zijn bovendien bevoegd inzake kwesties die verband houden met de wijziging of bescherming van een naam wanneer de persoon de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft, kwesties die verband houden met beperking of ontneming van de capaciteit van Bulgaarse onderdanen om rechtsbetrekkingen aan te gaan en kwesties die verband houden met intrekking van de beperking of ontneming van de capaciteit van Bulgaarse onderdanen om rechtsbetrekkingen aan te gaan, om curatele of mentorschap toe te passen of te beëindigen, om een afwezige persoon vermist of dood te verklaren, wanneer de persoon die onder curatele of mentorschap wordt geplaatst de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Bulgaarse rechtbanken en andere autoriteiten zijn bevoegd inzake procedures voor de vaststelling en betwisting van een ouder-kindrelatie, wanneer de verweerder een gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft, wanneer de eiser of verzoeker de Bulgaarse nationaliteit heeft en wanneer het kind of de ouder, die een partij is, de Bulgaarse nationaliteit bezit of in Bulgarije zijn gewone verblijfplaats heeft. Deze bevoegdheid is bovendien van toepassing op kwesties die verband houden met persoonlijke en zakelijke betrekkingen tussen ouders en kinderen en met adoptie en nietigverklaring of intrekking van adoptie, wanneer de adopteerder, de geadopteerde of een van de ouders van de geadopteerde de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft.

De vaststelling van een ouder-kindrelatie wordt beheerst door het recht van de staat wiens nationaliteit het kind op het moment van zijn geboorte heeft verworven. Hetzelfde recht is van toepassing op de persoonlijke betrekkingen tussen de ouders op het moment van de geboorte. Terugverwijzing naar het recht van een derde land wordt geaccepteerd wanneer dat recht vaststelling van de ouder-kindrelatie van het kind erkent.

3.4.2 Adoptie

De voorwaarden voor adoptie worden beheerst door het recht van de staat waarvan de adopteerder (of adopteerders) en de geadopteerde onderdaan zijn ten tijde van de indiening van de adoptieaanvraag. Indien deze personen verschillende nationaliteiten hebben, is het nationale recht van elk van deze personen van toepassing. Wanneer de geadopteerde de Bulgaarse nationaliteit heeft, moet het ministerie van Justitie om toestemming worden gevraagd. De voorwaarden en procedure voor het verlenen van toestemming voor de adoptie van een persoon die de Bulgaarse nationaliteit heeft door iemand met een buitenlandse nationaliteit, zijn vastgesteld in een verordening van het ministerie van Justitie. Wanneer de geadopteerde de Bulgaarse nationaliteit heeft, moet de adopteerder (met de Bulgaarse of een buitenlandse nationaliteit) die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft tevens voldoen aan de voorwaarden voor adoptie van het recht van die staat. Het gevolg van adoptie wordt beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht van adopteerder en geadopteerde. Indien adopteerder en geadopteerde verschillende nationaliteiten hebben, is het recht van de staat waar zij een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben van toepassing.

Bulgaarse rechtbanken zijn bevoegd inzake onderhoudsvorderingen wanneer de verweerder zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft, wanneer de eiser of de verzoeker de Bulgaarse nationaliteit heeft en wanneer de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft.

Onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, tenzij het nationale recht voor hem gunstiger is. In dergelijke gevallen geldt het nationale recht van de onderhoudsgerechtigde. Wanneer het toepasselijke recht de toekenning van onderhoud niet erkent, geldt het Bulgaarse recht.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

In Bulgarije wordt een huwelijk voltrokken door een ambtenaar van de burgerlijke stand als een van de toekomstige echtgenoten de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft. Een huwelijk tussen buitenlandse onderdanen kan in Bulgarije worden voltrokken door een consulaire ambtenaar of een diplomatieke ambtenaar van de staat van oorsprong van de betreffende buitenlandse staatsburgers als dit is toegestaan krachtens het recht van die staat. Bulgaarse staatsburgers in het buitenland kunnen een huwelijk aangaan ten overstaan van een bevoegde instantie van de buitenlandse staat als dit is toegestaan krachtens het recht van die staat. Een huwelijk tussen Bulgaarse staatsburgers in het buitenland kan worden voltrokken door een Bulgaarse consulaire of diplomatieke ambtenaar als dit is toegestaan krachtens het recht van de ontvangende staat. Een huwelijk tussen een Bulgaarse staatsburger en een buitenlandse staatsburger kan in het buitenland worden voltrokken door een Bulgaarse consulaire of diplomatieke ambtenaar als dit is toegestaan krachtens het recht van de ontvangende staat en het nationale recht van de buitenlandse staatsburger. Huwelijkszaken zijn rechtsgeldig in Bulgaarse rechtbanken als een van de echtgenoten de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft. De formele vereisten voor huwelijken worden beheerst door het recht van de staat van de voltrekking.

De materiële vereisten voor het aangaan van een huwelijk worden voor elk van de toekomstige echtgenoten beheerst door het recht van de staat waarvan de persoon de nationaliteit had op het moment van de huwelijksvoltrekking.

Wat betreft een Bulgaarse staatsburger die in het buitenland een huwelijk aangaat, kan de in artikel 6, lid 2, van het familierecht (Semeen kodeks) bedoelde vergunning worden verleend door de Bulgaarse diplomatieke of consulaire ambtenaar.

Wanneer een van de toekomstige echtgenoten de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft, wordt het huwelijk voltrokken door een Bulgaarse ambtenaar van de burgerlijke stand en, indien het toepasselijke interne buitenlandse recht een belemmering opwerpt voor het aangaan van het huwelijk die, krachtens het Bulgaarse recht, onverenigbaar is met de vrijheid om een huwelijk aan te gaan, wordt deze belemmering genegeerd.

Een buitenlandse staatsburger of een staatloze moet aan de Bulgaarse ambtenaar van de burgerlijke stand bewijzen dat zijn nationale recht de geldigheid van een door een buitenlandse bevoegde autoriteit voltrokken huwelijk erkent en dat er krachtens zijn nationale recht geen belemmeringen zijn om dat huwelijk aan te gaan.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Er zijn geen bijzondere collisieregels.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed.

Indien de bovengenoemde verordening niet van toepassing is, gelden de bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht.

De echtscheiding van echtgenoten met dezelfde buitenlandse nationaliteit wordt beheerst door het recht van de staat waarvan zij onderdaan zijn op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend.

De echtscheiding van echtgenoten met verschillende nationaliteiten wordt beheerst door het recht van de staat waar zij hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend. Wanneer de echtgenoten geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben, geldt het Bulgaarse recht.

Indien het toepasselijke buitenlandse recht de echtscheiding niet erkent en een van de echtgenoten de Bulgaarse nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in Bulgarije heeft op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend, geldt het Bulgaarse recht.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.

Indien de bovengenoemde verordening niet van toepassing is, gelden de bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht.

Onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, tenzij het nationale recht voor hem gunstiger is. In dergelijke gevallen geldt het nationale recht van de onderhoudsgerechtigde. Wanneer de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige onderdanen van dezelfde staat zijn en de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats in die staat heeft, is het gemeenschappelijke nationale recht van beide personen van toepassing. Wanneer het toepasselijke recht de toekenning van onderhoud in de bovenstaande situaties niet erkent, geldt het Bulgaarse recht.

Wanneer onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten voortvloeien uit nietigverklaring van het huwelijk of uit echtscheiding, geldt het recht dat van toepassing was op de echtscheiding of de nietigverklaring van het huwelijk.

Het recht dat van toepassing is op onderhoud bepaalt:

1. of onderhoud kan worden gevorderd, voor welk bedrag en door wie;

2. wie onderhoud kunnen vorderen en binnen welke termijn;

3. of en onder welke voorwaarden het onderhoud kan worden gewijzigd;

4. de gronden voor beëindiging van het recht op onderhoud;

5. de verplichting van de onderhoudsplichtige om de autoriteit terug te betalen die in zijn plaats het onderhoud heeft bekostigd.

Bij bepaling van het onderhoudsbedrag moet rekening worden gehouden met de financiële draagkracht van de onderhoudsplichtige en met de werkelijke behoeften van de onderhoudsgerechtigde. Dit geldt ook wanneer het toepasselijke buitenlandse recht anders bepaalt.

Nietigverklaring van het huwelijk wordt beheerst door het recht dat van toepassing was op de materiële vereisten voor het sluiten van het huwelijk.

Zie voor nietigverklaring van het huwelijk en scheiding het desbetreffende onderdeel.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De rechtbank met bevoegdheid voor kwesties die verband houden met nietigverklaring of echtscheiding is bevoegd voor kwesties die verband houden met persoonlijke en zakelijke betrekkingen tussen de echtgenoten.

De persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten worden beheerst door hun gemeenschappelijke nationale recht. De persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten met verschillende nationaliteiten worden beheerst door het recht van de staat waar zij een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben of, wanneer zij geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben, door het recht van de staat waarmee beide echtgenoten het nauwst verbonden zijn. De zakelijke betrekkingen tussen echtgenoten worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de onderlinge persoonlijke betrekkingen.

3.7 Erfrecht

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EU) nr. 650/2012 van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.

Indien de bovengenoemde verordening niet van toepassing is, gelden de bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht.

Bulgaarse rechtbanken en andere autoriteiten zijn bevoegd inzake vorderingen die verband houden met erfopvolging wanneer de overledenen op het moment van overlijden hun gewone verblijfplaats in Bulgarije hadden of de Bulgaarse nationaliteit hadden, en wanneer een deel van hun nalatenschap zich in Bulgarije bevindt.

Erfenis van roerend goed wordt beheerst door het recht van de staat waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het moment van zijn dood. Erfenis van onroerend goed wordt beheerst door het recht van de staat waar het onroerend goed zich bevindt. De overledenen kiezen het recht van de staat wiens nationaliteit zij hadden op het moment dat zij die keuze maken om de erfenis van hun gehele nalatenschap te beheersen. De keuze van een toepasselijk recht mag geen afbreuk doen aan het wettelijk erfdeel van de erfgenamen bepaald volgens het bovenstaande toepasselijke recht.

Het vermogen van een persoon om zijn nalatenschap na te laten via een testament (maken en intrekken) wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op erfopvolging. Een testament is formeel geldig als dit in overeenstemming is met het recht van de staat waar het is gemaakt, of wiens nationaliteit de erflater had op het moment dat het testament werd gemaakt of op het moment van zijn overlijden, of waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had, of waar het onroerende goed uit het testament zich bevindt.

Het recht dat van toepassing is op erfopvolging beheerst het tijdstip en de plaats van het openvallen van de nalatenschap, de verschillende erfgenamen en hun volgorde, de erfdelen van de erfgenamen, het vermogen om te erven, het overnemen van de verplichtingen van de overledene en de verdeling hiervan onder de erfgenamen, het aanvaarden en afstand doen van de nalatenschap, de termijnen voor aanvaarding van de nalatenschap, het beschikbare deel van de nalatenschap en de voorwaarden voor materiële geldigheid van het testament. Wanneer er geen erfgenamen zijn krachtens het recht dat van toepassing is op de erfopvolging, vloeit het nalatenschap dat zich op het grondgebied van Bulgarije bevindt terug naar de Bulgaarse staat of naar de gemeente.

3.8 Goederenrecht

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).

Indien de bovengenoemde verordening niet van toepassing is, gelden de bepalingen van het Wetboek betreffende het internationaal privaatrecht.

Kwesties die verband houden met onroerend goed dat zich in Bulgarije bevindt, kwesties die verband houden met handhaving of veiligheid ten aanzien van dergelijk onroerend goed en kwesties die verband houden met de overdracht of vaststelling van zakelijke rechten op dergelijk onroerend goed zijn uitsluitend rechtsgeldig in Bulgaarse rechtbanken en andere autoriteiten.

Bezit, eigendom en andere zakelijke rechten op roerend en onroerend goed worden beheerst door het recht van de staat waar het roerend of onroerend goed zich bevindt (lex loci rei sitae). Of een goed roerend dan wel onroerend is en het type zakelijke recht wordt bepaald door hetzelfde recht.

De verwerving en beëindiging van zakelijke rechten en bezitsrechten wordt beheerst door het recht van de staat waar het eigendom zich bevond toen de handeling werd verricht of toen de omstandigheden die de verwerving of beëindiging rechtvaardigen zich voordeden.

De verwerving, overdracht of beëindiging van zakelijke rechten op vervoersmiddelen wordt beheerst door het recht van de vlag van het vaartuig, het recht van de staat waar het luchtvaartuig is geregistreerd of het recht van de staat waar de exploitant van het rollend spoorwegmaterieel en van motorvoertuigen te land zijn bedrijfszetel heeft.

3.9 Insolventie

Dit gebied wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad en, vanaf 26 juni 2017, door Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures.

Zie Insolventie.

De onderstaande websites kunnen nuttig zijn:

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.justice.government.bg

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.vss.justice.bg

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.vks.bg/

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.vss.justice.bg/page/view/1397

Laatste update: 07/04/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Tsjechië

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De belangrijkste nationale conflictregels staan in wet nr. 91/2012 inzake het internationaal privaatrecht.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

1.2.1 Selectie van de belangrijke internationale multilaterale verdragen waarin het toepasselijk recht is geregeld:

1.2.1.1 Rechtstreeks toepasselijk

Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Warschau 1929

Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), 1956

Verdrag van Guadalajara tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer verricht door een ander dan de contractuele vervoerder, 1961

Verdrag van Wenen inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, 1963

Verdrag van ’s-Gravenhage inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, 1971

Verdrag inzake de overeenkomst voor het internationaal vervoer van reizigers en bagage over de weg (CVR), 1973

Verdrag inzake de verjaring bij internationale koop van roerende zaken, 1974

Verdrag van de Verenigde Naties inzake het vervoer van goederen over zee, 1978

Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, Wenen, 1980

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer, 1980

Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, 1999

1.2.2.2 Wetsconflicten

Verdrag van ’s-Gravenhage inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, 1996

Verdrag van ’s-Gravenhage inzake de internationale bescherming van volwassenen, 2000

Haags protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, 2007 (waarbij de Europese Unie in haar geheel overeenkomstsluitende partij is)

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

1.3.1 Selectie van de belangrijke internationale bilaterale verdragen waarin het toepasselijk recht is geregeld:

Verdrag tussen de Republiek Tsjecho-Slowakije en de Volksrepubliek Albanië inzake rechtshulp in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1959

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië inzake de regeling van rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1964 (van toepassing op alle staten van het voormalig Joegoslavië)

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Volksrepubliek Bulgarije inzake rechtshulp en de regeling van rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1976

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Volksrepubliek Mongolië inzake rechtshulp en de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1976

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Republiek Cuba inzake rechtshulp in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1980

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken inzake rechtshulp en de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1982 (van toepassing op de Russische Federatie en vele andere staten van de voormalige Sovjet-Unie)

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Socialistische Republiek Vietnam inzake rechtshulp in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1982

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Volksrepubliek Polen inzake rechtshulp en de regeling van rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1987

Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en de Volksrepubliek Hongarije inzake rechtshulp en de regeling van rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, 1989

Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en Roemenië inzake rechtshulp in burgerlijke zaken, 1994

Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en Oekraïne inzake rechtshulp in burgerlijke zaken, 2001

Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en de Republiek Oezbekistan inzake rechtshulp en de rechtsbetrekkingen in burgerlijke en strafzaken, 2002

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Deze kwestie is geregeld in artikel 23 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

De rechter past het buitenlandse recht ambtshalve en zonder verzoek toe. Hij past het buitenlandse recht toe zoals dit wordt toegepast op het grondgebied waarop het geldt. Hij past de bepalingen toe die van toepassing zouden zijn op de beslissing op het grondgebied waarop dit recht geldt, ongeacht de systematische indeling of de openbare aard ervan, op voorwaarde dat deze bepalingen niet strijdig zijn met de dwingende bepalingen van het Tsjechische recht.

De inhoud van het toe te passen buitenlandse recht wordt ambtshalve en zonder verzoek vastgesteld. De rechter of gezagsdrager die uitspraak doet in zaken die onder het voornoemde recht vallen, treft alle maatregelen die nodig zijn om deze inhoud te kunnen vaststellen.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Deze kwestie is algemeen geregeld in artikel 21 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

Renvoi wordt aanvaard, behalve in situaties die onder het overeenkomstenrecht en het arbeidsrecht vallen. Als de partijen het toepasselijk recht hebben gekozen, kunnen de conflictregels van dit recht uitsluitend in acht worden genomen als dit voortkomt uit een overeenstemming tussen de partijen.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Het relevante aanknopingspunt wordt doorgaans beoordeeld wat betreft het moment waarop het juridisch relevante feit heeft plaatsgevonden. Desalniettemin kunnen concrete conflictregels een stabilisering bevatten wat betreft een bepaald moment: zie bijvoorbeeld de regelgeving inzake zakelijke rechten in punt 3.8.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Deze kwestie is algemeen geregeld in artikel 24 van de wet inzake het internationaal privaatrecht (de “ontsnappingsclausule”).

Er kan in zeer uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van het gebruik van het recht dat van toepassing is conform de wet inzake het internationaal privaatrecht, als het na de behoorlijke bestudering van alle omstandigheden van het onderhavige geval en vooral van de legitieme verwachtingen van de partijen wat betreft de toepassing van een ander recht gegrond wordt geacht dat dit gebruik ongeschikt is en in strijd is met een redelijke en rechtvaardige bepaling voor de relaties tussen de partijen. Op deze voorwaarden en zonder afbreuk te doen aan de rechten van derden wordt het recht gebruikt waarvan de toepassing overeenkomt met een dergelijke bepaling.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Deze kwestie is geregeld in artikel 23 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

De inhoud van het toe te passen buitenlandse recht wordt ambtshalve en zonder verzoek vastgesteld. De rechter of gezagsdrager die uitspraak doet in zaken die onder het voornoemde recht vallen, treft alle maatregelen die nodig zijn om deze inhoud te kunnen vaststellen.

Als de rechter of een gezagsdrager die uitspraak doet in zaken die onder het voornoemde recht vallen, de inhoud van het buitenlandse recht niet kent, kan hij ook om advies van het ministerie van Justitie vragen om deze inhoud vast te stellen.

Als het niet lukt om het buitenlandse recht binnen een redelijke termijn vast te stellen of als dit niet mogelijk is, dan is het Tsjechische recht van toepassing.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

De bepalingen met betrekking tot verbintenissen uit overeenkomst staan in de artikelen 87 en 89 van de wet inzake het internationaal privaatrecht. Deze zijn beperkt tot verbintenissen uit overeenkomst of aspecten hiervan die niet onder de werkingssfeer van de bepalingen van de Europese Unie of de internationale verdragen vallen, tenzij deze bepalingen en verdragen toestaan dat hiervan wordt afgeweken ten gunste van de voornoemde wet. Het gaat dus om restwetgeving.

De overeenkomsten worden beheerst door het recht van het land waarmee de overeenkomst de nauwste banden heeft, tenzij de overeenkomstsluitende partijen hebben gekozen welk recht er van toepassing is. De keuze voor het recht moet uitdrukkelijk worden geuit of zonder twijfel voortvloeien uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het onderhavige geval.

Verzekeringsovereenkomsten worden beheerst door het recht van het land waarin de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft. De overeenkomstsluitende partijen kunnen kiezen welk recht er van toepassing is op hun verzekeringsovereenkomst.

Voor verzekeringsovereenkomsten die onder de zogenaamde verordening “Rome I” vallen, gebruikt de voornoemde wet de mogelijkheden die aan de lidstaten zijn toegekend in artikel 7, lid 3, van deze verordening om ieder toepasselijk recht te kiezen binnen de door deze verordening toegestane limieten.

Overeenkomstig artikel 90 van de voornoemde wet worden juridische relaties die voortvloeien uit een eenzijdige rechtshandeling, beheerst door het recht van het land waarin de persoon die deze eenzijdige rechtshandeling heeft verricht, zijn gewone verblijfplaats of zetel heeft op het moment waarop hij deze rechtshandeling verricht, tenzij hij kiest voor de toepassing van een ander recht.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

De wet inzake het internationaal privaatrecht bevat met name wat betreft de werkingssfeer van de verordening “Rome II” in artikel 101 uitsluitend conflictregels voor niet-contractuele verbintenissen die voortkomen uit inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van laster. Deze verplichtingen worden beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de inbreuk heeft plaatsgevonden. De getroffen persoon kan desalniettemin kiezen voor de toepassing van het recht van het land waarin a) de getroffen persoon zijn gewone verblijfplaats of zetel heeft, b) de pleger van de inbreuk zijn gewone verblijfplaats of zetel heeft, of c) het resultaat van deze inbreuk tot uiting is gekomen, gesteld dat de pleger van de inbreuk dit heeft kunnen voorzien.

Niet-contractuele aansprakelijkheid is ook juridisch gelijk in een aantal van de hierboven genoemde internationale vervoersovereenkomsten (zie punt 1.2.1).

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Deze kwestie is geregeld in artikel 29 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

De juridische subjectiviteit en bevoegdheid worden beheerst door het recht van het land waarin de persoon zijn gewone verblijfplaats heeft, behoudens andersluidende bepalingen waarin de voornoemde wet voorziet. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen is het voldoende dat de natuurlijke persoon die een rechtshandeling verricht, hiertoe bevoegd is conform het geldende recht op de plaats waar deze natuurlijke persoon de rechtshandeling verricht.

De bepaling van de naam van de natuurlijke persoon wordt beheerst door het recht van de staat waarvan deze persoon de nationaliteit heeft. Deze persoon kan echter een beroep doen op de toepassing van het recht van het land op wiens grondgebied hij zijn gewone verblijfplaats heeft. Als een persoon meerdere nationaliteiten heeft, wordt de procedure uit artikel 28 van de wet inzake het internationaal privaatrecht gevolgd.

De persoonlijke status van natuurlijke personen wordt ook geregeld in verschillende van de bilaterale verdragen inzake rechtshulp waaraan de Tsjechische Republiek is gebonden. In die regelingen zijn de conflictregels over het algemeen gebaseerd op het criterium van nationaliteit en hebben deze voorrang op de regels uit de wet inzake het internationaal privaatrecht.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Artikel 54 van de wet inzake het internationaal privaatrecht regelt de vaststelling van en het bezwaar tegen vaderschap en moederschap. Deze worden geregeld door het recht van de staat waarvan het kind door zijn geboorte de nationaliteit heeft verkregen. Als het kind bij zijn geboorte meerdere nationaliteiten heeft gekregen, doet de rechter uitspraak conform het Tsjechische recht. Als dit in het belang van het kind is, past de rechter het recht toe van het land waar de moeder van het kind haar gewone verblijfplaats had ten tijde van de geboorte. Als het kind zijn gewone verblijfplaats in de Tsjechische Republiek heeft en als dit in zijn belang is, wordt het Tsjechische recht toegepast voor het vaststellen van het vaderschap en moederschap en om hier bezwaar tegen te maken. Om het vaderschap of moederschap geldig vast te stellen, is het voldoende om te werk te gaan in overeenstemming met het recht van het land waarin de erkenningsverklaring van vaderschap of moederschap is gedaan. Als er in een ander land bezwaar is gemaakt tegen het vaderschap of moederschap van een persoon en het vaderschap of moederschap van een andere persoon via gerechtelijke of buitengerechtelijke weg is vastgesteld conform het recht van dit land, is dit voldoende om het vaderschap of moederschap van deze andere persoon geldig vast te stellen.

Het recht dat van toepassing is op de relaties tussen ouders en kinderen op het gebied van onderhoudsverplichtingen, wordt bepaald overeenkomstig artikel 15 van de verordening inzake verplichtingen met betrekking tot het Haagse protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (2007). Het recht dat van toepassing is op de andere rechten en plichten op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van de persoon en de zaken van een kind, wordt bepaald conform het Verdrag van ’s-Gravenhage inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (1996).

3.4.2 Adoptie

Deze kwestie is geregeld in de artikelen 61 en 62 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

Voor adoptie moet er worden voldaan aan de voorwaarden die zijn bepaald door het recht van de staat waarvan het geadopteerde kind de nationaliteit heeft, en die van de staat waarvan de adoptieouder de nationaliteit heeft. Als de twee adoptieouders verschillende nationaliteiten hebben, moet er worden voldaan aan de voorwaarden van de twee rechtssystemen volgens de nationaliteit van beide ouders en het recht van de staat waarvan het geadopteerde kind de nationaliteit heeft. Als het nodig is om in overeenstemming met deze regels een buitenlands recht toe te passen dat adoptie niet of uitsluitend onder zeer beperkte omstandigheden toestaat, wordt het Tsjechische recht toegepast als de adoptieouder of ten minste een van de adoptieouders of het geadopteerde kind zijn of haar gewone verblijfplaats in de Tsjechische Republiek heeft.

De gevolgen van de adoptie worden beheerst door het recht van de staat waarvan alle partijen op het moment van de adoptie de nationaliteit hebben, of, bij gebreke daarvan, door het recht van de staat waarin alle partijen op het moment van de adoptie hun gewone verblijfplaats hebben, of, bij gebreke daarvan, door het recht van de staat waarvan het geadopteerde kind de nationaliteit heeft.

Voor de relaties tussen het geadopteerde kind en de adoptieouder(s) op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid, onderwijs en onderhoudsverplichtingen wordt het recht toegepast dat wordt vastgesteld conform de internationale verdragen aangaande de relatie tussen ouders en kinderen die zijn vermeld in punt 3.4.1.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Deze kwestie is geregeld in de artikelen 48 en 49 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

De huwelijkse staat van een persoon en de geldigheidsvereisten voor het huwelijk worden beheerst door het recht van de staat waarvan deze persoon de nationaliteit heeft.

De vorm van het huwelijk wordt beheerst door het geldende recht op de plaats waar het huwelijk is gesloten.

Huwelijken op een van de ambassades van de Tsjechische Republiek in het buitenland worden beheerst door het Tsjechische recht. Een onderdaan van de Tsjechische Republiek kan niet trouwen op een diplomatieke missie van een buitenlandse staat in de Tsjechische Republiek.

De persoonlijke relaties van de echtgenoten worden beheerst door het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben. Als zij verschillende nationaliteiten hebben, worden deze relaties beheerst door het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, of, bij gebreke hiervan, door het Tsjechische recht.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Artikel 67 van de wet inzake het internationaal privaatrecht regelt het recht dat van toepassing is op het geregistreerd partnerschap en op vergelijkbare relaties en de gevolgen daarvan, de bevoegdheid om deze te sluiten, de wijze van het sluiten en ontbinden hiervan, de ongeldigheid en het bestaan ervan, evenals het recht dat van toepassing is op het stelsel van persoonlijke en vermogensrechtelijke relaties van de partners.

Al deze kwesties worden beheerst door het recht van de staat waarin het geregistreerd partnerschap of een vergelijkbare relatie wordt of is gesloten.

Het Tsjechisch recht heeft geen conflictregels voor ongehuwd samenwonen.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Artikel 50 van de wet inzake het internationaal privaatrecht regelt het recht dat van toepassing is op echtscheidingen en de nietigverklaring van huwelijken of het bepalen of een huwelijk al dan niet bestaat. De Tsjechische Republiek doet niet mee aan de nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed en is derhalve niet gebonden aan Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad.

Echtscheidingen worden beheerst door het recht van de staat waaronder de persoonlijke relaties van de echtgenoten vallen op het moment dat de procedure wordt ingesteld. (De persoonlijke relaties van de echtgenoten worden beheerst door het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben. Als zij verschillende nationaliteiten hebben, worden deze relaties beheerst door het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, of, bij gebreke hiervan, door het Tsjechische recht.) Als het op grond van deze conflictregels noodzakelijk is dat er een buitenlandse wet wordt toegepast die echtscheiding niet of uitsluitend onder zeer beperkte omstandigheden toestaat, wordt het Tsjechische recht toegepast, als ten minste een van de echtgenoten een Tsjechisch staatsburger is of als ten minste een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats in de Tsjechische Republiek heeft.

Voor het verklaren van de nietigheid van het huwelijk of om vast te stellen of dit bestaat, worden de huwelijkse staat en de vorm van het huwelijk beoordeeld in overeenstemming met de wetten die hierop van toepassing zijn op het moment dat het huwelijk is gesloten.

Het Tsjechisch recht heeft geen conflictregels voor scheiding van tafel en bed.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

De onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten en tussen ex-echtgenoten worden beheerst door artikel 15 van de verordening inzake verplichtingen met betrekking tot het Haags protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (2007).

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Sinds 29 januari 2019 zijn de conflictregels in verband met huwelijksvermogensstelsels die in de wet inzake het internationaal privaatrecht zijn opgenomen, vervangen door Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. Deze verordening is van toepassing op gerechtelijke procedures en overeenkomsten die zijn ingesteld respectievelijk gesloten na 29 januari 2019.

Deze kwestie is geregeld in artikel 49 van de wet inzake het internationaal privaatrecht. Het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten wordt beheerst door het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, of, bij gebreke daarvan, door het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben, of, bij gebreke daarvan, door het Tsjechische recht.

De huwelijksovereenkomsten worden beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten op het moment dat de overeenkomst is gesloten. Bij gebreke daarvan kunnen de echtgenoten overeenkomen dat hun huwelijksvermogensstelsel wordt beheerst door het recht van de staat waarvan een van de echtgenoten de nationaliteit heeft of waarin een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats heeft, of, als het gaat om een onroerende zaak, door het recht van de staat waarin de onroerende zaak zich bevindt, of door het Tsjechische recht. De overeenkomst moet worden opgesteld in een notariële akte of een vergelijkbare akte als deze overeenkomst in het buitenland wordt gesloten.

3.7 Erfrecht

Het recht dat van toepassing is op de erfopvolging van personen die op of na 17 augustus 2015 zijn overleden, wordt beheerst door Verordening (EU) nr. 650/2012.

Deze kwestie is geregeld in de artikelen 76 en 77 van de wet inzake het internationaal privaatrecht. Deze bepalingen zijn van toepassing op de erfopvolging van personen die op of voor 16 augustus 2015 zijn overleden (behoudens als een internationaal bilateraal verdrag andersluidende bepalingen bevat wat betreft het toepasselijk recht).

Op grond van de wet inzake het internationaal privaatrecht worden de juridische relaties van erfopvolging beheerst door het recht van de staat waarin de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het moment van zijn overlijden. Als de overledene de Tsjechische nationaliteit had en ten minste een van zijn erfgenamen zijn gewone verblijfplaats in de Tsjechische Republiek heeft, is het Tsjechische nationale recht van toepassing.

De bevoegdheid om een testament op te stellen of in te trekken en de gevolgen van wilsgebreken en wilsuitingen worden beheerst door het recht van de staat waarvan de overledene de nationaliteit heeft op het moment van de uiting van zijn wil, of waarin hij op dat moment zijn gewone verblijfplaats heeft. Hetzelfde recht is van toepassing wat betreft de bevoegdheid om andere uiterste wilsbeschikkingen op te stellen of in te trekken en om vast te stellen welke andere uiterste wilsbeschikkingen er zijn toegestaan.

Wat betreft de vorm is een testamentaire beschikking geldig als de vorm overeenstemt met het recht a) van de staat waarvan de erflater de nationaliteit had, ofwel op het moment dat hij deze heeft opgesteld ofwel op het moment van zijn overlijden, b) van de staat op wiens grondgebied hij deze heeft opgesteld, c) van de staat waarin de erflater zijn gewone verblijfplaats had, ofwel op het moment dat hij deze heeft opgesteld ofwel op het moment van zijn overlijden, d) dat moet worden gebruikt voor situaties op het gebied van erfopvolging of dat zou moeten worden gebruikt voor deze situaties op het moment van het opstellen van het testament, of e) van de staat waarin de onroerende zaak zich bevindt, als het om een onroerende zaak gaat. Deze regels gelden eveneens voor de vorm van de intrekking van testamentaire beschikkingen. Deze zijn van overeenkomstige toepassing voor de vormen van erfovereenkomsten en andere uiterste wilsbeschikkingen, mits de erflater partij bij de overeenkomst is. Dit geldt eveneens voor de vorm van de intrekking van erfovereenkomsten en andere uiterste wilsbeschikkingen.

De erflater kan in zijn testament bepalen dat situaties met betrekking tot erfopvolging worden beheerst door het recht van de staat waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment waarop hij dit opstelt, inclusief wat betreft het onroerend vermogen van de nalatenschap, of hij kan bepalen dat de situaties met betrekking tot erfopvolging worden beheerst door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft op het moment dat hij dit opstelt, inclusief wat betreft het onroerend vermogen van de nalatenschap. De overeenkomstsluitende partijen bij een erfovereenkomst kunnen een van deze rechtssystemen kiezen als toepasselijk recht voor situaties met betrekking tot erfopvolging, mits de erflater partij bij de overeenkomst is. Dit geldt mutatis mutandis eveneens voor de andere uiterste wilsbeschikkingen.

De verordening inzake erfopvolging bepaalt dat voor zover er volgens het op grond van deze verordening op de erfopvolging toepasselijke recht geen erfgenaam of legataris is voor enige zaken uit de nalatenschap uit hoofde van een uiterste wilsbeschikking, noch een natuurlijke persoon uit hoofde van de wet erfgenaam is, de toepassing van het aldus aangewezen recht niet belet dat een lidstaat, of een daartoe door die lidstaat aangewezen entiteit, zich op grond van zijn nationale recht de zaken van de nalatenschap die zich op zijn grondgebied bevinden, toe-eigent, op voorwaarde dat de schuldeisers van de nalatenschap gerechtigd zijn om hun vorderingen op de zaken van de nalatenschap te verhalen. Het Tsjechische recht regelt deze kwestie in artikel 1634 van het burgerlijk wetboek. Dit artikel bepaalt dat de nalatenschap aan de staat toekomt als er geen enkele erfgenaam bestaat, noch een persoon in de erfgerechtigde graad, en de staat wordt derhalve beschouwd als erfgenaam uit hoofde van de wet. Jegens andere personen heeft de staat dezelfde positie als een erfgenaam overeenkomstig het voorrecht van boedelbeschrijving. Artikel 78 van de wet inzake het internationaal privaatrecht bepaalt dat de zaken en rechten van de overledene die zich op het grondgebied van de Tsjechische Republiek bevinden, aan de Tsjechische Republiek toekomen als er geen enkele erfgenaam is. De Tsjechische gerechten zijn bevoegd op dit gebied. Een staat of een andere territoriale eenheid of een orgaan dat is ingesteld om zich met deze gevallen bezig te houden, wordt niet als erfgenaam beschouwd, tenzij zij als erfgenaam zijn aangewezen in een testamentaire beschikking.

3.8 Goederenrecht

Deze kwestie is geregeld in de artikelen 69 t/m 79 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

Doorgaans worden de materiële rechten op onroerende en roerende zaken beheerst door het recht van de plaats waar deze zaken zich bevinden. Op basis van dit recht wordt eveneens bepaald welke zaken onroerend of roerend zijn. Het voornoemde recht bevat bijzondere conflictregels voor bepaalde soorten zaken en voor bepaalde aspecten van zakelijke rechten, zie hieronder:

De zakelijke rechten op schepen en luchtvaartuigen die zijn geregistreerd in een openbaar register, en het ontstaan en de expiratie hiervan, worden beheerst door het recht van de staat onder wiens autoriteit dit register wordt bijgehouden.

Het ontstaan en de expiratie van zakelijke rechten op roerende zaken worden beheerst door het recht van de staat waar deze zaken zich bevonden op het moment waarop het feit dat het ontstaan en de vernietiging van dit recht veroorzaakt, zich heeft voorgedaan.

Het ontstaan en de expiratie van het eigendomsrecht op de roerende zaken die worden overgedragen krachtens een overeenkomst, worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst waarop het ontstaan en de vernietiging van het eigendomsrecht zijn gebaseerd.

Als een rechtshandeling die de basis moet vormen voor het ontstaan of de expiratie van de zakelijke rechten op de roerende zaken, is verricht na de aanvang van het vervoer van een dergelijke zaak en voor de duur van het vervoer ervan, worden dit ontstaan en deze vernietiging beheerst door het recht van de plaats waarvandaan deze zaak is vervoerd. Indien het ontstaan en de expiratie van de zakelijke rechten op deze zaken echter zijn gerealiseerd door de verwerking van het bewijsstuk dat moet worden overgelegd voor het bezorgen en gebruiken van deze zaken, is het recht van de plaats waar dit bewijsstuk zich bevindt op het moment dat dit wordt verwerkt, van toepassing.

De bepalingen met betrekking tot de inschrijving in de openbare boeken en op vergelijkbare lijsten die gelden op de plaats waar de onroerende of roerende zaken zich bevinden, zijn zelfs van toepassing als het juridische bewijsstuk voor het ontstaan, de expiratie, de beperking of de overdracht van een ingeschreven recht wordt beoordeeld conform een ander recht.

De acquisitieve verjaring wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de plaats waar de zaken zich bevonden op het moment dat de verjaringstermijn is gaan lopen. De bezitter kan desalniettemin een beroep doen op het recht van de staat op wiens grondgebied de acquisitieve verjaring is gerealiseerd, voor zover er aan alle voorwaarden voor de acquisitieve verjaring is voldaan in overeenstemming met het recht van deze staat vanaf het moment dat deze zaak op zijn grondgebied is gekomen.

3.9 Insolventie

Deze kwestie is geregeld in artikel 111 van de wet inzake het internationaal privaatrecht. Behoudens zaken die onder de Verordening betreffende insolventieprocedures vallen, worden de conflictregels van deze verordening mutatis mutandis toegepast.

Laatste update: 31/03/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Duitsland

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Tussen 2007 en 2016 heeft de EU de conflictregels van belangrijke gebieden van het privaatrecht gecodificeerd in de vorm van verordeningen (in het bijzonder Verordening (EG) nr. 593/2008 (de “Rome I-verordening”), Verordening (EG) nr. 864/2007 (de “Rome II-verordening”) en Verordening (EU) nr. 650/2012 (de “Europese erfrechtverordening”)). Zie voor een overzicht de gids “Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de Europese Unie” (https://e-justice.europa.eu/content_ejn_s_publications-287-nl.do?init=true)). Als gevolg hiervan is het toepassingsgebied van de autonome Duitse conflictregels nog kleiner geworden.

De belangrijkste bron van het Duitse internationaal privaatrecht (of het conflictenrecht) is de Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch (EGBGB, de invoeringswet inzake het Burgerlijk Wetboek), en met name de artikelen 3 t/m 48 daarvan. Volgens artikel 3 van de EGBGB prevaleren de bepalingen van juridische instrumenten van de EU en de internationale verdragen binnen hun werkingssfeer boven de bepalingen van deze wet.

Het Duitse recht bevat eveneens conflictregels buiten de EGBGB, bijvoorbeeld in de Insolvenzordnung (InsO, de insolventiewet).

In gebieden die niet wettelijk zijn geregeld, bijvoorbeeld het internationale vennootschapsrecht, wordt het toepasselijk recht bepaald door de rechtbanken.

De toelichting in punt 2 is in wezen beperkt tot het nationale Duitse conflictenrecht.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Het overzicht van alle multilaterale verdragen die Duitsland heeft ondertekend en geratificeerd, is terug te vinden in index B van het Bundesgesetzblatt (Federale staatscourant, te bestellen via De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.bgbl.de/). Tussen de multilaterale verdragen waarnaar in dit register wordt verwezen, staan eveneens de verdragen met de uniforme conflictregels.

Vaak nemen internationale organisaties het initiatief voor dergelijke internationale verdragen. Hierbij moet met name de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht worden vermeld (De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.hcch.net/de/home/), waarvan Duitsland al lang lid is.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Bilaterale verdragen kunnen eveneens conflictregels bevatten. Een overzicht van de overeenkomsten tussen Duitsland en de andere staten is terug te vinden in index B van het Bundesgesetzblatt (zie 1.2 hierboven).

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Het conflictenrecht is niet uitsluitend van belang voor geschillen die door de rechter worden beslecht. Handelspartners uit verschillende staten moeten onafhankelijk van een toekomstig geschil weten welk recht er van toepassing is op hun overeenkomst. Dit recht bepaalt namelijk wat hun rechten en plichten zijn. Automobilisten die in andere staten op vakantie gaan, moeten zich houden aan het recht dat van toepassing is op hun aansprakelijkheid als zij in die staten een verkeersongeval veroorzaken. Dit recht bepaalt de aard en de omvang van de schadevergoeding.

Als een Duitse rechter een geschil moet beslechten waarvan de feiten verband houden met het recht van een andere staat, moet deze rechter het Duitse conflictenrecht toepassen om vast te stellen welk recht er van toepassing is. De Duitse rechter moet de Duitse conflictregels kennen en deze ambtshalve toepassen‑ ongeacht of een partij hierom verzoekt.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Als volgens het Duitse nationale conflictenrecht het recht van een andere staat van toepassing is en het recht van deze staat naar een derde staat verwijst, erkent het Duitse recht dit laatste doorgaans conform artikel 4, lid 1, eerste zin, van de EGBGB, onder voorbehoud van bijzondere bepalingen in de juridische instrumenten van de EU of internationale verdragen. Als het buitenlandse recht naar het Duitse recht verwijst, moeten de materiële bepalingen van het Duitse recht worden toegepast (artikel 4, lid 1, tweede zin, van de EGBGB).

Als de partijen krachtens het Duitse conflictenrecht kunnen kiezen welk recht er van toepassing is, is het uitsluitend toegestaan om de materiële bepalingen te kiezen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de EGBGB.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

In het Duitse recht kan het aanknopingspunt worden gewijzigd (voor “open” feiten). Rechten op zaken worden bijvoorbeeld in principe beoordeeld volgens het recht van de plaats waar deze zich bevinden, zodat een zaak aan een ander rechtsstelsel kan worden onderworpen als deze wordt verplaatst.

In andere rechtsgebieden kan echter ook worden aanvaard dat het aanknopingspunt wordt gewijzigd, bijvoorbeeld de wijziging van nationaliteit.

Het is echter niet mogelijk om het aanknopingspunt te wijzigen als de conflictregel een bepaald moment voor de aanknoping voorschrijft. Voor de bepaling van het toepasselijke erfrecht is het aanknopingspunt, voor personen die op of na 17 augustus 2015 zijn overleden, bijvoorbeeld de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van zijn overlijden (zie punt 3.7).

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Artikel 6 van de EGBGB bevat de exceptie van de openbare orde in het Duitse recht. Op grond hiervan moeten de normen uit het buitenlandse recht worden genegeerd, als de toepassing hiervan duidelijk strijdig is met de grondbeginselen van het Duitse recht. Onder grondbeginselen worden de fundamentele beginselen van het recht verstaan. Het gaat over het algemeen om ernstige schendingen van de grondrechten die in Duitsland wettelijk zijn gewaarborgd. Om de exceptie van de openbare orde te kunnen toepassen is het eveneens belangrijk dat de feiten van de zaak een verband met Duitsland hebben. Alleen in dit geval is het Duitse rechtsstelsel rechtmatig betrokken. Eventuele bijzondere bepalingen, met name die in de juridische instrumenten van de EU met voorrang (zie bijvoorbeeld artikel 21 van de Rome I-verordening, artikel 26 van de Rome II-verordening en artikel 35 van de Europese erfrechtverordening) moeten hier eveneens in eerste instantie in acht worden genomen. Een verdere uitzondering op de toepassing van de conflictregels geldt in het geval van bepalingen van bijzonder dwingend recht. Krachtens een bepaling van bijzonder dwingend recht is de toepassing van nationale regels verplicht, aangezien eerbiediging van deze bepalingen door een land cruciaal wordt geacht voor de bescherming van het algemeen belang, in het bijzonder de politieke, maatschappelijke of economische inrichting. Bepalingen van dwingend recht zijn met name belangrijk voor contractuele en niet-contractuele verbintenissen. De juridische instrumenten van de EU met voorrang (zie met name artikel 9 van de Rome I-verordening, waar een juridische definitie te vinden is, en artikel 16 van de Rome II-verordening) en de internationale verdragen bevatten bijzondere bepalingen over dit onderwerp.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De Duitse rechter moet ambtshalve niet alleen het conflictenrecht toepassen, maar overeenkomstig artikel 293 van het Zivilprozessordnung (ZPO, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) moet hij eveneens de inhoud van het toepasselijke buitenlandse recht in acht nemen. Hiervoor kan hij zich er niet toe beperken om kennis te nemen van de teksten van de buitenlandse wet: hij moet eveneens de toepassing van deze teksten in de rechtsleer en de jurisprudentie bestuderen. Hiertoe moet hij zich in een situatie plaatsen waarin hij het buitenlands recht kan toepassen alsof hij een rechter van het desbetreffende land is.

Om kennis te nemen van de inhoud van het buitenlandse recht kan de rechter gebruikmaken van alle informatiebronnen die hij tot zijn beschikking heeft:

  • een van deze informatiebronnen voor verdragsluitende staten is de Europese overeenkomst op het gebied van inlichtingen over buitenlands recht, die op 7 juni 1968 is ondertekend in Londen. Het verzoek moet aan het bevoegde orgaan van de desbetreffende staat worden toegezonden via het bevoegde ontvangende/verzendende orgaan;
  • in plaats van een verzoek om inlichtingen uit hoofde van de Europese overeenkomst van Londen, kan de rechter eveneens verzoeken om een juridisch deskundigenrapport, als deze deskundige kennis heeft over de praktische toepassing van het buitenlandse recht;
  • voor eenvoudige kwesties kan informatie die is verkregen van de contactservice van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken of een onderzoek over het buitenlands recht dat de rechter zelf heeft uitgevoerd, voldoende zijn om het buitenlandse recht te bepalen.

Om kennis te nemen van het buitenlandse recht kan de rechter een beroep doen op de samenwerking van de partijen, maar hij is niet gebonden aan hun interpretatie. Hij kan derhalve ambtshalve gebruikmaken van alle informatiebronnen zonder gebonden te zijn aan het bewijs dat de partijen hebben aangeboden.

Indien de inhoud van het toepasselijke buitenlandse recht in uitzonderlijke gevallen ondanks een geschil niet kan worden toegepast, wordt dit vervangen door het Duitse recht en moet dit worden toegepast.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Voor internationale verkoopovereenkomsten moet allereerst het verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken worden nageleefd, dat automatisch van toepassing is tussen ondernemingen uit meerdere staten die hier partij bij zijn, tenzij de contractanten dit voldoende duidelijk hebben uitgesloten, bijvoorbeeld door aan te geven “af te zien van het verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten”.

Voor alle overige voorlopige overeenkomsten die sinds 17 december 2009 zijn gesloten, is de kwestie van het toepasselijk recht in beginsel gedefinieerd volgens de Rome I-verordening, tenzij de overeenkomst niet onder de werkingssfeer van die verordening valt, bijvoorbeeld zakenrechtelijke overeenkomsten. Artikel 46 ter tot en met 46 quinquies van de EGBGB zijn eveneens van toepassing.

Voor overeenkomsten die vóór 17 december 2009 zijn gesloten, blijven de artikelen 27 en volgende van de EGBGB, oude versie, die tot die datum van kracht was, van toepassing. Deze artikelen waren gebaseerd op het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Dit is ingetrokken met ingang van 17 december 2009, maar is nog steeds van toepassing op vóór die datum gesloten overeenkomsten.

Voor bepaalde verzekeringsovereenkomsten die vóór 17 december 2009 zijn gesloten, bevatten de artikelen 7 t/m 14 van de Einführungsgesetz zum Versicherungsvertragsgesetz (EGVVG, de invoeringswet inzake de wet op de verzekeringsovereenkomst), in de versie die tot 16 december 2009 van kracht was, specifieke conflictregels.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Voor niet-contractuele verbintenissen is het toepasselijk recht sinds 11 januari 2009 in principe gedefinieerd door de Rome II-verordening, aangevuld door artikel 46 bis van de EGBGB.

In de gevallen die niet zijn geregeld in deze verordening, zoals schendingen van persoonlijkheidsrechten (Persönlichkeitsrecht), zijn in het Duitse conflictenrecht eigen regels vastgesteld voor het toepasselijk recht in de artikelen 38 t/m 42 van de EGBGB.

Voor de rechten op vergoeding van ongerechtvaardigde verrijking bevat artikel 38 van de EGBGB aparte regels voor de toepassing van het recht.

De wettelijke eisen die voortvloeien uit het beheer van een buitenlandse zaak worden krachtens artikel 39 van de EGBGB beoordeeld volgens het recht van de staat waarin het beheer is uitgevoerd. Voor het voldoen van een buitenlandse schuld geldt een bijzondere regel.

Schadevergoedingen voor ongeoorloofde handelingen zijn krachtens artikel 40 van de EGBGB in principe onderworpen aan het recht van de plaats van het ontstaansfeit (Recht des Handlungsorts); de benadeelde partij kan besluiten dat in plaats van dit recht het recht van het land waar de schade veroorzakende handeling heeft plaatsgevonden (Recht des Schadenseintritts), moet worden toegepast.

In ieder geval kunnen de partijen in overeenstemming met artikel 42 van de EGBGB achteraf het toepasselijk recht kiezen.

Krachtens artikel 41 van de EGBGB kan het toepasselijk recht eveneens worden vervangen door een recht dat wegens bijzondere omstandigheden duidelijk een nauwere band met de feiten heeft.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Rechtskwesties die betrekking hebben op de persoonlijke juridische situatie van een natuurlijke persoon zijn volgens het Duitse conflictenrecht onderworpen aan het recht van de staat waarvan de desbetreffende persoon de nationaliteit heeft (Heimatrecht). Dit geldt in principe voor het recht inzake de bepaling van de naam (zie voor meer details artikel 10 van de EGBGB) en voor de kwestie van de rechts- en handelingsbekwaamheid van een natuurlijke persoon (artikel 7 van de EGBGB).

Als een persoon meerdere nationaliteiten heeft (Mehrstaater), moet de effectieve nationaliteit, dat wil zeggen de nationaliteit van de staat waarmee persoon de nauwste banden heeft, in aanmerking worden genomen volgens artikel 5, lid 1, eerste zin, van de EGBGB. Indien de persoon naast andere nationaliteiten ook de Duitse nationaliteit heeft, is daarentegen uitsluitend de Duitse nationaliteit bepalend, conform artikel 5, lid 1, tweede zin, van de EGBGB.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Volgens artikel 19 van de EGBGB is de afstamming van een kind in eerste instantie onderworpen aan het recht van de staat waarin het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Voor elk van de twee ouders kan de afstamming eveneens worden vastgesteld volgens hun nationale recht. Als de moeder getrouwd is, kan het recht dat de gevolgen van het huwelijk bepaalt (Ehewirkungsstatut) (artikel 14 van de EGBGB) en dat geldt op het moment van de geboorte van het kind, eveneens bepalend zijn voor het bepalen van de afstamming. Voor kinderen die vóór 1 juli 1998 zijn geboren, geldt een andere regeling.

Overeenkomstig artikel 20 van de EGBGB valt bezwaar tegen afstamming over het algemeen onder het recht dat de afstamming bepaalt en, als het kind bezwaar maakt, onder het recht van de gewone verblijfplaats van het kind.

3.4.2 Adoptie

Sinds 31 maart 2020 valt de adoptie van een kind binnen Duitsland onder het Duitse recht. Anders valt deze onder het recht van de staat waar de geadopteerde zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het moment van de adoptie (nieuwe versie van artikel 22, lid 1, van de EGBGB). Vóór 31 maart 2020 afgeronde adoptieprocedures vallen onder het voorheen toepasselijke internationaal privaatrecht. Dat wil zeggen dat de adoptie valt onder het recht van de staat waarvan de adoptant onderdaan was op het moment van de adoptie (oude versie van artikel 22, lid 1, eerste zin, van de EGBGB). Adoptie door een getrouwd stel of door een van hen valt onder het recht waaraan de algemene gevolgen van het huwelijk zijn onderworpen (oude versie van artikel 22, lid 1, tweede zin, van de EGBGB).

De erkenning en de constatering van de gevolgen van buitenlandse adopties zijn geregeld in de Gesetz über Wirkungen der Annahme als Kind nach ausländischem Recht, afgekort Adoptionswirkungsgesetz (AdWirkG, de Wet inzake de gevolgen van adoptie als kind naar buitenlands recht).

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De volgende verklaringen gelden alleen voor huwelijken tussen personen die niet hetzelfde geslacht hebben. Zie punt 3.5.2 voor huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht.

Krachtens artikel 13 van de EGBGB worden de voorwaarden voor het sluiten van het huwelijk voor elk van de toekomstige echtgenoten bepaald door het recht van de staat waaronder zij vallen. Bij uitzondering en onder bijzondere omstandigheden kan het Duitse recht worden toegepast in plaats van dit recht.

In Duitsland worden huwelijken uitsluitend gesloten door de ambtenaar van de burgerlijke stand of bij uitzondering door een persoon die specifiek is gevolmachtigd door een buitenlandse staat (artikel 13, lid 4, tweede zin, van de EGBGB).

Als de algemene gevolgen van het huwelijk niet vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (EU-verordening inzake huwelijksvermogen), worden zij bepaald door het door de echtgenoten gekozen recht (artikel 14, lid 1, van de EGBGB).

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Artikel 17 ter van de EGBGB is van toepassing op huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht en het geregistreerd partnerschap (eingetragene Lebenspartnerschaften). Op grond van dat artikel worden de vorming en ontbinding van een geregistreerd partnerschap en alle algemene gevolgen van het huwelijk die niet vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (EU-verordening inzake vermogen bij geregistreerd partnerschap), beheerst door het recht van het land waar het partnerschap wordt geregistreerd (artikel 17 ter, lid 1, eerste zin, van de EGBGB). Datzelfde geldt op soortgelijke wijze als de echtgenoten hetzelfde geslacht hebben of als ten minste een van beide echtgenoten van het mannelijke noch het vrouwelijke geslacht is (artikel 17 ter, lid 4, eerste zin, van de EGBGB). Sinds 1 oktober 2017 is het niet meer mogelijk geregistreerde partnerschappen aan te gaan in Duitsland (artikel 3, lid 3, van de Wet tot invoering van het recht op huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht (Eheöffnungsgesetz)) en derhalve is artikel 17 ter, lid 1, eerste zin, van de EGBGB, met betrekking tot het aangaan van een geregistreerd partnerschap, een zeer zeldzaam voorbeeld van een geval waarin een Duitse conflictregel betrekking heeft op een rechtsbetrekking die uitsluitend in het buitenland kan ontstaan.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Sinds 21 juni 2012 wordt het recht dat van toepassing is op echtscheidingen gedefinieerd door Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (de “Rome III-verordening”). Deze is zelfs van toepassing als het recht dat volgens de genoemde verordening van toepassing is, het recht van een staat is die niet deelneemt aan de nauwere samenwerking (artikel 4 van de Rome III-verordening). Echtscheiding en scheiding van tafel en bed vallen ook onder de Rome III-verordening wanneer het gaat om huwelijken tussen personen van verschillend geslacht (artikel 17 ter, lid 4, eerste zin, van de EGBGB).

De artikelen 17 en 17 bis van de EGBGB zijn eveneens van toepassing.

In Duitsland kan een huwelijk uitsluitend door een rechter worden ontbonden (artikel 17, lid 3, van de EGBGB).

Conform artikel 17, lid 4, van de EGBGB wordt het recht dat van toepassing is op de compensatie van opgebouwde middelen, bepaald volgens het recht dat van toepassing is op de echtscheiding (het echtscheidingsrecht). Als het buitenlandse recht geen regels heeft voor de compensatie van opgebouwde middelen, wordt de tenuitvoerlegging hiervan onder bijzondere voorwaarden, op verzoek en bij wijze van hulp uitgevoerd volgens het Duitse recht.

Wat betreft het genotsrecht van een woning van de echtgenoten en de roerende zaken van het huishouden die zich in Duitsland bevinden, zijn de materiële bepalingen van het Duitse recht relevant (artikel 17 bis van de EGBGB).

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

De vraag welk recht inzake alimentatievorderingen er moet worden toegepast tussen ouders of echtgenoten is sinds 18 juni 2011 gedefinieerd volgens het Haagse protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007. Krachtens artikel 2 is dit protocol universeel van toepassing, dat wil zeggen zelfs indien het toepasselijke recht dat van een niet-verdragsluitende staat is. De Duitse bepalingen van de EGBGB die tot dan van toepassing waren, zijn derhalve ingetrokken.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk worden bepaald door de EU-verordening inzake huwelijksvermogen. Dit geldt ook in het geval van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht (artikel 17, lid 4, tweede zin, van de EGBGB). In de EU-verordening inzake huwelijksvermogen wordt prioriteit gegeven aan de autonomie van de partijen: de toekomstige echtgenoten kunnen kiezen welk recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensstelsel (artikel 22, lid 1, van de EU-verordening inzake huwelijksvermogen). Bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen is het aanknopingspunt de verblijfplaats van de echtgenoten, hun nationaliteit of de staat waar zij gezamenlijk de nauwste band mee hebben (zie artikel 26 van de EU-verordening inzake huwelijksvermogen).

Gezien de datum van inwerkingtreding (30 januari 2019) heeft de EU-verordening inzake vermogen bij geregistreerd partnerschap geen betrekking op in Duitsland gevormde geregistreerde partnerschappen, aangezien het sinds 1 oktober 2017 niet meer mogelijk is onder Duits recht een geregistreerd partnerschap aan te gaan (zie punt 3.5.2). Op grond van de EU-verordening inzake vermogen bij geregistreerd partnerschap is de keuze van de partijen ook het belangrijkste aanknopingspunt (artikel 22, lid 1, van de EU-verordening inzake vermogen bij geregistreerd partnerschap). Bij gebrek aan overeenstemming over de rechtskeuze is op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap het recht van toepassing van de staat krachtens wiens recht het geregistreerd partnerschap is aangegaan (artikel 26, lid 1, van de EU-verordening inzake vermogen bij geregistreerd partnerschap).

3.7 Erfrecht

Voor ieder overlijden op of na 17 augustus 2015 is allereerst de Europese erfrechtverordening van toepassing. Op grond van die verordening is de laatste gewone verblijfplaats van de erflater het belangrijkste aanknopingspunt voor het recht dat van toepassing is op de erfopvolging. Erfopvolgingen van vóór 17 augustus 2015 vallen onder het recht van het land waarvan de erflater onderdaan was op het moment van overlijden, conform de oude versie van artikel 25 van de EGBGB (op basis van de nieuwe versie van artikel 25 van de EGBGB is de Europese erfrechtverordening op soortgelijke wijze van toepassing). Voor onroerende goederen in Duitsland kon worden gekozen voor het Duitse recht.

Voor erfopvolgingen vanaf 17 augustus 2015 worden de formele eisen voor uiterste wilsbeschikkingen beheerst door de nieuwe versie van artikel 26 van de EGBGB, op grond waarvan het Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961, waaraan Duitsland, als verdragsluitende staat, sinds 1965 onderworpen is, rechtstreeks op testamentaire beschikkingen van toepassing is (lid 1). Waar het gaat om de vorm van andere uiterste wilsbeschikkingen, wordt verwezen naar artikel 27 van de Europese erfrechtverordening (lid 2). Erfopvolgingen van vóór 17 augustus 2015 vallen onder de oude versie van artikel 26 van de EGBGB, waarin de kern van de inhoud van het Haagse Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen staat. Een testament is geldig wat betreft de vorm als deze overeenstemt met de voorwaarden van een rechtsstelsel waarmee een verband bestaat, bijvoorbeeld wegens de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de erflater of de plaats waar het testament is opgesteld.

3.8 Goederenrecht

Volgens artikel 43 van de EGBGB worden rechten op zaken onderworpen aan het recht van de staat waar de zaken zich bevinden. De wet van de plaats waar de zaak zich bevindt, definieert bijvoorbeeld de inhoud van de eigendom en de wijze van overdracht van de eigendom, of de wijze waarop de eigendom kan worden bezwaard met een pandrecht.

Artikel 45 van de EGBGB bepaalt een specifiek aanknopingspunt voor vervoersmiddelen.

In artikel 43, lid 2, van de EGBGB staat eveneens een bijzondere regeling voor het transport van een zaak naar een andere staat.

Immissies van onroerende zaken zijn ten slotte onderworpen aan een bijzondere regeling in artikel 44 van de EGBGB.

Voor zakelijke rechten is er geen rechtskeuze toegestaan. Krachtens artikel 46 van de EGBGB kan er echter worden afgeweken van het recht dat is gedefinieerd volgens de voornoemde aanknopingsregels, als de feiten duidelijk een nauwere band hebben met het recht van een andere staat.

3.9 Insolventie

Buiten de conflictregels van Verordening (EU) 2015/848 van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures, waarin onder andere bepalingen staan voor de relaties tussen de lidstaten, bepaalt artikel 335 van de InsO dat de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan in verband met andere landen in principe zijn onderworpen aan het recht van de staat waarin de procedure is ingesteld. De artikelen 336 en volgende van de InsO bepalen voor bepaalde aspecten van het internationale faillissementsrecht (bijvoorbeeld arbeidsverhoudingen, compensatie, bezwaar) bijzondere aanknopingspunten die hiervan af kunnen wijken.

Laatste update: 19/04/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Ests) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Estland

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Kwesties met betrekking tot het toepasselijke recht worden voornamelijk beheerst door de De link wordt in een nieuw venster geopend.wet inzake het internationaal privaatrecht (hierna “de IPR-wet” genoemd).

Vóór de inwerkingtreding van deze wet op 1 juli 2002 waren kwesties betreffende het toepasselijke recht geregeld in de wet inzake het algemene deel van het burgerlijk wetboek. In plaats daarvan wordt nu in bijna alle zaken de IPR-wet toegepast op grond van artikel 24 van de wet inzake het verbintenissenrecht, de wet inzake het algemene deel van het burgerlijk wetboek en de uitvoeringswet van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de regels van het Unierecht voorrang hebben boven de nationale rechtsregels, alsook met het beginsel van artikel 123 van de Grondwet van de Republiek Estland, dat inhoudt dat bij tegenstrijdigheden tussen Estlandse wetten of andere rechtsinstrumenten en een internationaal verdrag, het internationale verdrag wordt toegepast. Estland heeft ook vier verdragen inzake rechtshulp gesloten: met Rusland, Oekraïne, Polen en met Letland en Litouwen. Ook in deze verdragen zijn kwesties betreffende het toepasselijke recht geregeld.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

  • Overeenkomst tussen de Republiek Letland, de Republiek Estland en de Republiek Litouwen inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen, ondertekend te Tallinn op 11 november 1992; aanvullende informatie is te vinden in het Officieel Publicatieblad De link wordt in een nieuw venster geopend.Riigi Teataja
  • Overeenkomst tussen de Republiek Estland en de Russische Federatie inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken, ondertekend te Moskou op 26 januari 1993; aanvullende informatie is te vinden in het Officieel Publicatieblad De link wordt in een nieuw venster geopend.Riigi Teataja
  • Overeenkomst tussen de Republiek Estland en Oekraïne inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke en strafzaken, ondertekend te Kiev op 15 februari 1995; aanvullende informatie is te vinden in het Officieel Publicatieblad De link wordt in een nieuw venster geopend.Riigi Teataja
  • Overeenkomst tussen de Republiek Estland en de Republiek Polen inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, arbeids- en strafzaken, ondertekend te Tallinn op 27 november 1998; aanvullende informatie is te vinden in het Officieel Publicatieblad De link wordt in een nieuw venster geopend.Riigi Teataja

Verordeningen van de Europese Unie

  • Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40-49)
  • Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6-16)
  • Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1-79)
  • Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107-134)
  • Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB L 343 van 29.12.2010, blz. 10-16)
  • Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad betreffende insolventieprocedures (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 19-72)

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Indien vreemd recht van toepassing is op grond van een wet, een internationale overeenkomst of een transactie, past de rechter dat recht toe ongeacht of daartoe een verzoek is ingediend. De verplichting van de rechter om het vreemde recht toe te passen, is dus niet afhankelijk van het feit of een van de partijen het vreemde recht inroept (artikel 2, lid 1, van de IPR-wet).

In verschillende civiele procedures met betrekking tot zaken waarbij de partijen de mogelijkheid hadden het toepasselijke recht te kiezen, heeft de Estlandse rechter niettemin het Estlandse recht toegepast in plaats van het vreemde recht, uitgaande van het principe dat de partijen uitdrukkelijk afstand hadden gedaan van hun recht om het vreemde recht te kiezen.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Wanneer in de IPR-wet is bepaald dat het recht van een andere staat van toepassing is, zijn de regels van het internationaal privaatrecht van dat land van toepassing. Wanneer volgens deze regels het Estlandse recht van toepassing is, worden de regels van het Estlandse materiële recht toegepast (artikel 6, lid 1, van de IPR-wet).

Hieruit volgt dat wanneer het vreemde recht terugverwijst naar het Estlandse recht, de bepalingen van het Estlandse materiële recht van toepassing zijn.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Het ontstaan en tenietgaan van zakelijke rechten wordt beheerst door het recht van het land waar de zaak zich bevond op het tijdstip dat het betrokken zakelijke recht ontstond of teniet ging (artikel 18, lid 1, van de IPR-wet). Dit betekent dat wanneer een zaak na het ontstaan of tenietgaan van een zakelijk recht wordt verplaatst, het toepasselijke recht op die zaak ook wijzigt. De handelingsbevoegdheid en de handelingsbekwaamheid van een natuurlijk persoon worden beheerst door het recht van het land waar de persoon zijn verblijfplaats heeft (artikel 12, lid 1, van de IPR-wet). Wanneer de betrokken persoon zijn verblijfplaats in een ander land vestigt, wijzigt daarmee tevens het recht dat van toepassing is op zijn handelingsbevoegdheid en handelingsbekwaamheid. Het Estlandse internationaal privaatrecht bepaalt niettemin dat een wijziging van de verblijfplaats geen invloed heeft op de reeds verworven handelingsbekwaamheid (artikel 12, lid 3, van de IPR-wet).

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Vreemd recht wordt niet toegepast indien dat recht duidelijk in strijd is met de belangrijkste beginselen van het Estlandse recht (de openbare orde). In dergelijk gevallen wordt het Estlandse recht toegepast (artikel 7 van de IPR-wet).

Het feit dat het vreemde recht een bepaling bevat die niet in het Estlandse recht is vastgelegd, is daarbij niet bepalend; krachtens de exceptie van openbare orde wordt het Estlandse recht in plaats van het vreemde recht toegepast wanneer dit vreemde recht duidelijk in strijd is met de belangrijkste beginselen van het Estlandse recht.

In de wetgeving inzake contractuele verbintenissen is eveneens bepaald dat de bepalingen van het desbetreffende hoofdstuk van de IPR-wet de toepassing van dergelijke bepalingen van het Estlandse recht onverlet laat, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst (artikel 31 van de IPR-wet). Verder is in artikel 32, lid 3, van de IPR-wet bepaald dat dat wanneer partijen gekozen hebben om een overeenkomst aan vreemd recht te onderwerpen, ongeacht of zij daarbij hebben gekozen voor de bevoegdheid van een buitenlandse rechtbank, dit feit geen afbreuk doet, indien alle relevante elementen betreffende de overeenkomst op het ogenblik van de rechtskeuze slechts aan een enkel land zijn verbonden, aan de toepassing van de rechtsregels van dat land, waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken (dwingende bepalingen).

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Hoewel de rechter volgens een algemeen beginsel het vreemde recht moet toepassen dat op grond van een wet, een internationale overeenkomst of een transactie toepasselijk is, ongeacht of daartoe een verzoek is gedaan (artikel 2, lid 1, van de IPR-wet), kunnen de autoriteiten en de rechtbanken voor de vaststelling van de inhoud van het vreemde recht medewerking vragen van de partijen en overheidsinstanties.

De partijen kunnen stukken indienen bij de rechtbank voor de vaststelling van de inhoud van het vreemde recht, maar de rechter is niet gebonden de door de partijen ingediende stukken in overweging te nemen (artikel 4, lid 2, van de IPR-wet). Bovendien kan de rechter informatie opvragen bij het Estlandse ministerie van Justitie of het ministerie van Buitenlandse Zaken en de hulp inroepen van deskundigen (artikel 4, lid 3, van de IPR-wet).

Partijen in een civiele procedure zijn alleen verplicht de inhoud van recht dat buiten Estland van kracht is, internationaal recht of gewoonterecht, aan te tonen indien de rechter dit recht niet kent overeenkomstig artikel 234 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna “WvRv” genoemd). De rechter kan bij de vaststelling van de inhoud van het recht ook gebruik maken van andere informatiebronnen en alle maatregelen nemen die nodig zijn voor het verkrijgen van de in de vorige alinea bedoelde informatie, met verwijzing naar artikel 4 van de IPR-wet.

De mogelijkheid van de rechters om informatie te vragen aan de partijen voor de vaststelling van de inhoud van het vreemde recht vloeit voort uit het beginsel van hoor en wederhoor in het civiele procesrecht. Het beginsel van hoor en wederhoor is met name vastgelegd in artikel 5, leden 1 en 2, van het WvRv, waarin is bepaald dat een rechtsvordering wordt beoordeeld op basis van de door de partijen aangedragen feiten en ingediende verzoeken op grond van de conclusies, en dat de partijen dezelfde rechten en mogelijkheden hebben om hun conclusies te staven en de beweringen van de wederpartij te weerleggen of te betwisten. Als gevolg hiervan kiest elke partij dus zelf welke feiten zij aandraagt ter ondersteuning van haar conclusies en welke bewijselementen zij overlegt voor het aantonen van die feiten.

In de wet is tevens bepaald dat in uitzonderingsgevallen het Estlandse recht moet wordt toegepast, wanneer het ondanks alle inspanningen onmogelijk is om de inhoud van het vreemde recht binnen een redelijke termijn vast te stellen (artikel 4, lid 4, van de IPR-wet).

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Evenals bij andere internationaal privaatrechtelijke kwesties wordt het recht dat van toepassing is op overeenkomsten in Estland ook bepaald op grond van de IPR-wet, tenzij in internationale rechtsinstrumenten anders is bepaald. Het recht dat een overeenkomst beheerst, kan worden bepaald op basis van de overeenkomst tussen partijen of, indien de partijen krachtens de IPR-wet geen rechtskeuze hebben, op basis van recht dat volgens de in de IPR-wet vastgestelde criteria van toepassing is. Aangezien de bepalingen van het WvRv overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de faillissementswet van toepassing zijn op faillissementsprocedures, tenzij in de faillissementswet anders is bepaald, en krachtens artikel 8, lid 1, van het WvRv een gerechtelijke procedure wordt gevoerd op basis van het Estse burgerlijk procesrecht, is het recht dat van toepassing is op in Estland gevoerde faillissementsprocedures het Estse recht of het recht dat van toepassing is op grond van een overeenkomst tussen de partijen of, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, het toepasselijke recht dat is vastgesteld op basis van de criteria van de IPR-wet.

In de IPR-wet is bepaald dat overeenkomsten worden beheerst door het recht dat de partijen in onderlinge overeenstemming hebben gekozen. De partijen kunnen het toepasselijke recht kiezen dat de gehele overeenkomst beheerst of slechts een gedeelte daarvan, mits die overeenkomst als zodanig in delen kan worden opgesplitst (artikel 32, leden 1 en 2, van de IPR-wet). De keuze van het toepasselijke recht bij overeenkomst is echter niet volledig vrij. In artikel 32, lid 3, van de IPR-wet is bepaald dat wanneer partijen gekozen hebben een overeenkomst aan vreemd recht te onderwerpen, ongeacht of zij daarbij hebben gekozen voor de bevoegdheid van een buitenlandse rechtbank, dit feit geen afbreuk doet, indien alle relevante elementen betreffende de overeenkomst op het ogenblik van de rechtskeuze slechts aan een enkel land zijn verbonden, aan de toepassing van de rechtsregels van dat land, waarvan geenszins bij overeenkomst kan worden afgeweken (dwingende bepalingen).

Indien de partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Wanneer de overeenkomst in delen kan worden opgesplitst en een deel van de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land, wordt het betrokken deel beheerst door het recht van dat andere land (artikel 33, lid 1, van de IPR-wet).

De overeenkomst wordt geacht het nauwst verbonden te zijn met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst, zijn woonplaats heeft of waar de administratieve zetel is gevestigd. Wanneer een overeenkomst is gesloten in het kader van een handels- of beroepsactiviteit door de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, wordt de overeenkomst geacht het nauwst verbonden te zijn met het land waar het hoofdkantoor van die partij is gevestigd. Wanneer de kenmerkende prestatie volgens de overeenkomst verricht dient te worden in een andere vestiging, wordt de overeenkomst geacht het nauwst verbonden te zijn met het land waar die andere vestiging is gevestigd (artikel 33, lid 2, van de IPR-wet).

In het geval van onroerende zaken en vervoersovereenkomsten wordt afgeweken van de algemeen geldende regel met betrekking tot de plaats van uitvoering van de overeenkomst. Wanneer een recht op een onroerende zaak of een recht van gebruik van een onroerende zaak voorwerp is van een overeenkomst, wordt de overeenkomst geacht het nauwst verbonden te zijn met het land waar de onroerende zaak is gelegen (artikel 33, lid 4, van de IPR-wet). Bij een vervoersovereenkomst wordt de overeenkomst geacht het nauwst verbonden te zijn met het land waar het hoofdkantoor van de vervoerder op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst is gevestigd, mits de plaats van vertrek of bestemming, of, in het geval van een overeenkomst inzake goederenvervoer, het hoofdkantoor van de verzender of de plaats van laden of lossen, eveneens in hetzelfde land is gelegen (artikel 33, lid 5, van de IPR-wet).

Er gelden ook speciale regels voor consumentenovereenkomsten (artikel 34 van de IPR-wet), arbeidsovereenkomsten (artikel 35 van de IPR-wet) en verzekeringsovereenkomsten (artikel 40 tot en met 47 van de IPR-wet). Deze bijzondere regels hebben tot doel de bescherming van de consument, de werknemer en de verzekeringnemer als zwakkere partij bij de overeenkomst.

In het geval van consumentenovereenkomsten kan ook bij overeenkomst worden bepaald welk recht op de consumentenovereenkomst van toepassing is, maar een dergelijke overeenkomst mag er niet toe leiden dat de consument de bescherming wordt ontnomen die hem wordt geboden door de dwingende bepalingen van het land waar hij zijn woonplaats heeft, indien: 1) in het land waar de consument zijn woonplaats heeft, de sluiting van de overeenkomst is voorafgegaan door een specifiek aanbod aan de consument of door reclame, en de consument in dat land alle voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht; 2) de contractuele partij van de consument of een vertegenwoordiger daarvan in het land waar de consument zijn woonplaats heeft, de bestelling van de consument heeft ontvangen; 3) de overeenkomst betrekking heeft op de verkoop van goederen en de consument van zijn woonplaats naar een ander land is gereisd en daar zijn bestelling heeft geplaatst, mits de reis van de consument door de verkoper is georganiseerd om de consument ertoe aan te zetten de overeenkomst te sluiten. Bij gebreke van een overeenkomst over het toepasselijke recht worden consumentenovereenkomsten beheerst door het recht van het land waar de consument zijn woonplaats heeft.

In het geval van een arbeidsovereenkomst mag de rechtskeuze er niet toe leiden dat de werknemer de bescherming wordt ontnomen die hem wordt geboden door de dwingende bepalingen van het recht van het land dat bij gebreke van een rechtskeuze van toepassing zou zijn. Bij gebreke van een rechtskeuze wordt de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar: 1) de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht, zelfs indien hij tijdelijk zijn arbeid in een ander land verricht; 2) zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen, wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk zijn arbeid verricht.

Voor verzekeringscontracten gelden iets specifiekere regels. In de artikelen 42, 43 en 44 worden de voorwaarden beschreven waarop overeenkomsten inzake het toepasselijke recht kunnen worden gebaseerd. Indien de partijen bij een verzekeringsovereenkomst geen overeenstemming hebben bereikt over het recht dat op deze overeenkomst van toepassing is en de woonplaats of het beheersorgaan van de verzekeringnemer en het verzekerde risico zich op het grondgebied van hetzelfde land bevinden, is het recht van dat land van toepassing (artikel 45, lid 1, van de IPR-wet). Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, is het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is, van toepassing. Er wordt aangenomen dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar het verzekerde risico is gelegen (artikel 45, lid 2, van de IPR-wet).

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In de Estlandse wet zijn verschillende aanknopingspunten vastgelegd waarbij de aard van de niet-contractuele verbintenis bepalend is bij het vaststellen van het recht dat van toepassing is.

Een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking die voortvloeit uit de nakoming van een verbintenis wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de feitelijke of vermoedelijke rechtsbetrekking op grond waarvan die verbintenis is nagekomen; een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking die voortvloeit uit de schending van het recht van een ander persoon wordt beheerst door het recht van het land waar de schending heeft plaatsgevonden. In overige gevallen van ongerechtvaardigde verrijking geldt dat de betreffende vordering wordt beheerst door het recht van het land waar de ongerechtvaardigde verrijking heeft plaatsgevonden (artikel 48¹, leden 1, 2 en 3, van de IPR-wet).

Vorderingen op grond van zaakwaarneming worden beheerst door het recht van het land waar de zaakwaarnemer de betreffende handeling heeft verricht, en vorderingen die voortvloeien uit de nakoming van een verbintenis van een ander persoon worden beheerst door het recht dat van toepassing is op die verbintenis (artikel 49, leden 1 en 2, van de IPR-wet).

In de regel worden vorderingen die voortvloeien uit het onrechtmatig veroorzaken van schade beheerst door het recht van het land waar de schadeveroorzakende handeling of gebeurtenis is verricht of zich heeft voorgedaan. Wanneer het gevolg zich niet voordoet in het land waar het schadeveroorzakende feit is gepleegd of zich heeft voorgedaan, wordt de betreffende vordering, op verzoek van de benadeelde, beheerst door het recht van het land waar het gevolg van de betrokken handeling of gebeurtenis zich heeft voorgedaan (artikel 50, leden 1 en 2, van de IPR-wet). Er is evenwel een beperking vastgesteld met betrekking tot de vergoeding die verschuldigd is als gevolg van de onrechtmatig daad. Indien een vordering op grond van een onrechtmatige daad wordt beheerst door vreemd recht, kan de in Estland opgelegde schadevergoeding in geen geval substantieel hoger zijn dan de in de Estlandse wet vastgestelde vergoeding voor soortgelijke schade (artikel 52 van de IPR-wet).

Het is de partijen ingevolge de wet toegestaan overeen te komen het Estlandse recht toe te passen nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden of de handeling is verricht die de niet-contractuele verbintenis heeft doen ontstaan. De rechtskeuze laat de rechten van derden onverlet (artikel 54 van de IPR-wet).

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Het Estlandse recht kent geen afzonderlijke regels om te bepalen welk recht van toepassing is op namen van personen.

De bepaling van de woonplaats van een natuurlijk persoon wordt beheerst door het Estlandse recht (artikel 10 van de IPR-wet); de nationaliteit van een persoon wordt bepaald op grond van het recht van het land waaraan die nationaliteit verbonden is; indien een natuurlijk persoon meerdere nationaliteiten heeft, is het recht van het land waarmee de persoon het nauwst verbonden is van toepassing; of, in het geval van een vluchteling, een staatloze persoon of een persoon van wie de nationaliteit niet kan worden vastgesteld, geldt dat de woonplaats van de betrokken persoon als uitgangspunt wordt genomen om te bepalen welk recht van toepassing is (artikel 11, leden 1, 2 en 3, van de IPR-wet).

De handelingsbevoegdheid en de handelingsbekwaamheid van een natuurlijk persoon worden beheerst door het recht van het land waar de persoon zijn verblijfplaats heeft. Een wijziging van de verblijfplaats heeft geen invloed op de reeds verworven handelingsbekwaamheid (artikel 12, leden 1 en 2, van de IPR-wet).

Er geldt een bijzondere regel in het geval waarin een persoon zich kan beroepen op beperkte handelingsbekwaamheid; rechtshandelingen op grond van het familierecht of het erfrecht en rechtshandelingen met betrekking tot in het buitenland gelegen onroerende zaken vallen niet onder deze regel (artikel 12, lid 4, van de IPR-wet). Indien een rechtshandeling wordt verricht door een persoon die handelingsonbekwaam of beperkt handelingsbekwaam is overeenkomstig het recht van het land waar hij zijn verblijfplaats heeft, geldt over het algemeen dat die persoon zich niet kan beroepen op het ontbreken van handelingsbekwaamheid wanneer hij wel handelingsbekwaam is overeenkomstig het recht van het land waar hij de betrokken rechtshandeling heeft verricht. Deze algemene regel geldt niet in het geval waarin de andere partij wist of had moeten weten dat de betreffende persoon handelingsonbekwaam was (artikel 12, lid 3, van de IPR-wet).

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en kinderen worden beheerst door het recht van het land waar het kind zijn verblijfplaats heeft (artikel 65 van de IPR-wet). De wederzijdse rechten en verplichtingen van ouders en kinderen vloeien voort uit de afstamming van het betrokken kind, die wordt vastgesteld op de in de wet voorziene wijze. Er bestaan met betrekking tot de afstamming geen afzonderlijke regels om te bepalen welk recht van toepassing is.

De vaststelling of ontkenning van het ouderschap wordt beheerst door het recht van het land waar het kind zijn verblijfplaats had op het tijdstip van de geboorte; in bijzondere gevallen kan ook het recht van het land waar de ouder zijn verblijfplaats heeft of het recht van het land waar het kind zijn verblijfplaats heeft op het tijdstip van de ontkenning van het ouderschap, van toepassing zijn (artikel 62 van de IPR-wet).

3.4.2 Adoptie

Adoptie wordt beheerst door het recht van het land waar de adoptant zijn verblijfplaats heeft. Adoptie door echtgenoten wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de algemene rechtsgevolgen van het huwelijk op het tijdstip van de adoptie (artikel 63, lid 1, van de IPR-wet). Dit betekent dat adoptie door echtgenoten in principe wordt beheerst door het recht van het land waar de echtgenoten hun gemeenschappelijke woonplaats hebben (artikel 57, lid 1, van de IPR-wet); in de wet wordt echter een opsomming gegeven van de andere aanknopingspunten die achtereenvolgens van toepassing zijn wanneer de echtgenoten geen gemeenschappelijke woonplaats hebben (artikel 57, leden 2, 3 en 4, van de IPR-wet).

Het recht van het land waar het kind zijn verblijfplaats heeft, is eveneens van toepassing wanneer volgens dat recht de toestemming van het kind of van een derde waarmee dat kind een familierechtelijke band heeft, voor de adoptie is vereist (artikel 63, lid 2, van de IPR-wet).

In de wet is uitdrukkelijk bepaald dat wanneer de adoptie wordt beheerst door vreemd recht of de adoptie plaatsvindt op grond van een in het buitenland gegeven rechterlijke beslissing, de adoptie in Estland dezelfde werking heeft als ingevolge het recht op grond waarvan de adoptie tot stand is gekomen (artikel 64 van de IPR-wet). Er dient benadrukt te worden dat bij de adoptie van een kind dat zijn verblijfplaats in Estland heeft, tevens moet worden voldaan aan de andere in het Estlandse recht vastgestelde voorwaarden voor adoptie, conform de vereisten van het recht van het land van verblijf van respectievelijk het kind of de echtgenoten (artikel 63, lid 3, van de IPR-wet).

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De algemene rechtsgevolgen van een huwelijk worden in beginsel beheerst door het recht van het land waar de echtgenoten hun gemeenschappelijke verblijfplaats hebben (artikel 57, lid 1, van de IPR-wet); in de wet wordt echter een opsomming gegeven van de andere aanknopingspunten die achtereenvolgens van toepassing zijn wanneer de echtgenoten geen gemeenschappelijke woonplaats hebben: de gemeenschappelijke nationaliteit, de meest recente gemeenschappelijke woonplaats van de echtgenoten wanneer een van de echtgenoten nog steeds in dat land verblijft of, bij gebreke daarvan, het recht van het land waarmee de echtgenoten het nauwst verbonden zijn (artikel 57, leden 2, 3 en 4, van de IPR-wet).

Wanneer een huwelijk in Estland wordt gesloten, wordt de bijbehorende procedure beheerst door het Estlandse recht. Een in het buitenland gesloten huwelijk wordt in Estland geacht geldig te zijn indien het is gesloten conform de in het recht van dat land vastgestelde procedure en er is voldaan aan de materiële voorhuwelijkse voorwaarden volgens het recht van het land waar beide echtgenoten hun verblijfplaats hebben (artikel 55, leden 1 en 2, van de IPR-wet).

De voorhuwelijkse voorwaarden, de huwelijksbeletselen en de rechtsgevolgen van het huwelijk worden beheerst door het recht van het land waar de aanstaande echtgenoten hun verblijfplaats hebben (artikel 56, lid 1, van de IPR-wet). Een eerder huwelijk van een aanstaande echtgenoot vormt geen beletsel indien dat huwelijk is ontbonden krachtens een in Estland genomen of erkende beslissing, zelfs indien de betreffende beslissing niet in overeenstemming is met het recht van het land van verblijf van de aanstaande echtgenoot (artikel 56, lid 3, van de IPR-wet).

In de regelgeving die van toepassing is op de voorhuwelijkse voorwaarden is een bijzondere regel opgenomen voor Estlandse burgers. Hierin is bepaald dat wanneer een Estlandse burger niet voldoet aan een voorhuwelijkse voorwaarde ingevolge het recht van het land van verblijf, het Estlandse recht van toepassing is wanneer de betrokken persoon wel voldoet aan de voorwaarden voor het sluiten van een huwelijk krachtens het Estlandse recht (artikel 56, lid 2, van de IPR-wet).

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Het Estlandse interne recht bevat geen regels om te bepalen welk recht van toepassing is op ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap. De regels van de IPR-wet die zijn vastgesteld voor soortgelijke rechtsbetrekkingen kunnen worden gebruikt om het toepasselijke recht te bepalen. Afhankelijk van de aard van het ongehuwd samenwonen of het geregistreerd partnerschap kunnen bijvoorbeeld de regels inzake contractuele verbintenissen of familierechtelijke betrekkingen relevant zijn.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Echtscheiding wordt ingevolge de IPR-wet beheerst door het recht dat van toepassing is op de algemene rechtsgevolgen van het huwelijk op het tijdstip waarop de echtscheidingsprocedure wordt ingeleid (artikel 60, lid 1, en artikel 57 van de IPR-wet). Echtscheiding wordt dus in eerste instantie beheerst door het recht van het land waar de echtgenoten hun gemeenschappelijke verblijfplaats hadden (artikel 57, lid 1, van de IPR-wet); in de wet wordt echter een opsomming gegeven van de andere aanknopingspunten die achtereenvolgens van toepassing zijn wanneer de echtgenoten geen gemeenschappelijke woonplaats hebben: de gemeenschappelijke nationaliteit, de meest recente gemeenschappelijke woonplaats van de echtgenoten wanneer een van de echtgenoten nog steeds in dat land verblijft of, bij gebreke daarvan, het recht van het land waarmee de echtgenoten het nauwst verbonden zijn (artikel 57, leden 2, 3 en 4, van de IPR-wet).

In afwijking hiervan is vastgesteld dat in plaats van het vreemde recht het Estlandse recht kan worden toegepast wanneer echtscheiding niet is toegestaan op grond van het recht dat van toepassing is op de algemene rechtsgevolgen van het huwelijk (artikel 57 van de IPR-wet) of wanneer echtscheiding alleen is toegestaan onder zeer strikte voorwaarden. Deze uitzondering geldt alleen mits een van de echtgenoten zijn verblijfplaats in Estland heeft of de Estlandse nationaliteit heeft, of de Estlandse nationaliteit had of zijn verblijfplaats in Estland had op het tijdstip van sluiting van het huwelijk (artikel 60, leden 1 en 2, van de IPR-wet).

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Er zijn geen Estlandse internationaal privaatrechtelijke regels van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen, maar er wordt wel verwezen naar de relevante internationale rechtsinstrumenten.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Echtgenoten kunnen kiezen welk recht hun huwelijksvermogensregime beheerst. Wanneer de echtgenoten het toepasselijke recht op hun huwelijksvermogensregime hebben gekozen, wordt dat recht dus toegepast. De echtgenoten kunnen het huwelijksvermogensregime echter niet aan het recht van elk willekeurig land onderwerpen. Zij kunnen kiezen tussen het recht van het land van de woonplaats van een van de echtgenoten en het recht van de nationaliteit van een van de echtgenoten. Wanneer een van de echtgenoten meerdere nationaliteiten heeft, kan hij kiezen voor een van de rechtsstelsels van de landen waarvan hij onderdaan is (artikel 58, lid 1, van de IPR-wet).

In Estland is de rechtskeuze onderworpen aan dwingende vormvereisten. Het gekozen recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten dient te worden vastgelegd in een authentieke akte. Indien het toepasselijke recht niet in Estland is gekozen, is de rechtskeuze wat de vorm betreft geldig wanneer is voldaan aan de vormvereisten betreffende huwelijkse voorwaarden van het gekozen rechtsstelsel (artikel 58, lid 2, van de IPR-wet).

Wanneer de echtgenoten geen rechtskeuze hebben gemaakt met betrekking tot het huwelijksvermogensregime, wordt dit regime beheerst door het recht dat van toepassing was op de algemene rechtsgevolgen van het huwelijk op het tijdstip van sluiting van het huwelijk (artikel 58, lid 3, en artikel 57 van de IPR-wet). De algemene rechtsgevolgen van een huwelijk worden in de eerste plaats beheerst door het recht van het land waar de echtgenoten hun gemeenschappelijke woonplaats hebben (artikel 57, lid 1, van de IPR-wet); bij gebreke van een gemeenschappelijke woonplaats, is het recht van het land van de meest recente gemeenschappelijke woonplaats van de echtgenoten van toepassing wanneer een van de echtgenoten nog steeds in dat land verblijft, en bij gebreke daarvan, het recht van het land waarmee de echtgenoten het nauwst zijn verbonden (artikel 57, leden 2, 3 en 4, van de IPR-wet).

3.7 Erfrecht

Nalatenschappen worden beheerst door het recht van het land waar de erflater (de cujus) zijn laatste woonplaats had. Een persoon kan in zijn testament of in een erfovereenkomst bepalen dat het recht van het land van zijn nationaliteit van toepassing is op zijn nalatenschap. Een dergelijke bepaling is ongeldig als de persoon op het moment van overlijden geen burger meer is van het betreffende land.

In het op de erfopvolging toepasselijke recht wordt met name het volgende geregeld: 1) de soorten en de gevolgen van testamentaire beschikkingen; 2) de bekwaamheid en de onwaardigheid om te erven; 3) de omvang van de nalatenschap; 4) de erfgenamen en legatarissen en hun onderlinge betrekkingen, en 5) de aansprakelijkheid voor de schulden van de erflater.

Het Haags Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen is van toepassing op de vorm van testamenten en erfovereenkomsten.

Een persoon kan zijn testament opmaken, wijzigen of herroepen als hij handelingsbekwaam is volgens het recht van het land van zijn woonplaats op het moment dat hij het testament opmaakt, wijzigt of herroept. Indien de persoon volgens het recht van dat land niet handelingsbekwaam is om een testament op te maken, kan hij zijn testament opmaken, wijzigen of herroepen indien hij daartoe gerechtigd is volgens het recht van het land waarvan hij onderdaan was op het moment dat hij het testament opmaakte, wijzigde of herriep. Een verandering van woonplaats of nationaliteit houdt geen beperking in van de reeds verworven handelingsbekwaamheid om een testament op te maken. Het voorgaande geldt ook voor de bekwaamheid van een persoon om een erfovereenkomst te sluiten, te wijzigen of te beëindigen.

Erfovereenkomsten worden beheerst door het recht van het land van de woonplaats van de erflater op het moment van het sluiten van de erfovereenkomst of door het recht van het land van de nationaliteit mits dit door deze persoon wordt bepaald. Aan de hand van het toepasselijke recht worden de toelaatbaarheid, de geldigheid, de inhoud en de bindende kracht van een erfovereenkomst bepaald alsook de gevolgen van de erfovereenkomst uit hoofde van het erfrecht.

Op het moment dat een wederzijds testament wordt opgemaakt, moet dit in overeenstemming zijn met het recht van de landen waar beide erflaters hun woonplaats hebben of met het recht van het land waar een van de echtgenoten zijn woonplaats heeft, die door de erflaters gezamenlijk is gekozen.

3.8 Goederenrecht

Het ontstaan of het tenietgaan van zakelijke rechten wordt beheerst door het recht van het land waar de zaak zich bevindt op het tijdstip van het ontstaan of tenietgaan van het betrokken zakelijke recht. Er geldt een beperking: een zakelijk recht kan niet worden uitgeoefend als dit strijdig is met de belangrijkste beginselen van het recht van het land waar de betrokken zaak is gelegen (artikel 12, lid 2, van de IPR-wet).

3.9 Insolventie

Aangezien de bepalingen van het WvRv overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de faillissementswet van toepassing zijn op faillissementsprocedures, tenzij in de faillissementswet anders is bepaald, en krachtens artikel 8, lid 1, van het WvRv een gerechtelijke procedure wordt gevoerd op basis van het Estse burgerlijk procesrecht, is het recht dat van toepassing is op in Estland gevoerde faillissementsprocedures het Estse recht.

Laatste update: 26/10/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Ierland

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

In Ierland is de common law (het recht op basis van jurisprudentie) de belangrijkste bron voor conflictregels, waardoor deze kunnen veranderen en zich kunnen ontwikkelen. Omdat jurisprudentie op dit gebied echter zeldzaam is, is het moeilijk om een definitieve conclusie te formuleren over het recht dat van toepassing is op bepaalde gebieden, en met name het familierecht. Net als de wetgeving inzake bevoegdheid worden de traditionele wetten inzake conflictregels steeds meer vervangen door internationale verdragen en wetgeving van de Europese Unie (EU).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Haags Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen

Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Er zijn geen bilaterale verdragen bekend met bepalingen inzake conflictregels waarbij Ierland partij is.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De algemene regel is dat conflictregels uitsluitend worden toegepast als ten minste een van de partijen hierom verzoekt.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

De Ierse gerechten behandelen zelden zaken waarin het nodig is om de rechtsleer in aanmerking te nemen.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

In dit rechtsgebied is geen vaste aanpak aangenomen.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Hoewel er op dit punt geen jurisprudentie is, is het onwaarschijnlijk dat Ierland buitenlands recht toepast dat in strijd is met de Ierse openbare orde.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De Ierse gerechten vereisen dat de inhoud van het buitenlandse recht als feit wordt vastgesteld. De partij die zich hierop beroept, dient dit te verdedigen en de inhoud van het buitenlandse recht naar tevredenheid van de rechter als feit vast te stellen. In geval van strijdigheden tussen het bewijsmateriaal dat de partijen hebben ingediend, kan de rechter de geloofwaardigheid van de deskundigen toetsen en rekening houden met primaire bewijzen (bijvoorbeeld buitenlandse wetten en rechtszaken), met name als deze van toepassing zijn op concepten die bekend zijn bij een Ierse rechter. Als de Ierse conflictregels aangeven dat het buitenlandse recht moet worden toegepast, maar geen van de partijen het bewijs van de inhoud van dit recht aanbrengt, beschouwt de rechter dit behoudens andersluidend bewijs gewoonlijk als vergelijkbaar met het Ierse recht.

Om de inhoud van het buitenlandse recht aan te tonen, wordt doorgaans gebruik gemaakt van getuigenissen van deskundigen en de partijen kunnen niet volstaan met het overleggen van de tekst van een buitenlandse autoriteit, wet of rechtszaak aan de rechter. Een ieder die in een buitenlands rechtssysteem als jurist is gekwalificeerd of die voldoende praktijkervaring met dit systeem heeft, kan bewijzen over het buitenlandse recht overleggen. De rechter doet normaal gesproken zelf geen onderzoek naar het buitenlandse recht.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Ierland heeft het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst ondertekend. Het land heeft dit verdrag in zijn wetgeving geïmplementeerd door het aannemen van de Contractual Obligations (Applicable Law) Act in 1991. De bepalingen van het verdrag zijn van toepassing in situaties met een wetsconflict voor verbintenissen uit overeenkomst. Bepaalde soorten overeenkomsten, zoals verbintenissen uit overeenkomst die voortkomen uit een familieband, vallen echter niet onder de werkingssfeer van het verdrag.

Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”) is direct van toepassing in Ierland. Het land heeft echter niet ingestemd met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1259/2010 (“Rome II”) die zorgt voor een nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed in de deelnemende lidstaten.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In het familierecht of voor echtscheidingsverzoeken achten de Ierse rechters het principe van lex fori geschikt, daar dit zekerheid biedt. In Ierland bestaat er geen wetgeving inzake wetsconflicten in procedures wegens een onrechtmatige daad en is er erg weinig jurisprudentie. De Ierse rechters houden rekening met het principe van lex fori, dat bepaalt dat het recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt van toepassing is, en met het principe van lex loci delicti dat het recht voorstelt van het land waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De rechters kunnen eveneens rekening houden met het recht betreffende de aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad dat toegepast dient te worden en dat een flexibele aanpak aanbeveelt, waardoor de rechter rekening kan houden met alle aanknopingscriteria en een besluit kan nemen met betrekking tot de bevoegdheid.

Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) is direct van toepassing in Ierland.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Kinderen worden geregistreerd op de woonplaats van hun vader als de ouders op het moment van de geboorte gehuwd waren. Als dit niet het geval was of als de vader op het moment van de geboorte overleden was, is de woonplaats van het kind gelijk aan die van de moeder. Deze regel blijft van toepassing tot het kind 18 jaar is, op welke leeftijd het meerderjarig wordt en bevoegd is om een woonplaats naar keuze te kiezen.

Het is uitsluitend mogelijk om een woonplaats te kiezen, als de persoon daadwerkelijk in het desbetreffende rechtsgebied verblijft en voornemens is om hier voor onbepaalde tijd of permanent te verblijven. Als een van deze elementen niet langer van toepassing is, komt de persoon terug bij zijn oorspronkelijke woonplaats. Gehuwde vrouwen kiezen onafhankelijk van hun echtgenoot hun eigen woonplaats.

3.4 Afstamming en adoptie

In de Status of Children Act van 1987 is het concept onwettigheid afgeschaft. Overeenkomstig deze wet dient de band tussen een persoon en zijn vader en moeder te worden vastgesteld, ongeacht of deze gehuwd zijn of waren.

Als de ouders van een kind tijdens de geboorte van een kind noch tijdens zijn verwekking gehuwd zijn, wordt het kind echter niet als wettig beschouwd. Het kind kan echter wettig worden als de ouders in een later stadium trouwen. Er bestaan geen verschillen tussen de grondwettelijke status van een wettig en een geëcht kind. Er zijn ook geen verschillen in het recht van een kind om door zijn ouders te worden onderhouden en zijn recht om van een van beide ouders te erven, ongeacht of deze gehuwd zijn.

Als de Ierse rechters hun bevoegdheid uitoefenen in een zaak uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (“Brussel II bis”), passen zij doorgaans het Ierse recht toe.

Als zij bevoegd zijn in een adoptiezaak, wordt het Ierse recht eveneens toegepast.

De hogere gerechten zijn impliciet bevoegd om beschikkingen te wijzen die de grondwettelijke rechten van een kind dat een Iers staatsburger is versterken, ongeacht zijn gewone verblijfplaats. Ieder besluit dat de rechter neemt om zijn bevoegdheid uit te oefenen, berust op de geschiktheid of gepastheid van dit besluit gezien de omstandigheden en de regel van de internationale hoffelijkheid van gerechten uit het internationaal privaatrecht.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

Het 34e amendement van de Ierse grondwet, dat op 22 mei 2015 is aangenomen, bepaalt dat er wettige huwelijken kunnen worden gesloten tussen twee personen, ongeacht hun geslacht. Dientengevolge kunnen personen die bevoegd en vrij zijn om te trouwen dit sinds de uitvaardiging en inwerkingtreding van de Marriage Bill van 2015 doen ongeacht hun biologische geslacht. Een huwelijk wordt in Ierland niet als geldig beschouwd als een van de partijen transseksueel is en het huwelijk sluit nadat hij recentelijk een ander geslacht heeft gekregen. Conform het internationaal privaatrecht wordt een in het buitenland gesloten huwelijk uitsluitend erkend als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De partijen dienen de formaliteiten te hebben vervuld, die zijn vastgelegd in het rechtsgebied waarin het huwelijk is voltrokken (lex loci celebrationis). De partijen zijn bevoegd om te trouwen overeenkomstig de regels van het rechtsgebied waar zij woonachtig zijn. Een huwelijk dat in het buitenland is gesloten, dient vergelijkbaar te zijn met gebruikelijke huwelijken in Ierland. Een huwelijk dat mogelijk polygaam is, wordt bijvoorbeeld niet erkend.

Beschikkingen die zijn gewezen krachtens artikel 5 van de Civil Partnership and Certain Rights and Obligations of Cohabitants Act van 2010 erkennen het recht dat bepaalde geregistreerde partnerschappen in het Ierse recht op dezelfde wijze worden behandeld als een civiel partnerschap dat in Ierland geregistreerd is, mits het desbetreffende koppel bevoegd is om in Ierland een civiel partnerschap aan te gaan.

Voor de bevoegdheid op het gebied van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of vernietiging is Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (“Brussel II bis”) direct van toepassing in Ierland. Indien er volgens verordening Brussel II bis geen andere lidstaat bevoegd is, zijn de Ierse rechters bevoegd als ten minste een van de partijen in dit land woont op het moment dat de procedure wordt ingesteld.

Als een Ierse rechter bevoegd is in een echtscheidingsprocedure, past hij zijn eigen recht toe in procedures die onder het familierecht vallen en op bijkomende en daarmee samenhangende kwesties.

Als verordening Brussel II bis niet van toepassing is, wordt een buitenlandse echtscheiding erkend als deze is toegekend in het land waar een van de echtgenoten woonde op het moment dat de procedure werd ingesteld.

3.5.1 Onderhoudsverplichtingen

Alimentatievorderingen worden op dit moment behandeld conform Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.

Kort gezegd is het doel van de verordening betreffende onderhoudsverplichtingen het bieden van gemeenschappelijke regels op het gebied van bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning, tenuitvoerlegging, samenwerking en standaarddocumenten om de effectieve inning van alimentatie in de Europese Unie te vergemakkelijken. Daar een van de belangrijkste doelen van de verordening is dat een onderhoudsgerechtigde in een lidstaat eenvoudig een besluit kan verkrijgen dat automatisch en zonder formaliteiten uitvoerbaar is in een andere lidstaat, bevat deze maatregelen met betrekking tot jurisdictiegeschillen, collisie, erkenning en uitvoerbaarheid, tenuitvoerlegging, rechtsbijstand en is deze bedoeld voor samenwerking tussen centrale autoriteiten. De verplichting om de voorwaarden van de oorspronkelijke beschikking toe te passen zonder wijzigingen aan te brengen, blijkt duidelijk uit de bepalingen van de verordening en de essentie van een beslissing die in een lidstaat is gewezen kan in geen geval worden gewijzigd in een lidstaat waar de erkenning en tenuitvoerlegging later vereist zijn. De verordening ontzegt een rechter van een lidstaat waarbij de zaak niet aanhangig is gemaakt dus het recht om nieuwe of bijbehorende beschikkingen te wijzen.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Als de partijen geen andere wens hebben geuit, wordt een tussen hen gesloten huwelijksovereenkomst geïnterpreteerd conform het recht van de echtelijke woning. Indien er geen huwelijksovereenkomst bestaat, wordt het toepasselijke recht eveneens bepaald door de echtelijke woning. Als de echtgenoten een woning delen, wordt deze gelijkgesteld aan de echtelijke woning. Als dit niet het geval is, wordt de echtelijke woning waarschijnlijk vastgesteld in overeenstemming met het toepasselijke recht waarmee de partijen en het huwelijk de nauwste banden hebben.

3.7 Erfrecht

Het recht dat de onroerende nalatenschap beheerst, is doorgaans het recht van de plaats waar de zaak zich bevindt, terwijl het recht van het land waar de overleden persoon woonde op het moment van zijn overlijden de verdeling en erfopvolging van zijn roerende zaken beheerst.

De hoedanigheid van de erflater wordt bepaald door het recht van zijn woonplaats, hoewel sommige mensen van mening zijn dat de lex situs van toepassing zou moeten zijn op onroerende zaken.

Als de erflater van woonplaats verandert tussen de datum waarop het testament wordt opgesteld en de datum van overlijden, verschillen de meningen of zijn hoedanigheid moet worden getoetst met toepassing van het recht van de woonplaats op het moment dat het testament is opgesteld of op het moment van overlijden.

Een testament is officieel geldig krachtens de Succession Act van 1965 als de vorm overeenstemt met een van de volgende rechten: het recht van de plaats waar de erflater de testamentaire beschikking heeft opgesteld; het recht van het land waarvan de erflater de nationaliteit heeft; het recht van zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats, ofwel op het moment dat de testamentaire beschikking wordt opgesteld, ofwel op het moment van overlijden van de erflater; of het recht van de plaats van eventueel betrokken onroerende zaken.

3.8 Goederenrecht

Het Ierse recht maakt onderscheid tussen roerende en onroerende zaken en past het recht toe van de plaats waar de zaken zich bevinden om te bepalen of het desbetreffende belang op een roerende of een onroerende zaak rust.

Doorgaans is het toepasselijke recht in geval van onroerende zaken het recht van de plaats waar de zaak zich bevindt.

3.9 Insolventie

Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures (de “verordening inzake insolventie”) bevat regels over het rechtsgebied dat van toepassing is voor insolventieprocedures binnen de EU [1]. Conform artikel 3 van deze verordening zijn de rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, bevoegd om de insolventieprocedure te openen. Dientengevolge worden insolventieprocedures die in Ierland zijn geopend vastgesteld door Ierse rechters in overeenstemming met het Ierse recht dat de indiening, de verificatie en de toelating van dergelijke procedures beheerst. De toepasselijke belangrijkste wetgeving is de Companies Act van 2014, de Personal Insolvency Acts van 2012-2015 en de Bankruptcy Act van 1988.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.irishstatutebook.ie/1995/en/act/pub/0026/sec0027.html




[1] Vanaf 26 juni 2017 vervangen door Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures (herschikking)

Laatste update: 12/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Griekenland

Wanneer een rechtsverhouding tussen particulieren aanknopingspunten heeft met meer dan een staat (een internationaal element) en er een geschil ontstaat, passen de Griekse rechters niet automatisch het Griekse recht toe maar onderzoeken zij welk recht er op basis van het internationaal privaatrecht moet worden toegepast (het toepasselijke recht). Internationaal privaatrecht is een instrument dat is gebaseerd op verwijzingsregels om vast te stellen welk recht van toepassing is, d.w.z. de bepalingen van het recht van een land. Dit kan het recht zijn van het land waar de rechtsvordering werd ingesteld of dat van een ander land. De verwijzingsregels zijn gebaseerd op een of meer aanknopingspunten. Bij een internationaal geschil wordt aan de hand van het relevante aanknopingspunt vastgesteld welke specifieke regel van internationaal privaatrecht van toepassing is om te bepalen welk recht de betrokken zaak beheerst, dat wil zeggen het Griekse recht of het recht van een ander land.

1 Bronnen van geldend recht

De Griekse wetten vormen de belangrijkste bron voor de vaststelling van het toepasselijke recht. Daarnaast heeft Griekenland ook bilaterale en multilaterale internationale verdragen ondertekend, die, na ratificatie, op dezelfde wijze van toepassing zijn als het Griekse interne recht. Bovendien valt onder het begrip recht ook het recht van de Europese Unie en met name de verordeningen. Aangezien er alsmaar meer en ook meer diverse soorten internationale particuliere transacties zijn, speelt de Griekse jurisprudentie en die van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ondanks het feit dat rechtspraak geen formele rechtsbron is, een belangrijke rol bij het opvullen van de bestaande lacunes in het internationaal privaatrecht dat wordt gebruikt om het toepasselijke recht vast te stellen.

1.1 Regels van nationaal recht

De belangrijkste bepalingen zijn opgenomen in het Griekse burgerlijk wetboek (de artikelen 4 tot 33), maar ook andere wetten bevatten een aantal bepalingen, zoals wet 5325/1932 betreffende wissels en orderbriefjes (de artikelen 90 tot 96) en wet 5960/1933 betreffende cheques (de artikelen 70 tot 76).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Belangrijke multilaterale verdragen zijn onder meer:

Verdrag van Genève van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, geratificeerd door Griekenland bij wet 559/1977;

Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, geratificeerd door Griekenland bij wet 1325/1983;

Verdrag van Den Haag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken, geratificeerd door Griekenland bij wet 1334/1983;

Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, geratificeerd door Griekenland bij wet 4020/2011.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Belangrijke bilaterale verdragen zijn onder meer:

Overeenkomst tussen Griekenland en Albanië inzake wederzijdse rechtshulp in burgerlijke en strafzaken van 17 mei 1993, geratificeerd door Griekenland bij wet 2311/1995;

Vriendschaps-, handels- en scheepvaartverdrag tussen Griekenland en de Verenigde Staten van Amerika van 3 augustus 1951, geratificeerd door Griekenland bij wet 2893/1954.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Wanneer krachtens de verwijzingsregels van het Griekse internationaal privaatrecht het recht van een ander land van toepassing is, moet de Griekse rechter daar ambtshalve rekening mee houden, d.w.z. zonder dat de procespartijen zelf naar dit rechtsstelsel moeten verwijzen, en moet hij de toepasselijke bepalingen van het vreemde recht onderzoeken (artikel 337 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Wanneer het Griekse internationaal privaatrecht bepaalt dat het recht van een ander land van toepassing is, wordt alleen verwezen naar de materiële regels van dit recht en niet naar de regels van het internationaal privaatrecht van dat land (artikel 32 van het burgerlijk wetboek), op grond waarvan het Griekse recht of het recht van een ander derde land van toepassing kan zijn.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Vaak wijzigt het aanknopingspunt in de loop van een rechtsverhouding (bijvoorbeeld een onderneming die haar hoofdkantoor van het ene naar het andere land verplaatst) waardoor ook het toepasselijke recht wijzigt. Er zijn regels waarin expliciet wordt bepaald welk recht in dat geval uiteindelijk van toepassing is. Wanneer dergelijke regels ontbreken, past de rechter het recht toe dat aanvankelijk (vóór de wijziging van het aanknopingspunt) of later (na de wijziging van het aanknopingspunt) van toepassing was, dan wel een combinatie van beide rechtsstelsels, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Indien krachtens het Griekse internationaal privaatrecht (verwijzingsregels) buitenlands recht moet worden toegepast, maar de toepassing ervan evenwel in strijd is met de fundamentele morele en rechtsopvattingen die binnen de Griekse rechtsorde (artikel 33 van het burgerlijk wetboek) heersen op het moment dat de zaak wordt onderzocht, zal de Griekse rechter de desbetreffende bepalingen van het buitenlandse recht niet toepassen maar wel de andere buitenlandse bepalingen (negatieve functie). Indien er als gevolg van de niet-toepassing van het buitenlandse recht evenwel een rechtsvacuüm ontstaat, zal dit worden verholpen door het Griekse recht toe te passen (positieve functie).

Een middel om de belangen van de Griekse rechtsorde te beschermen, is de vaststelling van rechtstreeks toepasselijke bepalingen. Dergelijke bepalingen regelen bijzonder belangrijke interne rechtskwesties van de staat en worden ook rechtstreeks toegepast door de Griekse rechters in internationale zaken die niet in het kader van het Griekse internationaal privaatrecht kunnen worden opgelost.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Een Griekse rechter mag elk door hem geschikt geacht middel gebruiken om het buitenlandse toepasselijke recht te onderzoeken. Zijn kennis kan berusten op juridisch informatie waarover hij zelf beschikt of hij kan hiernaar zoeken in het kader van (multilaterale en bilaterale) internationale verdragen, op grond waarvan de lidstaten er zich wederzijds toe hebben verbonden elkaar informatie te verstrekken, of hij kan informatie opvragen bij nationale en buitenlandse wetenschappelijke instellingen. Wanneer het moeilijk of onmogelijk is de inhoud van het buitenlandse recht vast te stellen, kan de Griekse rechter de partijen ook om hulp vragen, zonder zich echter te beperken tot het door hen voorgelegde bewijsmateriaal (artikel 337 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

De Griekse rechter past bij wijze van uitzondering het Griekse recht toe in plaats van het buitenlandse toepasselijke recht, wanneer het ondanks alle inspanningen onmogelijk is om de inhoud van het buitenlandse recht vast te stellen.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Welk recht er van toepassing is op overeenkomsten en rechtshandelingen die zijn gesloten met ingang van 17 december 2009, wordt door de Griekse rechters meestal vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). Volgens de algemene regel is het recht dat de partijen hebben gekozen het toepasselijke recht.

Voor overeenkomsten en rechtshandelingen die tot stand zijn gekomen tussen 1 april 1991 en 16 december 2009 wordt het toepasselijke recht vastgesteld op basis van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980, waarin dezelfde algemene regel als in de bovengenoemde verordening is vastgesteld.

Het recht dat van toepassing is op alle categorieën contractuele verbintenissen en rechtshandelingen die expliciet buiten het toepassingsgebied van de bovengenoemde verordening en het bovengenoemde verdrag vallen, alsook op de contractuele verbintenissen en rechtshandelingen die zijn aangegaan vóór 1 april 1991, wordt vastgesteld op basis van artikel 25 van het burgerlijk wetboek, waarin dezelfde algemene regel als in de bovengenoemde verordening is vastgesteld.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Welk recht er vanaf 11 januari 2009 van toepassing is op verbintenissen die voortvloeien uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming en precontractuele aansprakelijkheid wordt door de Griekse rechters vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II). Conform de algemene regel is het recht van het land waar de schade zich voordoet van toepassing.

Voor gebeurtenissen die niet onder het toepassingsgebied van bovengenoemde verordening vallen, en de gebeurtenissen die zich vóór 11 januari 2009 hebben voorgedaan, wordt het toepasselijke recht vastgesteld op basis van artikel 26 van het burgerlijk wetboek, waarin dezelfde algemene regel als in de bovengenoemde verordening is vastgesteld.

Verbintenissen die voortvloeien uit ongerechtvaardigde verrijking die dateert van vóór 11 januari 2009, worden volgens de Griekse jurisprudentie beheerst door het recht van de staat die, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak, het meest in aanmerking komt.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

- Natuurlijke personen

Naam, woonplaats

Aangezien een natuurlijke persoon wordt geïdentificeerd aan de hand van zijn naam en woonplaats, wordt het recht dat op hem van toepassing is telkens bepaald in het kader van de specifieke betrekking die moet worden geregeld. Zo worden aspecten met betrekking tot de naam en woonplaats van echtgenoten geregeld door het recht betreffende persoonlijke betrekkingen (artikel 14 van het burgerlijk wetboek), terwijl aspecten met betrekking tot minderjarige kinderen worden geregeld door het recht betreffende afstamming (de artikelen 18 tot 21 van het burgerlijk wetboek).

Bekwaamheid

Het recht dat van toepassing is op kwesties met betrekking tot de bekwaamheid van personen (Grieken of buitenlanders) om rechten en verplichtingen te hebben, rechtshandelingen te verrichten, zich partij te stellen en persoonlijk deel te nemen aan processen, is het recht van de nationaliteit van de betrokken persoon (de artikelen 5 en 7 van het burgerlijk wetboek, artikel 62, eerste alinea, en artikel 63, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Indien een onderdaan van een derde land overeenkomstig zijn nationaal recht niet bekwaam is om rechtshandelingen te verrichten of om persoonlijk te verschijnen, en hij deze bekwaamheid conform het Griekse recht wel heeft (behalve wat betreft de in het kader van het familie-, erf- en goederenrecht verrichte rechtshandelingen betreffende onroerende zaken die niet in Griekenland zijn gelegen), is het Griekse recht van toepassing (artikel 9 van het burgerlijk wetboek en artikel 66 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

- Rechtspersonen

Het recht dat van toepassing is op kwesties met betrekking tot de handelings- en rechtsbekwaamheid van rechtspersonen, is het recht van het land waar het hoofdkantoor van de rechtspersoon is gevestigd (artikel 10 van het burgerlijk wetboek). Volgens de Griekse rechtspraak moet daarbij worden gekeken naar de feitelijke zetel en dus niet naar de statutaire zetel.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De ouder-kindrelatie betreft de familiebanden tussen ouders en kinderen en de daarmee samenhangende rechten en verplichtingen.

Om vast te stellen of een kind al dan niet binnen een huwelijk is geboren (artikel 17 van het burgerlijk wetboek), is het volgende recht van toepassing:

  • het recht van de staat dat op het ogenblik van de geboorte van het kind de persoonlijke betrekkingen tussen de moeder van het kind en haar echtgenoot regelt, conform artikel 14 van het burgerlijk wetboek;
  • wanneer het huwelijk vóór de geboorte van het kind is ontbonden: het recht van de staat dat op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk de persoonlijke betrekkingen tussen de moeder van het kind en haar echtgenoot regelt, conform artikel 14 van het burgerlijk wetboek.

De betrekkingen tussen ouders en de binnen het huwelijk geboren kinderen worden beheerst door het volgende recht, ook in het geval van ontbinding van het huwelijk:

de Griekse rechter onderzoekt welk recht er van toepassing is op de ouderlijke verantwoordelijkheid en de maatregelen ter bescherming van kinderen op basis van het Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, geratificeerd door Griekenland bij wet 4020/2011, mits het gaat om de toepassing van het recht van een staat die partij is bij dit verdrag.

Wanneer het een staat betreft die het bovengenoemde Verdrag niet heeft ondertekend of wanneer een bepaald aspect daarin niet is geregeld, is overeenkomstig artikel 18 van het burgerlijk wetboek het volgende recht van toepassing:

  • wanneer zij onderdaan zijn van dezelfde staat: het recht van die staat;
  • wanneer zij na de geboorte een nieuwe gemeenschappelijke nationaliteit hebben verworven: het recht van de staat van hun meest recente gemeenschappelijke nationaliteit;
  • wanneer zij vóór de geboorte onderdaan zijn van verschillende staten en hun nationaliteit na de geboorte niet wijzigt of wanneer zij vóór de geboorte onderdaan zijn van dezelfde staat, maar de nationaliteit van de ouders of het kind na de geboorte wijzigt: het recht van de staat waar zij op het tijdstip van de geboorte hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden;
  • wanneer zij geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben: het recht van de staat waarvan het kind onderdaan is.

De betrekkingen tussen de vader en moeder en een buiten het huwelijk geboren kind worden beheerst door het volgende recht (de artikelen 19 en 20 van het burgerlijk wetboek):

  • wanneer zij onderdaan zijn van dezelfde staat: het recht van die staat;
  • wanneer zij na de geboorte een nieuwe gemeenschappelijke nationaliteit hebben verworven: het recht van de staat van hun meest recente gemeenschappelijke nationaliteit;
  • wanneer zij vóór de geboorte onderdaan zijn van verschillende staten en hun nationaliteit na de geboorte niet wijzigt of wanneer zij vóór de geboorte onderdaan zijn van dezelfde staat, maar de nationaliteit van de ouders of het kind na de geboorte wijzigt: het recht van de staat waar zij op het tijdstip van de geboorte hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden;
  • wanneer zij geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben: het recht van de staat waarvan de vader of de moeder onderdaan is.

Het recht dat van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen:

welk recht er van toepassing is, wordt door de Griekse rechter sinds 18 juni 2011 bepaald op basis van Verordening (EG) nr. 4/2009, zoals vastgesteld bij het Protocol van Den Haag van 23 november 2007. Conform de algemene regel is het recht van het land waar de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing.

3.4.2 Adoptie

Het toepasselijke recht inzake de voorwaarden voor de totstandkoming en herroeping van een internationale adoptie is het recht van de staat waarvan alle bij de adoptie betrokken personen de nationaliteit hebben (artikel 23 van het burgerlijk wetboek). Wat de vorm van de adoptie betreft, geldt dat het toepasselijke recht het recht is als bedoeld in artikel 11 van het burgerlijk wetboek, dat wil zeggen het recht dat de inhoud van de adoptie beheerst, of het recht van de plaats waar de adoptie tot stand is gekomen, of het recht van de nationaliteit van alle betrokken partijen. Wanneer de bij de adoptie betrokken personen niet dezelfde nationaliteit hebben, moet worden voldaan aan alle voorwaarden van alle betrokken nationale rechtsstelsels en mogen er in die rechtsstelsels geen belemmeringen voor de geldigheid van de adoptie bestaan.

De betrekkingen tussen de adoptieouders en het adoptiekind worden beheerst door het volgende recht:

  • wanneer zij na de adoptie onderdaan zijn van dezelfde staat: het recht van die staat;
  • wanneer zij op het ogenblik van de adoptie een nieuwe gemeenschappelijke nationaliteit verwerven: het recht van hun meest recente gemeenschappelijke nationaliteit;
  • wanneer zij vóór de adoptie niet dezelfde nationaliteit hebben en hun nationaliteit na de adoptie niet wijzigt of wanneer zij vóór de adoptie dezelfde nationaliteit hebben, maar de nationaliteit van een van de bij de adoptie betrokken personen na de adoptie wijzigt: het recht van de staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats op het tijdstip van de adoptie;
  • wanneer zij geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben: het recht van de staat waarvan de adoptieouder onderdaan is of, bij adoptie door beide echtgenoten, het recht dat hun persoonlijke betrekkingen beheerst.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Materiële voorwaarden

De huwelijksvoorwaarden en –beletsels worden beheerst door het recht van de staat waarvan de aanstaande echtgenoten onderdaan zijn wanneer zij dezelfde nationaliteit hebben, of, wanneer zij niet dezelfde nationaliteit hebben, door het recht van een van de staten waarvan zij onderdaan zijn (artikel 13, lid 1, eerste alinea, van het burgerlijk wetboek).

Formele voorwaarden

De formele geldigheid van het huwelijk wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de aanstaande echtgenoten onderdaan zijn wanneer zij dezelfde nationaliteit hebben of, wanneer zij niet dezelfde nationaliteit hebben, door het recht van een van de staten waarvan zij onderdaan zijn, dan wel door het recht van de staat waar het huwelijk is voltrokken (artikel 13, lid 1, tweede alinea, van het burgerlijk wetboek). Krachtens het Griekse recht moeten bepaalde formaliteiten worden vervuld voordat een huwelijk kan worden voltrokken; andere samenlevingsvormen dan het huwelijk worden in Griekenland erkend als zij ook in het betrokken buitenlandse recht als geldig worden erkend en de samenlevende personen geen Grieken zijn.

Persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten

Onder persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten wordt verstaan andere betrekkingen dan de vermogensrechtelijke betrekkingen die uit het huwelijk voortvloeien, zoals de samenlevingsplicht, andere rechten en verplichtingen, waaronder de onderhoudsverplichting.

Het recht dat van toepassing is op de persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten (artikel 14 van het burgerlijk wetboek), uitgezonderd de onderhoudsverplichting, is:

  • wanneer zij na het huwelijk onderdaan zijn van dezelfde staat: het recht van die staat;
  • wanneer zij tijdens het huwelijk een nieuwe gemeenschappelijke nationaliteit hebben verworven: het recht van de staat van hun meest recente gemeenschappelijke nationaliteit;
  • wanneer de echtgenoten tijdens het huwelijk onderdaan waren van dezelfde staat en één van hen later onderdaan van een andere staat is geworden: het recht van de staat van hun meest recente gemeenschappelijke nationaliteit, mits de andere echtgenoot nog steeds onderdaan is van die staat;
  • wanneer de echtgenoten vóór het huwelijk niet dezelfde nationaliteit hebben en hun nationaliteit na het huwelijk niet wijzigt, dan wel wanneer zij vóór het huwelijk dezelfde nationaliteit hebben maar de nationaliteit van één van hen tijdens het huwelijk wijzigt: het recht van de staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats;
  • wanneer zij tijdens het huwelijk geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben: het recht van de staat waarmee de echtgenoten het nauwst verbonden zijn.

Onderhoudsverplichting tussen echtgenoten

Het toepasselijke recht wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973, dat is geratificeerd door Griekenland bij wet 3137/2003 en waarin het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, wordt aangewezen als het toepasselijke recht.

Huwelijksvermogensregime

Het huwelijksvermogensregime regelt de uit het huwelijk voortvloeiende vermogensrechten en andere verplichtingen.

Het toepasselijke recht is het recht dat de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten regelt onmiddellijk nadat het huwelijk is voltrokken (artikel 15 van het burgerlijk wetboek).

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

In Griekenland wordt naast het huwelijk ook een andere vorm van samenwoning erkend, conform het bepaalde in wet 3719/2008. Volgens een uitdrukkelijke bepaling van deze wet is de wet van toepassing op alle partnerschappen die in Griekenland of ten overstaan van de Griekse consulaire autoriteiten zijn gesloten, ongeacht of de partijen al dan niet de Griekse nationaliteit hebben, en zulks met betrekking tot zowel de vorm van het partnerschap als het geheel van betrekkingen tussen de partijen. Indien het geregistreerde partnerschap in het buitenland is aangegaan, wordt, wat de vorm van het partnerschap betreft, het in artikel 11 van het burgerlijk wetboek bedoelde recht toegepast, dat wil zeggen het recht dat de inhoud beheerst, of het recht van de staat waar het partnerschap is gesloten, of het recht van de staat waarvan van alle betrokken partijen onderdaan zijn. Met betrekking tot de betrekkingen tussen de partijen geldt echter dat het toepasselijke recht het recht is van de plaats waar het partnerschap is gesloten.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Welk recht er van toepassing is op echtscheiding en scheiding van tafel en bed wordt vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 1259/2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Rome III). De algemene regel is dat de echtgenoten kunnen overeenkomen het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht aan te wijzen, mits dit een van de volgende rechtsstelsels is: a) het recht van de staat waar de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, of b) het recht van de staat waar de echtgenoten laatstelijk hun gewone verblijfplaats hadden, indien een van hen op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst daar nog verblijft, of c) het recht van de staat waarvan een van de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de nationaliteit heeft, of d) het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

In Verordening (EG) nr. 1259/2010 is uitdrukkelijk bepaald deze niet van toepassing is op onderhoudsverplichtingen tussen gescheiden echtgenoten, aangezien die kwestie is geregeld overeenkomstig artikel 8 van het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973, dat is geratificeerd door Griekenland bij wet 3137/2003. In dit artikel wordt het recht van de staat dat is toegepast op de procedure betreffende de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, aangewezen als het toepasselijke recht.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Zie hierboven onder punt 3.5.1, laatste alinea.

3.7 Erfrecht

Welk recht er van toepassing is op nalatenschapskwesties, anders dan de vorm en de herroeping van een testament, wordt vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.

Indien er een testament is opgesteld, is dit testament wat de vorm betreft geldig indien het voldoet aan de eisen van een van de volgende rechtsstelsels (artikel 1 van het Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen):

  • het recht van de plaats waar de testateur beschikte;
  • het recht van de staat waarvan de testateur de nationaliteit bezat, hetzij op het ogenblik dat hij beschikte, hetzij op het ogenblik van het overlijden;
  • het recht van de staat waar de testateur zijn woonplaats of gewone verblijfplaats had, hetzij op het ogenblik dat hij beschikte, hetzij op het ogenblik van het overlijden;
  • indien het testament betrekking heeft op onroerende zaken: het recht van de plaats waar de onroerende zaken zijn gelegen.

3.8 Goederenrecht

Het recht dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke aspecten van onroerende zaken is overeenkomstig artikel 27 van het burgerlijk wetboek het recht van de staat waar deze zaken zijn gelegen.

Met betrekking tot de contractuele aspecten van onroerende zaken wordt het toepasselijke recht vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). Als algemene regel geldt dat het recht dat de partijen hebben gekozen het toepasselijke recht is.

Het recht dat van toepassing is met betrekking tot de vorm van de bovenvermelde transacties, is het recht van de staat waar de onroerende zaken zijn gelegen (artikel 12 van het burgerlijk wetboek).

3.9 Insolventie

De insolventieprocedure en de gevolgen daarvan worden conform Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures beheerst door het recht van de lidstaat waar de betreffende procedure is geopend.

Laatste update: 06/06/2017

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Spaans) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Spanje

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De conflictregels zijn hoofdzakelijk vastgelegd in de inleidende titel van het burgerlijk wetboek (artikel 9 tot 12). Regels betreffende het toepasselijke recht zijn echter ook te vinden in een aantal bijzondere wetten, zoals de wet inzake internationale adoptie.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Ten aanzien van het toepasselijke recht zijn in Spanje de volgende EU-verordeningen van kracht:

- Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures;

- Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (Rome I);

- Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II);

- Verordening (EG) nr. 1259/2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Rome III);

- Verordening (EG) nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring;

- Verordening (EU) 2016/1191 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 inzake de bevordering van het vrije verkeer van burgers door vereenvoudigde overlegging van bepaalde openbare documenten in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012. Van toepassing met ingang van 16 februari 2019.

Spanje is bovendien partij bij verschillende verdragen die betrekking hebben op wetsconflicten. De belangrijkste toepasselijke multilaterale verdragen op dit gebied zijn:

- Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen, ondertekend te München op 5 september 1980;

- Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, ondertekend te Den Haag op 19 oktober 1996;

- Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, ondertekend te Den Haag op 23 november 2007;

- Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, ondertekend te Den Haag op 5 oktober 1961;

- Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, ondertekend te Den Haag op 4 mei 1971;

- Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens producten, ondertekend te Den Haag op 2 oktober 1973.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Ten aanzien van het toepasselijke recht geldt het tussen het Koninkrijk Spanje en de Republiek ten oosten van de Uruguay gesloten Verdrag betreffende het conflictenrecht inzake onderhoudsverplichtingen jegens kinderen en de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en gerechtelijke beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, ondertekend te Montevideo op 4 november 1987.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Overeenkomstig artikel 12, lid 6, van het burgerlijk wetboek passen de rechtbanken en autoriteiten de conflictregels van het Spaanse recht ambtshalve toe.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

In artikel 12, lid 2, van het burgerlijk wetboek is bepaald dat de verwijzing naar vreemd recht betrekking heeft op het materiële recht, zonder dat in aanmerking wordt genomen dat de verwijzingsregels van dat recht verder kunnen doorverwijzen naar een ander rechtsstelsel dat niet het Spaanse rechtsstelsel is. Dit betekent dat alleen renvoi in de eerste graad of terugverwijzing wordt aanvaard.

Renvoi in de tweede graad is niet toegestaan, behalve in het geval van wisselbrieven, cheques en orderbriefjes met betrekking tot de handelingsbekwaamheid om via deze instrumenten verplichtingen aan te gaan.

Indien een EU-verordening of een internationale overeenkomst van toepassing is, zijn de specifieke regels van die instrumenten ten aanzien van renvoi van toepassing.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

In het Spaanse recht bestaat geen algemene regel om problemen op te lossen die zich voordoen wanneer de omstandigheden die worden gehanteerd als aanknopingspunt voor de conflictregels wijzigen. Zo is wat de wettelijke leeftijd van meerderjarigheid betreft in artikel 9, lid 1, van het burgerlijk wetboek bepaald dat de wijziging van het aanknopingspunt geen invloed zal hebben op de reeds bereikte meerderjarigheid. Ten aanzien van deze kwestie is bepaald dat het recht wordt toegepast dat van kracht was op het tijdstip waarop de rechtssituatie ontstond, zelfs als het aanknopingspunt later wijzigt.

Indien een EU-verordening of een internationale overeenkomst van toepassing is, zijn de specifieke regels van deze instrumenten ten aanzien van de wijziging van het aanknopingspunt van toepassing.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

In artikel 12, lid 3, van het burgerlijk wetboek is bepaald dat vreemd recht niet wordt toegepast wanneer het in strijd is met de openbare orde. Toepassing van vreemd recht is dus uitgesloten als dat leidt tot een resultaat dat duidelijk in strijd is met de fundamentele beginselen van het Spaanse recht. De beginselen die zijn neergelegd in de grondwet worden als essentieel beschouwd.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De inhoud en de geldigheid van het vreemd recht moet door de partijen worden aangetoond, en de rechter kan gebruik maken van alle onderzoeksmiddelen die hij noodzakelijk acht voor de vaststelling ervan. Het systeem wordt gekenmerkt door een combinatie van het principe van door de betrokken partij aangevoerde argumenten en bewijselementen en de rechter die kan meewerken aan de vaststelling daarvan. Indien de inhoud van het vreemd recht in uitzonderlijke gevallen niet kan worden vastgesteld, wordt het Spaanse recht toegepast.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Het recht dat contractuele verbintenissen beheerst, wordt over het algemeen vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (verordening Rome I). De gevallen waarop de verordening Rome I niet van toepassing is, worden opgelost overeenkomstig artikel 10, lid 5, van het burgerlijk wetboek. In artikel 10, lid 5, van het burgerlijk wetboek wordt de vrije rechtskeuze erkend, op voorwaarde dat het toepasselijke recht uitdrukkelijk is gekozen en de betreffende zaak een bepaalde band heeft met dit recht. Is dat niet het geval dan wordt het gemeenschappelijke nationale recht van de partijen toegepast; bij gebreke daarvan, is het recht van hun gewone verblijfplaats van toepassing en, in laatste instantie, het recht van de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Deze materie wordt geregeld in Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 (Rome II). Ten aanzien van verkeersongevallen op de weg en de aansprakelijkheid van de fabrikant, worden de conflictregels van de verdragen van Den Haag van respectievelijk 1971 en 1973 toegepast.

Kwesties die niet in de bovenstaande verordeningen zijn geregeld, vallen onder artikel 10, lid 9, van het burgerlijk wetboek, waarin is bepaald dat een onrechtmatige daad wordt beoordeeld krachtens het toepasselijke recht van de staat waar het rechtsfeit zich voordoet. Zaakwaarneming zonder opdracht wordt beheerst door het recht van de plaats waar de zaakwaarnemer zijn hoofdvestiging heeft en ongerechtvaardigde verrijking wordt beheerst door het recht van de plaats waar de vermogensoverdracht ten gunste van de verrijkte zich voordoet.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Ingevolge artikel 9 van het burgerlijk wetboek wordt het toepasselijke recht met betrekking tot deze kwesties bepaald door de nationaliteit van een natuurlijke persoon. Er bestaan regels die gelden voor de gevallen van dubbele nationaliteit en onbepaalde nationaliteit. In het geval van dubbele nationaliteit moet worden vastgesteld of het een dubbele nationaliteit is op grond van het Spaanse recht of een dubbele nationaliteit die het Spaanse recht niet kent. Er zijn met betrekking tot dubbele nationaliteit verdragen gesloten met Chili, Peru, Paraguay, Nicaragua, Guatemala, Bolivia, Ecuador, Costa Rica, Honduras, Dominicaanse Republiek, Argentinië en Colombia. De bepalingen van deze internationale verdragen zijn van toepassing. Als de nationaliteit echter niet kan worden vastgesteld op grond van deze verdragen, wordt voorrang gegeven aan de nationaliteit van het land waar de betrokkene zijn laatste gewone verblijfplaats had en, bij gebreke daarvan, aan de laatst verworven nationaliteit. Indien in de Spaanse wetgeving niet is voorzien in de dubbele nationaliteit en een van beide nationaliteiten de Spaanse nationaliteit is, zal deze voorrang hebben. Het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit moet echter wel in acht worden genomen indien het twee nationaliteiten van lidstaten betreft. Bij personen met een onbepaalde nationaliteit wordt het recht van hun gewone verblijfplaats toegepast als hun persoonlijke recht. Ten aanzien van staatloze personen is in artikel 12 van het Verdrag van New York van 28 september 1954 bepaald dat het toepasselijke recht het recht is van het land waar de staatloze zijn woonplaats heeft of, bij gebreke daarvan, van het land waar hij zijn verblijfplaats heeft.

Het toepasselijke recht met betrekking tot de naam van natuurlijke personen wordt beheerst door de Overeenkomst van München van 1980. De voornamen en achternamen van een natuurlijk persoon worden beheerst door het recht van de staat waarvan hij onderdaan is.

3.4 Afstamming en adoptie

In artikel 9, lid 4, van het burgerlijk wetboek is bepaald dat het recht dat van toepassing is op de vaststelling van de natuurlijke afstamming het recht is van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van de vaststelling van de afstamming. Bij gebreke van een gewone verblijfplaats of indien vaststelling van de afstamming krachtens dit recht niet mogelijk is, wordt het nationale recht van het kind op dat tijdstip toegepast. Indien de vaststelling van de afstamming op grond van dit recht niet mogelijk is of indien het kind geen nationaliteit heeft, is het Spaanse materiële recht van toepassing. Het recht dat van toepassing is op de totstandkoming van adoptie wordt beheerst door een bijzondere wet: wet 54/2007 inzake internationale adoptie. In artikel 18 van de wet inzake internationale adoptie is bepaald dat een door een Spaanse bevoegde autoriteit uitgesproken adoptie wordt beheerst door het Spaanse materiële recht wanneer de geadopteerde op het tijdstip van de totstandkoming van de adoptie zijn gewone verblijfplaats in Spanje heeft of wanneer hij naar Spanje is of wordt overgebracht met als doel zijn verblijfplaats in Spanje te vestigen.

Het recht dat van toepassing is op de inhoud van de ouder-kindrelatie, die ontstaat door geboorte of adoptie, en op de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt bepaald op grond van het Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996. In artikel 17 van dit verdrag is bepaald dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

Er bestaan regels voor de voltrekking van een huwelijk en de gevolgen daarvan. Wat de vorm van de voltrekking betreft, wordt in het burgerlijk wetboek bepaald dat een huwelijk in Spanje of in het buitenland kan worden voltrokken: 1) door een rechter, burgemeester of de in het burgerlijk wetboek aangewezen ambtenaar; 2) op de in de wet vastgestelde religieuze wijze. In het burgerlijk wetboek is bovendien bepaald dat Spaanse staatsburgers buiten Spanje in het huwelijk kunnen treden volgens de vorm die is vastgesteld in het recht van het land waar het huwelijk wordt voltrokken. Als geen van beide partijen Spaans staatsburger is, kunnen zij een huwelijk in Spanje sluiten volgens de vormvereisten die voor Spaanse staatsburgers gelden of volgens die van het persoonlijke recht van een van de partijen. De huwelijksbevoegdheid en de toestemming worden beheerst door het nationale recht van elk van de partijen (artikel 9, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

De gevolgen van het huwelijk worden krachtens artikel 9, lid 2, van het burgerlijk wetboek beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten ten tijde van de voltrekking van het huwelijk. Als zij geen gemeenschappelijk nationaal recht hebben, worden de gevolgen van het huwelijk beheerst door het persoonlijke recht of het recht van de gewone verblijfplaats van een van beide partijen, dat door hen wordt gekozen en vastgelegd in een authentieke akte die voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking wordt gepasseerd. Als er geen rechtskeuze is gedaan, is het recht van het land waar de partijen onmiddellijk na het huwelijk hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats vestigen van toepassing, en bij gebreke daarvan, het recht van het land waar het huwelijk is voltrokken.

Echtscheiding en scheiding van tafel en bed vallen onder Verordening (EG) nr. 1259/2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Rome III). De nietigverklaring van een huwelijk wordt krachtens artikel 107, lid 1, van het burgerlijk wetboek beheerst door het recht dat van toepassing is op de huwelijksvoltrekking.

In het Spaanse internationaal privaatrecht is niets bepaald over ongehuwd samenwonen (in beginsel worden in aanmerking komende bepalingen naar analogie toegepast).

Het Protocol van Den Haag van 2007 inzake het recht van toepassing op onderhoudsverplichtingen is van toepassing op onderhoudsverplichtingen.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De regels die de gevolgen van een huwelijk beheersen (artikel 9, lid 2, van het burgerlijk wetboek), omvatten zowel de persoonlijke als de vermogensrechtelijke gevolgen. Het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten ten tijde van de huwelijksvoltrekking is dan ook van toepassing. Bij gebreke van een dergelijk recht, worden de gevolgen van het huwelijk beheerst door het persoonlijke recht of het recht van de gewone verblijfplaats van een van de partijen, dat door hen wordt gekozen en vastgelegd in een authentieke akte die voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking wordt gepasseerd. Als er geen rechtskeuze is gedaan, is het recht van het land waar zich de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevond onmiddellijk voorafgaand aan de voltrekking van toepassing, en bij gebreke daarvan, het recht van het land waar het huwelijk is voltrokken.

Overeenkomsten of schikkingen die het huwelijksvermogensregime regelen, wijzigen of vervangen, zijn geldig als zij in overeenstemming zijn met het recht dat de gevolgen van het huwelijk beheerst of met het recht van de nationaliteit of van de gewone verblijfplaats van een van de partijen op het tijdstip van de totstandkoming (artikel 9, lid 3, van het burgerlijk wetboek).

3.7 Erfrecht

In Spanje zijn de regels van Verordening (EG) nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, van toepassing. Overeenkomstig deze verordening is het recht van de staat waar de erflater op het tijdstip van het overlijden zijn gewone verblijfplaats had van toepassing, tenzij hij het recht van zijn nationaliteit als toepasselijk recht had gekozen.

De vorm van testamenten wordt beheerst door het Verdrag van Den Haag van 1961.

3.8 Goederenrecht

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van het burgerlijk wetboek worden bezit, eigendom en andere rechten op onroerende zaken en de publiciteit over die rechten beheerst door het recht van het land waar de onroerende zaak zich bevindt. Deze bepaling is eveneens van toepassing op roerende zaken. Met het oog op vestiging en overdracht van rechten worden goederen in transito verondersteld zich op de plaats van verzending te bevinden, tenzij de verzender en de ontvanger uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn overeengekomen dat deze zich op de plaats van bestemming bevinden. Alle rechten met betrekking tot schepen, luchtvaartuigen en treinen worden beheerst door het recht van de vlaggenstaat of het land van registratie. Rechten op auto’s en andere wegvoertuigen worden beheerst door het recht van de plaats waar zij zich bevinden. De uitgifte van effecten wordt beheerst door het recht van de plaats waar zij worden uitgegeven.

3.9 Insolventie

Op gevallen die niet onder De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures vallen, is De link wordt in een nieuw venster geopend.wet 22/2003 van 9 juli 2000 inzake faillissement (Ley Concursal) van toepassing. In artikel 200 van deze wet is bepaald dat de opening, het verloop en de beëindiging van insolventieprocedures in Spanje in het algemeen worden beheerst door het Spaanse recht (wet 22/2003 van 9 juli 2003, gewijzigd bij wet 9/2015 betreffende dringende insolventiemaatregelen (staatsblad van 26 mei 2015)). De faillissementswet voorziet ook in regels van internationaal privaatrecht die bepalen welk recht van toepassing is op de verschillende rechtsbetrekkingen in het kader van insolventieprocedures.

Laatste update: 08/12/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Frankrijk

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Het internationaal privaatrecht is op geen enkele wijze gecodificeerd of neergelegd in bijzondere wetgeving. De meeste beginselen en conflictregels zijn ontwikkeld door de jurisprudentie, met uitzondering van enkele regels die, afhankelijk van het onderwerp, verspreid zijn over de verschillende wetboeken, en met name het Burgerlijk Wetboek.

De verschillende wetboeken kunnen online worden geraadpleegd:

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.legifrance.gouv.fr

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Frankrijk is gebonden door 24 verdragen die werden gesloten onder de auspiciën van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De lijst van de betrokken verdragen kan worden geraadpleegd op de site van de Conferentie.

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.hcch.net/fr/states/hcch-members/details1/?sid=39

Frankrijk is eveneens partij bij andere multilaterale verdragen die met name materiële regels bevatten, zoals het Verdrag van Wenen van 1980 inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken.

Alle verdragen waarbij Frankrijk partij is, zijn opgenomen in de databank 'verdragen en overeenkomsten' van het Franse ministerie van Europa en Buitenlandse Zaken: De link wordt in een nieuw venster geopend.https://basedoc.diplomatie.gouv.fr/exl-php/cadcgp.php

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Frankrijk heeft talloze bilaterale verdragen gesloten, waarvan er sommige conflictregels bevatten. Die verdragen kunnen eveneens worden opgezocht in bovengenoemde databank.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De procedurele status van de conflictregel verschilt naargelang de partijen al dan niet vrij beschikken over de betrokken rechten. De bron van de betrokken conflictregel (nationaal recht, Europese verordening, internationaal verdrag) is daarbij van weinig belang.

Wanneer het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor de partijen vrij beschikken over hun rechten, dat wil zeggen voornamelijk op vermogensrechtelijk vlak (contracten, burgerlijke aansprakelijkheid, zakelijke rechten enz.), is de rechter niet verplicht de conflictregel ambtshalve toe te passen wanneer geen van de partijen verzoekt om de toepassing van buitenlands recht. Hij heeft daartoe gewoon de mogelijkheid, tenzij partijen procedureel akkoord gaan met de toepassing van het Franse recht. Bijgevolg staat het aan de partijen om te verzoeken om de toepassing van de conflictregel.

Wanneer het geschil daarentegen betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor de partijen niet vrij beschikken over hun rechten, voornamelijk op niet-vermogensrechtelijk vlak (staat van personen), is de rechter verplicht de conflictregel ambtshalve toe te passen.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Het beginsel van renvoi (herverwijzing, doorverwijzing) is reeds geruime tijd aanvaard door de jurisprudentie, of het nu gaat om herverwijzing in de eerste graad (herverwijzing naar het Franse recht, dat dan wordt toegepast) of om doorverwijzing in de tweede graad (doorverwijzing naar het recht van een derde land, dat zijn bevoegdheid aanvaardt).

Voor zover dit niet wordt uitgesloten door toepasselijke Europese regelgeving of internationale verdragen, is de renvoi in de jurisprudentie regelmatig toegepast op het gebied van de staat van personen en de formele geldigheid van rechtshandelingen, met name inzake huwelijk en testamenten. Inzake erfrecht neigt de jurisprudentie er nu toe de toepassing van de renvoi te beperken tot het geval waarin de eenheid van de erfopvolging kan worden gewaarborgd door de toepassing van een enkel rechtsstelsel op de roerende en onroerende boedel.

De jurisprudentie heeft daarentegen de werking van de renvoi steeds uitgesloten in zaken waarvoor de partijen de vrijheid hebben om het toepasselijke recht te kiezen, zoals huwelijksvermogensregimes en contracten.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

De wijziging van aanknopingspunt wordt gedefinieerd als de conflictregel in de tijd wegens de verplaatsing van het aanknopingspunt in de ruimte. De vraag die zich stelt, is dus onder welke voorwaarden het nieuwe recht kan worden toegepast in plaats van het recht dat voortvloeit uit de oude situatie.

Het is mogelijk dat de conflictregel zelf de voorwaarden voor de toepassing in de tijd bepaalt met betrekking tot het betrokken aanknopingscriterium. De conflictregel die is neergelegd in artikel 311-14 van het Burgerlijk Wetboek inzake afstamming bepaalt bijvoorbeeld zelf de voorwaarden voor de toepassing in de tijd van het aanknopingscriterium ervan, aangezien daarin is bepaald dat het persoonlijke recht van de moeder moet worden beoordeeld op de datum van de geboorte van het kind.

Met uitzondering van dat voorbeeld worden er oplossingen aangereikt in de jurisprudentie, die de neiging heeft zich te baseren op de beginselen van het Franse overgangsrecht, namelijk enerzijds de onmiddellijke toepassing van het nieuwe recht op de toekomstige gevolgen van de reeds gevormde situaties en anderzijds de ontstentenis van terugwerkende kracht van het nieuwe recht om het ontstaan of het tenietgaan van een rechtsband te beoordelen.

Inzake huwelijk is het nieuwe recht dus onmiddellijk van toepassing op de gevolgen van het huwelijk alsook op de ontbinding ervan. De voorwaarden betreffende de totstandkoming van het huwelijk blijven daarentegen geregeld door het recht dat van toepassing was op de dag waarop het huwelijk werd gesloten.

Roerende zakelijke rechten worden onmiddellijk beheerst door het recht dat van toepassing is op de nieuwe plaats waar het betrokken goed zich bevindt. Die oplossing strekt zich eveneens uit tot alle overeengekomen waarborgen die worden gesteld in het buitenland. Bijgevolg hebben die waarborgen geen enkele uitwerking in Frankrijk wanneer het goed daar vervolgens werd binnengebracht aangezien zij onverenigbaar zijn met het Franse recht. Een voorbehoudsclausule die in Duitsland werd gesteld ten gunste van een Duitse schuldeiser voor een goed dat zich in Duitsland bevindt maar dat later wordt ingevoerd in Frankrijk, kon dus niet geldig worden ingeroepen in Frankrijk, omdat zij een ontbindend beding vormde dat toen was verboden door het Franse recht.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

- Onmiddellijke toepassing van een Franse of buitenlandse politiewet

De materiële bepalingen van het Franse recht kunnen net zoals die van een buitenlands rechtsstelsel onmiddellijk worden toegepast door de Franse rechter, zonder tenuitvoerlegging van de conflictmethode, aangezien kan worden beschouwd dat zij een politiewet vormen. Het Franse recht geeft geen definitie van het begrip 'politiewet'. Die kwalificatie wordt dus geval per geval beoordeeld door de rechter.

- Uitzondering van internationale openbare orde

De materiële bepalingen van het buitenlandse recht die normaal van toepassing zijn krachtens de betrokken conflictregel kunnen uit hoofde van de uitzondering van internationale openbare orde eveneens geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten ten gunste van die van het Franse recht. Bij gebrek aan een nauwkeurige definitie volgt uit de jurisprudentie dat de uitzondering van internationale openbare orde eerst de essentiële of fundamentele beginselen van het Franse recht behelst, zoals waardigheid en menselijke vrijheid (met inbegrip van de vrijheid om te huwen) alsook de fysieke integriteit van personen. Ze behelst vervolgens een begrip dat meer evolueert in de tijd en in de ruimte, namelijk de Franse dwingende wettelijke beleidslijnen, waarvan de contouren afhangen van de beoordeling in concreto van de rechter.

- Uitzondering van wetsontduiking

De toepassing van het buitenlandse recht kan eveneens worden uitgesloten wanneer dat leidt tot wetsontduiking, dat wil zeggen opzettelijke kunstgrepen die tot gevolg hebben dat dit recht kunstmatig van toepassing wordt, in plaats van het recht dat normaal gezien zou moeten worden toegepast. Die kunstgrepen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de vrijwillige manipulatie van het aanknopingscriterium zoals de juridische aanknopingscategorie.

- Onmogelijkheid om de inhoud van het toepasselijke buitenlandse recht te bepalen

Bovendien wordt het Franse recht in ondergeschikte orde eveneens toegepast wanneer het onmogelijk blijkt om de inhoud te bepalen van het buitenlandse recht dat normaal van toepassing is.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De rechtspraak is voortaan, na enkele aarzelingen, welgevestigd: het staat aan de Franse rechter die een buitenlands rechtsstelsel van toepassing acht om ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van een van de partijen die er zich op beroept, de inhoud ervan te onderzoeken, met behulp van de partijen en desgevallend persoonlijk. Die oplossing is algemeen van toepassing, ongeacht of de partijen al dan niet vrij beschikken over hun rechten.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Onder voorbehoud van multilaterale of bilaterale verdragen die van toepassing zijn op het betrokken contract, wordt de oude conflictregel door de jurisprudentie slechts toegepast wanneer het contract niet onder de werkingssfeer valt van Verordening (EG) nr. 593/2008 ("Rome I"), noch onder die van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, dat door de verordening is vervangen.

De Franse conflictregel die sinds geruime tijd wordt gesteld door de jurisprudentie, is die van het recht van autonomie. Het contract wordt dus beheerst door het recht dat wordt gekozen door de partijen en, bij gebreke daarvan, door het recht van de staat waarmee het objectief gezien, in het licht van de omstandigheden van de zaak, de nauwste banden heeft.

De vorm van de rechtshandelingen wordt beheerst door het recht van de plaats waar zij worden gesloten, tenzij, wanneer dit mogelijk is voor hen, de partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen om de vorm van die handeling te onderwerpen aan het recht dat zij hebben aangeduid als zijnde van toepassing ten gronde.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Voor de ontstaansfeiten die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de Rome II‑verordening, is het toepasselijke recht dat van de plaats van het schadeveroorzakende feit, d.w.z. de plaats van het ontstaansfeit of van de schade.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Krachtens artikel 3, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek worden de staat en de hoedanigheid van een natuurlijke persoon geregeld door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft (het persoonlijke recht of het nationale recht).

Het domein van het persoonlijke recht is evenwel voornamelijk beperkt tot de vragen met betrekking tot de handelingsbekwaamheid van natuurlijke personen (ongeschiktheid om rechtshandelingen te sluiten).

In principe hebben de rechtscheppende vonnissen of de vonnissen betreffende de staat en de bekwaamheid van personen uitwerking in Frankrijk onafhankelijk van enige verklaring van exequatur, behoudens de gevallen waarin zij aanleiding moeten geven tot handelingen van materiële uitvoering op goederen of van dwang op personen.

De woonplaats behoort niet tot het domein van het persoonlijke recht, aangezien die niet valt onder enige specifieke aanknopingscategorie. De woonplaats valt dus onder het toepasselijke recht van elk van de betrokken rechtsfiguren.

Zo ook kunnen ouders die de naam van hun kind willen aangeven of wijzigen, indien de naam niet onder enige specifieke conflictregel valt, een beroep doen op het toepasselijke persoonlijke recht.

Tot slot worden de procedures die van toepassing zijn op de wijziging van de voornaam beheerst door het persoonlijke recht van de betrokkene, in overeenstemming met artikel 3, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek, zoals uitgelegd door de jurisprudentie.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Krachtens artikel 311-14 van het Burgerlijk Wetboek wordt de afstamming beheerst door het persoonlijke recht van de moeder op de dag van de geboorte van het kind; indien de moeder niet gekend is, door het persoonlijke recht van het kind.

Artikel 311-15 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt evenwel dat indien het kind en zijn vader en moeder of een van hen in Frankrijk gemeenschappelijk of afzonderlijk hun gewone verblijfplaats hebben, het bezit van staat alle gevolgen schept die daaruit voortvloeien volgens het Franse recht, zelfs wanneer de andere elementen van de afstamming hadden kunnen afhangen van een buitenlands rechtsstelsel.

Tot slot is de vrijwillige erkenning van vaderschap of moederschap krachtens artikel 311-17 van het Burgerlijk Wetboek geldig indien zij is gedaan overeenkomstig het persoonlijke recht van de auteur ervan, ofwel overeenkomstig het persoonlijke recht van het kind.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie is artikel 311-17 zowel van toepassing op de vordering tot nietigverklaring als op de vordering tot betwisting van een erkenning, die zowel mogelijk moeten zijn in het licht van het recht van de auteur ervan als van het recht van het kind.

3.4.2 Adoptie

Krachtens artikel 370-3 van het Burgerlijk Wetboek zijn de adoptievoorwaarden onderworpen aan het nationale recht van de adoptant of, in geval van adoptie door twee echtgenoten, door het recht dat de gevolgen van hun huwelijk beheerst. De adoptie kan evenwel niet worden uitgesproken indien het nationale recht van de ene of de andere echtgenoot het verbiedt.

De adoptie van een minderjarige vreemdeling kan niet worden uitgesproken als zijn persoonlijke recht die rechtsfiguur verbiedt, behalve indien die minderjarige is geboren in Frankrijk en daar gewoonlijk verblijft.

Ongeacht het toepasselijke recht vereist adoptie de toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind. De toestemming moet vrij zijn, verkregen zonder enige tegenprestatie, na de geboorte van het kind en met kennis van de gevolgen van de adoptie, inzonderheid, indien ze wordt gegeven met het oog op een volle adoptie, betreffende het volledige en onherroepelijke karakter van de verbreking van de vooraf bestaande afstammingsband.

Krachtens artikel 370-4 van het Burgerlijk Wetboek zijn de gevolgen van de adoptie die wordt uitgesproken in Frankrijk deze van het Franse recht.

Artikel 370-5 bepaalt dat de adoptie die in het buitenland regelmatig wordt uitgesproken in Frankrijk de gevolgen van de volle adoptie heeft indien zij de vooraf bestaande afstammingsband volledig en onherroepelijk verbreekt. Bij gebreke daarvan heeft zij de gevolgen van een gewone adoptie. Die kan worden omgezet in een volle adoptie indien de vereiste toestemmingen uitdrukkelijk zijn gegeven met kennis van zaken.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De conflictregels zijn die welke zijn neergelegd in de artikelen 202-1 en 202-2 van het Burgerlijk Wetboek (codificering en aanpassing van de jurisprudentie).

Krachtens artikel 202-1, eerste lid, worden de hoedanigheden en voorwaarden die vereist zijn om een huwelijk te kunnen sluiten voor elk van de echtgenoten beheerst door zijn persoonlijke recht. Ongeacht het toepasselijke persoonlijke recht vereist het huwelijk de toestemming van de echtgenoten, conform de voorwaarden die zijn neergelegd in het Franse recht (de artikelen 120 en 180 van het Burgerlijk Wetboek).

Bovendien bepaalt het tweede lid dat twee personen van hetzelfde geslacht een huwelijk kunnen sluiten wanneer voor ten minste een van hen ofwel zijn persoonlijke recht, ofwel het recht van de staat op het grondgebied waarvan hij zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft, dat toelaat. Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 28 januari 2015 de gelegenheid gehad om te bevestigen dat dat tweede lid van artikel 202-1 van het Burgerlijk Wetboek zo moest worden gelezen dat het de subsidiaire toepassing van het Franse recht voorbehield als uitzondering van internationale openbare orde. Wanneer het buitenlandse recht dat normaal van toepassing is als het persoonlijke recht van een van de echtgenoten het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht verbiedt, moet dat dus gedeeltelijk worden geweerd voor zover het in strijd is met het bijzondere Franse wetgevende beleid (zie hierboven, wat de uitzondering van openbare orde betreft).

De toepassing van die bepalingen is evenwel delicaat gebleken in het geval waarin Frankrijk met een ander land verbonden is door een bilateraal verdrag (Algerije, Cambodja, Kosovo, Laos, Macedonië, Marokko, Montenegro, Polen, Servië, Slovenië en Tunesië) waarvan de bepalingen inzake huwelijk verwijzen naar het persoonlijke recht van de echtgenoot om de bodemvoorwaarden voor huwelijkssluiting te bepalen, welk recht het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht verbiedt. De juridische situatie van die personen is evenwel verduidelijkt sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 28 januari 2015 (voorziening nr. 13-50.059), dat het Marokkaanse recht dat door het Frans-Marokkaanse verdrag was aangeduid als toepasselijk recht heeft geweerd, door toepassing van artikel 4 van datzelfde verdrag, dat verduidelijkt dat het recht van een van de twee staten die worden aangeduid door het verdrag kan worden geweerd door de gerechten van de andere staat indien het kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, wat het geval is wanneer voor ten minste een van de echtgenoten ofwel het persoonlijke recht, ofwel het recht van de staat op het grondgebied waarvan hij zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft het huwelijk toelaat tussen personen van hetzelfde geslacht.

Krachtens artikel 202-1 van het Burgerlijk Wetboek wordt de vorm van het huwelijk beheerst door het recht van de plaats van de voltrekking ervan.

Wat tot slot de zuiver persoonlijke gevolgen van het huwelijk betreft, wordt volgens de rechtspraak normaliter het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten toegepast of, bij gebreke daarvan, dat van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten of, bij gebreke daarvan, de lex fori. De vermogensrechtelijke gevolgen vallen onder het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime of op de erfopvolging.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Er bestaat geen specifieke conflictregel inzake samenwoning, aangezien de verhoudingen tussen samenwonenden volgens het Franse recht niet onder een bijzondere juridische categorie vallen maar een feitelijke situatie vormen. Zij worden dus beheerst door het gemene verbintenissenrecht. Bijgevolg zal het toepasselijke recht, afhankelijk van het geschil en de juridische aard van de verhouding tussen de samenwonenden, dat zijn dat van toepassing is op de buitencontractuele aansprakelijkheid, op de goederen of op de erfopvolging.

Omgekeerd bestaat er wel een specifieke conflictregel met betrekking tot geregistreerde partnerschappen, die is neergelegd in artikel 515-5-1 van het Burgerlijk Wetboek. Krachtens die conflictregel zijn de voorwaarden voor de totstandkoming en de gevolgen van de ontbinding van een geregistreerd partnerschap onderworpen aan de materiële bepalingen van de staat van de instantie die de registratie ervan heeft verricht.

Verordening (EU) 2016/1104 van 24 juni 2016, die van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, stelt als conflictregel in de eerste plaats het recht dat wordt gekozen door de partners (tussen het recht van hun nationaliteit, het recht van hun gewone verblijfplaats en het recht van de staat die het partnerschap heeft geregistreerd) en, bij gebreke daarvan, het recht van de staat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht. Deze verordening zal van toepassing zijn vanaf 29 januari 2019.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

De conflictregels zijn die van Verordening (EU) nr. 1259/2010 ("Rome III") tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed.

Voor vorderingen die zijn ingesteld vóór 21 juni 2012, d.i. de datum van inwerkingtreding van die verordening, was de conflictregel van artikel 309 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, krachtens welke de echtscheiding onder het Franse recht valt indien beide echtgenoten de Franse nationaliteit hadden op de datum waarop de vordering werd ingesteld of indien de echtgenoten hun gemeenschappelijke of afzonderlijke gewone verblijfplaats in Frankrijk hadden of indien er geen enkel buitenlands rechtsstelsel kon worden toegepast terwijl de Franse rechtbanken bevoegd waren voor de echtscheiding.

Ouderlijke verantwoordelijkheid

De conflictregel is neergelegd in de artikelen 15 en volgende van het Haags Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.

Buiten elke procedure en buiten elke interventie van een gerechtelijke of administratieve overheid wordt de toewijzing of het tenietgaan van rechtswege van de ouderlijke verantwoordelijkheid, zoals de uitoefening van die ouderlijke verantwoordelijkheid, beheerst door het recht van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft.

Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een Franse instantie, past die in principe het Franse recht toe. Zij kan evenwel bij wijze van uitzondering het recht van een andere staat waarmee de situatie een nauwe band heeft in aanmerking nemen.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Krachtens artikel 15 van Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de onderhoudsverplichtingen wordt het toepasselijke recht ter zake bepaald overeenkomstig het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. In principe wordt het recht toegepast van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, maar de partijen kunnen ervoor kiezen om in onderling overleg voor een reeds ingestelde procedure de lex fori of een van de volgende rechtsstelsels toe te passen:

a) het recht van een staat waarvan een van de partijen op het tijdstip van de aanwijzing de nationaliteit heeft;

b) het recht van de staat waar een van de partijen op het tijdstip van de aanwijzing zijn gewone verblijfplaats heeft;

c) het recht dat door de partijen is aangewezen als toepasselijk op hun vermogensstelsel of het recht dat daarop feitelijk van toepassing is;

d) het recht dat door de partijen is aangewezen als toepasselijk op hun echtscheiding of scheiding van tafel en bed, of het recht dat daarop feitelijk van toepassing is.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De conflictregels van het Haags Verdrag van 14 maart 1978 inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime zijn van toepassing op de echtgenoten die zijn gehuwd vanaf 1 september 1992, in samenhang met de bijzondere aanpassingsbepalingen van de artikelen 1397-2 tot 1397-5 van het Burgerlijk Wetboek.

Aangezien het verdrag er niet in voorziet, wordt de werkingssfeer van het toepasselijke recht bepaald in het licht van de desbetreffende beginselen die zijn ontwikkeld door de Franse rechtspraak. Het recht dat van toepassing is krachtens het verdrag zal de samenstelling van het vermogen van de echtgenoten, de wederzijdse rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden tijdens het huwelijk, alsook de ontbinding van het regime en de vereffening ervan na het huwelijk beheersen.

De Franse conflictregels zijn van toepassing op de echtgenoten die zijn gehuwd vóór 1 september 1992. Zij bepalen dat het huwelijksvermogensregime, ongeacht of er een contract werd gesloten of niet, wordt beheerst door het recht dat de echtgenoten, hetzij uitdrukkelijk, hetzij impliciet, maar op zekere wijze hebben aangeduid bij de voltrekking van het huwelijk.

De echtgenoten die na 29 januari 2019 zullen huwen of het recht zullen aanduiden dat van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime, zullen onder de werkingssfeer vallen van De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EU) 2016/1103 van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels

Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke of impliciete rechtskeuze moet worden nagegaan wat de wil van de partijen was, op basis van een eenvoudig vermoeden, zoals bijvoorbeeld het recht van hun eerste gemeenschappelijke woonplaats.

3.7 Erfrecht

De bepalingen van Verordening (EU) nr. 650/2012 van 4 juli 2012 zijn van toepassing op de erfopvolgingen die zijn geopend vanaf 17 augustus 2015. Volgens artikel 21 van de verordening is het recht van de staat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, het recht dat van toepassing is op het geheel van de erfopvolging.

De erfopvolgingen die zijn geopend vóór 17 augustus 2015 worden nog steeds beheerst door de Franse conflictregels. Die vestigen een dualistisch systeem door de internationale erfopvolging van eenzelfde persoon op te splitsen tussen enerzijds een roerende boedel en anderzijds een of meerdere onroerende boedels.

De roerende erfopvolging, die zowel lichamelijke als onlichamelijke goederen bestrijkt, wordt beheerst door het recht van de laatste woonplaats van de overledene.

De onroerende erfopvolging wordt beheerst door het recht van de staat waar het onroerende goed is gelegen, waarbij de Franse rechtbanken daarop evenwel het Franse recht kunnen toepassen ('renvoi') wanneer daardoor de eenheid van de erfopvolging kan worden gewaarborgd als gevolg van de toepassing van eenzelfde rechtsstelsel op de roerende goederen en de onroerende goederen (zie hierboven).

Het recht dat van toepassing is op de erfopvolgingen ab intestat, dat wordt bepaald volgens de voornoemde conflictregels, beheerst eveneens de bodemvoorwaarden en de gevolgen van de testamentaire of contractuele erfopvolgingen. De bodemvoorwaarden van de testamenten vallen onder het Haags Verdrag van 5 oktober 1961, waarvan de bepalingen van toepassing zijn sinds 19 november 1967.

Daarnaast is Frankrijk gebonden door het Verdrag van Washington van 26 september 1973, dat van kracht is sinds 1 december 1994, krachtens hetwelk elk testament dat is opgemaakt volgens de daarin vastgestelde vormvoorschriften, wat de vorm betreft rechtsgeldig is in alle verdragsluitende staten.

3.8 Goederenrecht

Krachtens artikel 3, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek worden de onroerende goederen en alle daarop betrekking hebbende rechten beheerst door het recht van de staat waar ze gelegen zijn.

3.9 Insolventie

Buiten de werkingssfeer van de Verordeningen (EU) nr. 1346/2000 en nr. 2015/848 heeft de jurisprudentie steeds de mogelijkheid aanvaard om ten aanzien van een schuldenaar een collectieve procedure in te leiden in Frankrijk wanneer hij daar zijn zetel of een van zijn vestigingen heeft. Hetzelfde geldt, ten aanzien van de Franse schuldeisers, op grond van het voorrecht van rechtsmacht van artikel 14 van het Burgerlijk Wetboek.

Het recht dat van toepassing is op de in Frankrijk ingeleide procedure is hoe dan ook het Franse recht, dat de inleidingsvoorwaarden, het verloop van de procedure en de gevolgen ervan zal beheersen, met name de tegenstelbaarheid van de zekerheden. Alle schuldeisers, zelfs die welke buiten Frankrijk wonen, worden toegelaten tot de procedure. De aldus ingeleide Franse procedure heeft dus in principe betrekking op alle goederen van de schuldenaar, met inbegrip van die welke zich in het buitenland bevinden; uiteraard mits de Franse beslissingen worden erkend in het buitenland.

Tot slot zal een in het buitenland ingeleide procedure uitwerking krijgen in Frankrijk, op voorwaarde dat er daar nog geen andere procedure is ingeleid en middels het exequatur van de in het buitenland gegeven beslissingen.

Laatste update: 18/12/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Kroatië

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

In de Republiek Kroatië is het internationaal recht geregeld in de wet betreffende het internationaal privaatrecht (in het Kroatisch: Zakon o međunarodnom privatnom pravu, hierna de “ZMPP” genoemd) [Narodne novine (Staatscourant van de Republiek Kroatië), nummer 101/17], die op 29 januari 2019 in werking is getreden. De ZMPP regelt het recht dat van toepassing is op privaatrechtelijke betrekkingen met internationale aspecten, de bevoegdheid van rechtbanken en andere Kroatische instanties in het kader van privaatrechtelijke betrekkingen met internationale aspecten en het reglement voor de procesvoering, de erkenning en gedwongen uitvoering van rechterlijke beslissingen. De ZMPP is van toepassing op privaatrechtelijke betrekkingen met internationale aspecten die niet al worden geregeld door juridisch bindende instrumenten van de Europese Unie, internationale verdragen die van kracht zijn in Kroatië, en andere wetten die van kracht zijn in Kroatië.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, Den Haag 1954;

Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, Den Haag 1961;

Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, Den Haag 1971;

Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens producten, Den Haag 1973.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

De Republiek Kroatië is krachtens een verklaring van voortgezette gebondenheid partij bij meerdere internationale bilaterale verdragen, zoals verdragen inzake wederzijdse rechtshulp, consulaire overeenkomsten, handels- een scheepvaartverdragen. Met een aantal landen zijn verdragen inzake wederzijdse rechtshulp gesloten, die tevens een regeling voor de oplossing van wetsconflicten bevatten:

het Verdrag met Oostenrijk inzake uitwisseling van juridische informatie van 1954, Wenen, 16 december 1954;

het Verdrag met Bulgarije inzake wederzijdse rechtshulp van 1956, Sofia, 23 maart 1956;

het Verdrag met de Republiek Tsjechië tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, familie- en strafzaken Belgrado, 20 januari 1964;

het Verdrag met Griekenland inzake uitwisseling van juridische informatie van 1959, Athene, 18 juni 1959;

het Verdrag met Hongarije inzake uitwisseling van juridische informatie van 1968.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

In het geval van rechtskwesties met een internationaal element passen de rechtbanken het internationaal privaatrecht op drie manieren toe, namelijk op grond van: conflictregels, voorrangsregels en speciale materiële regels.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Volgens artikel 9 van de ZMPP wil toepassing van het recht van een staat die in die wet wordt genoemd, zeggen dat de rechtsregels die van kracht zijn in die staat worden gevolgd, behalve de regels over de rechtskeuze.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Verandering van staat doet zich voor wanneer de feiten waarop het aanknopingspunt is gebaseerd, veranderen tijdens een rechtsbetrekking, wat een verandering van het toepasselijk recht kan inhouden. Hoewel dezelfde conflictregel van toepassing blijft, zijn er nu andere omstandigheden waarop het aanknopingspunt is gebaseerd. Van dit soort situaties is alleen sprake wanneer het toepasselijk recht wordt bepaald op grond van veranderlijke aanknopingspunten en niet op grond van permanente aanknopingspunten.

In artikel 21 van de ZMPP is bepaald dat verkrijging of verlies van een al gevestigd zakelijk recht op een zaak die wordt verplaatst naar een andere staat, wordt geregeld door het recht op grond waarvan dat zakelijke recht is verkregen. De aard en de inhoud van dat recht zijn onderworpen aan het toepasselijk recht van de staat waar de zaak zich bevindt. Als er geen zakelijk recht is gevestigd op de zaak die van de ene naar de andere staat wordt overgebracht, worden de feiten in die andere staat in aanmerking genomen voor de verkrijging of intrekking van dat recht.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Het op grond van de ZMPP toepasselijke recht is bij wijze van uitzondering niet van toepassing als uit alle omstandigheden duidelijk blijkt dat de privaatrechtelijke betrekking slechts een verwaarloosbaar aanknopingspunt met dat recht biedt, en dat er een nauwe relatie is met het recht van een andere staat. (artikel 11)

De op grond van de ZMPP toepasselijke rechtsnormen van een buitenlandse staat worden niet toegepast als toepassing ervan duidelijk in strijd zou zijn met de openbare orde van Kroatië. (artikel 12)

Ongeacht andere bepalingen van de ZMPP, kan de rechtbank een bepaling van het Kroatisch recht toepassen die zo belangrijk voor de bescherming van het algemeen belang van Kroatië wordt beschouwd, zoals de politieke, sociale en economische organisatie van het land, dat zij geldt voor alle situaties binnen de werkingssfeer ervan, welk recht ook van toepassing is. Als de uitvoering van een bepaalde verplichting geheel of gedeeltelijk in strijd is met een bepaling van het recht van de andere staat waarin die verplichting moet worden uitgevoerd, kan de rechtbank die bepaling toepassen. In zijn beslissing over de vraag of die bepaling moet worden toegepast, houdt de rechtbank rekening met de aard en het doel ervan en met de gevolgen van een beslissing om de bepaling wel of niet toe te passen. (artikel 13)

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Een rechtbank of andere instantie in Kroatië stelt de inhoud van het recht van de buitenlandse staat ambtshalve vast. Het recht van de buitenlandse staat is van toepassing zoals het in die staat wordt uitgelegd. De rechtbank of een andere instantie in Kroatië kan het ministerie van Justitie, een andere instantie, een deskundige of gespecialiseerde instelling vragen om advies over de inhoud van het recht van de buitenlandse staat. De partijen kunnen openbare of onderhandse documenten over de inhoud van het recht van de buitenlandse staat overleggen. Als de inhoud van het buitenlandse recht niet op een van deze manieren kan worden vastgesteld, is het Kroatisch recht van toepassing. (artikel 8)

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen, wordt bepaald door Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”) binnen de werkingssfeer ervan.

Het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen buiten de werkingssfeer van Rome I en waarvan het toepasselijk recht niet wordt bepaald door het recht van een andere staat of een internationaal verdrag dat van kracht is in Kroatië, wordt bepaald volgens de bepalingen van Rome I die gelden voor die contractuele verbintenissen.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen wordt bepaald door Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) binnen de werkingssfeer ervan.

Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen buiten de werkingssfeer van Rome II en waarvan het toepasselijk recht niet wordt bepaald door het recht van een andere staat of een internationaal verdrag dat van kracht is in Kroatië, wordt bepaald volgens de bepalingen van Rome II die gelden voor niet-contractuele verbintenissen.

Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen in verband met verkeersongevallen, wordt bepaald door het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake het recht dat van toepassing is op verkeersongevallen.

Het recht dat van toepassing is op de productaansprakelijkheid van fabrikanten, wordt bepaald door het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake het recht dat van toepassing is op de aansprakelijkheid voor producten met gebreken.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Het recht dat van toepassing is op de rechts- en handelingsbekwaamheid van een natuurlijke persoon, is het recht van de staat waarvan hij onderdaan is. Bij verandering van nationaliteit gaat iemands handelingsbekwaamheid niet verloren.

Het recht dat van toepassing is op de naam en voornaam van een natuurlijke persoon is het recht van de staat waarvan hij onderdaan is.

Als het huwelijk is voltrokken in Kroatië, kunnen de echtgenoten de familienaam bepalen volgens het recht van de staat waarvan een van hen onderdaan is of, als ten minste een van hen gewoonlijk in Kroatië verblijft, volgens Kroatisch recht.

De wettelijke vertegenwoordigers kunnen bij het register van de burgerlijke stand de naam en voornaam van het kind bepalen volgens het recht van de staat waarvan een van hen onderdaan is of, als ten minste een van hen gewoonlijk in Kroatië verblijft, volgens Kroatisch recht.

3.4 Afstamming en adoptie

Het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen ouders en hun kinderen, wordt bepaald volgens het Verdrag van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen. (Verdrag van Den Haag van 1996).

Het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen ouders en hun kinderen die buiten de werkingssfeer van het Verdrag van Den Haag van 1996 vallen en waarvoor het toepasselijk recht niet wordt bepaald door het recht van een andere staat of een internationaal verdrag dat van kracht is in Kroatië, wordt bepaald volgens de bepalingen van het Verdrag van Den Haag van 1996 die gelden voor die betrekkingen.

Het recht dat van toepassing is op de vaststelling of aanvechting van het moederschap of vaderschap bij instelling van een procedure is:

1. het recht van het land waar het kind gewoonlijk verblijft; of

2. als het belang van het kind daarmee is gediend, het recht van de staat waarvan het kind onderdaan is, of het recht van de staat waarvan degene van wie het moeder- of vaderschap wordt vastgesteld of aangevochten, onderdaan is.

Het recht dat van toepassing is op de erkenning van het moeder- of vaderschap is:

1. het recht van de staat waarvan het kind onderdaan is of het recht van de staat waar het kind gewoonlijk verblijft ten tijde van de erkenning; of

2. het recht van de staat waarvan degene die het moeder- of vaderschap erkent, onderdaan is of het recht van de staat waar die persoon gewoonlijk verblijft ten tijde van de erkenning.

3.4.1 Afstamming

Het toepasselijk recht voor de procedure voor adoptie of voor herroeping van adoptie is dat van de staat waarvan de adoptant en de geadopteerde onderdaan zijn.

Als de adoptant een andere nationaliteit heeft dan de geadopteerde, wordt het recht voor de procedure voor adoptie en herroeping van adoptie van de respectieve rechtsstelsels van beide staten cumulatief toegepast.

In het geval van gezamenlijke adoptie door adoptanten met dezelfde nationaliteit is voor adoptie of herroeping van adoptie, naast het recht van de staat waarvan de geadopteerde burger is, ook het recht van toepassing van de staat waarvan beide adoptanten onderdaan zijn. Als zij ten tijde van de adoptie niet dezelfde nationaliteit hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waarin zij gewoonlijk samen verblijven. Als zij ten tijde van de adoptie geen gewone gezamenlijke verblijfplaats hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waarvan zij onderdaan zijn.

De gevolgen van de adoptie worden beheerst door het recht van de staat waarvan de adoptant en de geadopteerde ten tijde van de adoptie onderdaan zijn. Als zij ten tijde van de adoptie niet dezelfde nationaliteit hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waarin zij gewoonlijk samen verblijven. Indien zij ten tijde van de adoptie geen gewone gezamenlijke verblijfplaats hebben, is het recht van Kroatië van toepassing als een van hen een Kroatische staatsburger is. Indien noch de adoptant noch de geadopteerde onderdaan is van de Republiek Kroatië, is het recht van de staat waarvan de geadopteerde onderdaan is van toepassing.

Indien de adoptie in de lidstaat van oorsprong van het kind niet als gevolg heeft dat de bestaande rechtsbetrekking tussen ouder en kind wordt beëindigd, kan de adoptie bij wijze van uitzondering worden omgezet in een adoptie die dat gevolg wel heeft, als de bevoegde personen, instellingen of instanties die de adoptie moeten goedkeuren, daarmee hebben ingestemd, en als het belang van het kind daarmee is gediend.

Als toepassing van het buitenlands recht (op grond van het voorgaande) niet in het belang van het kind is en als de geadopteerde of de adoptant(en) duidelijk nauw verbonden zijn met Kroatië, is het Kroatisch recht van toepassing.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De voorwaarden voor huwelijken die in Kroatië worden voltrokken, vallen voor elke persoon onder het recht van de staat waarvan die persoon ten tijde van de huwelijksvoltrekking onderdaan is. Een huwelijk kan niet worden voltrokken als dat duidelijk in strijd zou zijn met de openbare orde van Kroatië.

Het Kroatisch recht is van toepassing op de vorm van huwelijken die in Kroatië worden aangegaan.

Een in een andere staat voltrokken huwelijk wordt erkend als het in overeenstemming is met het recht van die staat.

Een in een andere staat voltrokken huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht wordt als partnerschap erkend, mits het in overeenstemming is met het recht van de staat waar het is aangegaan.

Het recht dat van toepassing is op de geldigheid van het huwelijk, is het recht op grond waarvan het huwelijk is voltrokken.

Het toepasselijk recht voor echtscheidingen is het door de echtgenoten gekozen recht. Zij kunnen een van de volgende rechtsstelsels kiezen:

1. het recht van de staat waarin beide echtgenoten ten tijde van hun keuze hun gewone verblijfplaats hebben;

2. het recht van de staat waarin zij hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, als een van hen nog gewoonlijk in die staat verblijft;

3. het recht van de staat waarvan ten minste een van hen onderdaan is ten tijde van hun keuze; of

4. Kroatisch recht.

De echtgenoten leggen hun rechtskeuze schriftelijk vast. Zij kunnen hun keuze maken of wijzigen tot en met de datum van inleiding van de echtscheidingsprocedure.

Als de echtgenoten geen toepasselijk recht kiezen (op grond van artikel 36 van de ZMPP), valt de echtscheiding onder:

1. het recht van de staat waarin beide echtgenoten bij aanvang van de echtscheidingsprocedure hun gewone verblijfplaats hebben; of

2. het recht van de staat waarin zij hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, als een van hen nog gewoonlijk in die staat verblijft; of

3. het recht van de staat waarvan zij bij aanvang van de echtscheidingsprocedure onderdaan zijn; of

4. Kroatisch recht.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Het toepasselijk recht voor het aangaan en beëindigen van een geregistreerd partnerschap in Kroatië is het Kroatisch recht.

Een in een andere staat aangegaan geregistreerd partnerschap tussen twee personen van hetzelfde geslacht wordt in Kroatië als partnerschap erkend, mits het in overeenstemming met het recht van die staat is aangegaan.

Het recht dat van toepassing is op het aangaan en beëindigen van partnerschappen, is dat van de staat waarmee de nauwste band bestaat of, als die er niet meer is, bestond.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Het toepasselijk recht voor echtscheidingen is het door de echtgenoten gekozen recht. Zij kunnen een van de volgende rechtsstelsels kiezen:

1. het recht van de staat waarin beide echtgenoten ten tijde van hun keuze hun gewone verblijfplaats hebben;

2. het recht van de staat waarin zij hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, als een van hen nog gewoonlijk in die staat verblijft;

3. het recht van de staat waarvan ten minste een van hen onderdaan is ten tijde van hun keuze; of

4. Kroatisch recht.

De echtgenoten leggen hun rechtskeuze schriftelijk vast. Zij kunnen hun keuze maken of wijzigen tot en met de datum van inleiding van de echtscheidingsprocedure.

Als de echtgenoten geen toepasselijk recht kiezen (op grond van artikel 36 van de ZMPP), valt de echtscheiding onder:

1. het recht van de staat waarin beide echtgenoten bij aanvang van de echtscheidingsprocedure hun gewone verblijfplaats hebben; of

2. het recht van de staat waarin zij hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, als een van hen nog gewoonlijk in die staat verblijft; of

3. het recht van de staat waarvan zij bij aanvang van de echtscheidingsprocedure onderdaan zijn; of

4. Kroatisch recht.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Het toepasselijk recht voor onderhoudsverplichtingen wordt bepaald volgens het Haags Protocol van 27 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het toepasselijk recht voor de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten wordt bepaald volgens Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijk recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.

3.7 Erfrecht

Het toepasselijk recht op het gebied van erfrecht wordt bepaald door Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012).

Het recht dat van toepassing is op de vorm van testamentaire beschikkingen, wordt bepaald volgens het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen.

3.8 Goederenrecht

Het toepasselijk recht voor zakelijke rechten op goederen is dat van de plaats waar de goederen zich bevinden.

3.9 Insolventie

Op het gebied van insolventie is Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking) van toepassing.

Laatste update: 06/02/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Italië

1 Bronnen van geldend recht

De bronnen van het internationale privaatrecht in Italië zijn het nationale recht, de regelgeving van de Europese Unie en de internationale verdragen die door Italië zijn ondertekend.

1.1 Regels van nationaal recht

In Italië worden kwesties van internationaal privaatrecht geregeld bij Wet nr. 218 van 31 mei 1995, die in de plaats is gekomen van de artikelen 16 tot en met 31 van de algemene wettelijke bepalingen aan het begin van het Burgerlijk Wetboek (Codice Civile).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Volledige lijst van multilaterale verdragen

Zie voor de multilaterale verdragen die in Italië van kracht zijn de bijgevoegde lijst PDF(13 Kb)it.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Niet-volledige lijst van bilaterale verdragen die het meest worden toegepast door de gerechten

De bilaterale verdragen tussen Italië en andere afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie die in het verleden werden toegepast in internationaal privaatrechtelijke zaken zijn vervangen door de EU-wetgeving op het gebied van het internationale privaatrecht. De verordeningen die het meest worden toegepast zijn: Verordening (EG) nr. 1393/2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken; Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken; Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid; en Verordening (EU) nr. 1215/2012 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Tussen Italië en niet-EU-lidstaten worden de volgende bilaterale verdragen het meest toegepast: verdragen inzake rechtshulp en inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen die zijn gesloten met Argentinië (Rome, 9 december 1987), Brazilië (Rome, 17 oktober 1989), de Russische Federatie en de andere staten van de voormalige Sovjet-Unie (Rome, 25 januari 1979), de republieken van het voormalige Joegoslavië (Belgrado, 7 mei 1962), ex-dominions van het Verenigd Koninkrijk, waaronder Australië en Canada (Londen, 17 december 1930), Zwitserland (erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Rome, 3 januari 1933, en schade inzake verkeersongevallen, Rome, 16 augustus 1978), Bulgarije (Rome, 18 mei 1990), Roemenië (Boekarest, 11 november 1972) en Turkije (Rome, 10 augustus 1926).

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

In welke mate en in welke omstandigheden?

In het Italiaanse recht moet de rechter ambtshalve de conflictregels op de aanhangige zaak toepassen. Hij bepaalt welk recht van toepassing is en hoeft zich daarbij niet te beperken tot memories van de partijen over het onderwerp (iura novit curia). Bij het onderzoeken van het buitenlandse recht kan de rechter zich laten bijstaan door het ministerie van Justitie en een beroep doen op de Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Londen, 1968).

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Wanneer volgens de conflictregels van het aangezochte gerecht een buitenlands recht van toepassing is, kan volgens de conflictregels van dat buitenlandse recht een ander recht van toepassing zijn (renvoi).

Voorbeeld: volgens de Franse conflictregel is het Engelse recht van toepassing met betrekking tot de bekwaamheid van een Engelse onderdaan die in Frankrijk verblijft. De Engelse conflictregel verwijst echter terug naar het recht van het woonland, d.w.z. het Franse recht.

Wat gebeurt er in een dergelijk geval in Italië? Wat gebeurt er wanneer volgens Italiaans recht het recht van een ander land van toepassing is, dat weer terugwijst naar Italiaans recht of naar het recht van een derde land?

Telkens wanneer volgens Italiaans recht het recht van een ander land van toepassing is dat weer terugverwijst naar het recht van een derde land, wordt uitsluitend in de volgende gevallen de renvoi aanvaard en het recht van dat derde land toegepast:

1)         als het recht van dat derde land de renvoi aanvaardt;

2)         als de renvoi het Italiaanse recht betreft.

Renvoi wordt niet toegepast wanneer het toepasselijke buitenlandse recht is gekozen door de partijen of betrekking heeft op de vorm van rechtshandelingen, of in het geval van niet-contractuele verbintenissen.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Wat gebeurt er indien het aanknopingspunt wijzigt, bv. in het geval van de overdracht van roerende goederen?

De bovenstaande regels zijn van toepassing.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Kunnen rechters weigeren het toepasselijke buitenlandse verwijzingsrecht toe te passen wanneer dat in strijd is met de internationale openbare orde? En zijn er wetten of andere nationale regels die voorrang hebben op de conflictregels (hogere regels in de zin van lois de police)?

Overeenkomstig de Italiaanse wet (artikel 16 van Wet nr. 218/1995) kunnen rechters het buitenlandse verwijzingsrecht niet toepassen indien de gevolgen ervan "in strijd zijn met de openbare orde" (contrari all’ordine pubblico). Daaronder wordt gewoonlijk de "internationale openbare orde" verstaan. Bekwaamheid en andere voorwaarden voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap worden geregeld door het nationale recht van elke partij bij het partnerschap op het moment dat het partnerschap wordt overeengekomen. Als het toepasselijke recht echter niet voorziet in een geregistreerd partnerschap tussen volwassenen van hetzelfde geslacht, is het Italiaanse recht van toepassing (artikel 32 ter van Wet 218/1995).

In geval van wetsconflicten (artikel 17 van voornoemde wet) heeft het Italiaanse recht voorrang en is geen afwijking toegestaan, ook al wordt er naar buitenlands recht verwezen, indien dat wordt gerechtvaardigd door het doel en de werkingssfeer van de bepalingen van Italiaans recht (de "bepalingen van bijzonder dwingend recht", in het Italiaans norme di applicazione necessaria).

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

  • Rol van de rechter en de partijen

Het is de verantwoordelijkheid van de rechter om de inhoud van het buitenlandse recht vast te stellen. Hij kan de partijen, de universiteiten of het ministerie van Justitie om bijstand verzoeken.

  • Welk bewijs wordt aanvaard?

Als bewijs van het buitenlandse recht kan gebruik worden gemaakt van de in internationale verdragen genoemde instrumenten, door buitenlandse autoriteiten via het ministerie van Justitie verstrekte informatie en adviezen van deskundigen of gespecialiseerde instanties.

  • Wat gebeurt er als de inhoud van het buitenlandse recht niet kan worden vastgesteld?

De rechter past zo mogelijk het recht toe dat wordt bepaald door de andere aanknopingspunten die een rol spelen in bepaalde zaken. Indien dat niet mogelijk is, is het Italiaanse recht van toepassing.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Volgens artikel 57 van Wet 218/1995 is op contractuele verbintenissen het in het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 genoemde recht van toepassing.

Het Verdrag van Rome bepaalt, in algemene zin, dat op een overeenkomst het door de partijen gekozen recht van toepassing is.

Als geen keuze is gemaakt, is het toepasselijke recht het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden, behoudens toepassing van eventuele andere internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de verbintenis in kwestie (bv. toepassing van het Haags Verdrag van 1955 inzake de verkoop van roerende goederen in plaats van het Verdrag van Rome van 1980).

Toepassing van het door een internationaal verdrag of door de wil van de partijen aangewezen recht kan echter worden afgewezen wanneer het in strijd zou zijn met de openbare orde (bv. met dwingende bepalingen of veiligheidsvoorschriften).

Sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I) zijn grensoverschrijdende overeenkomsten waarbij EU-lidstaten zijn betrokken niet langer onderworpen aan de regels die zijn vastgesteld in internationale verdragen, maar vallen zij onder die verordening.

Volgens de verordening is het belangrijkste criterium voor het bepalen van het op een contractuele relatie toepasselijke recht de keuze door de partijen. Het door de contractpartijen geselecteerde recht kan echter niet de toepassing beperken van bepalingen van bijzonder dwingend recht in het rechtsstelsel waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden.

Wanneer geen keuze is gemaakt, voorziet de verordening in een reeks specifieke aanknopingscriteria voor afzonderlijke soorten overeenkomsten. Voorbeelden:

  • een overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft;
  • een overeenkomst betreffende de huur van een onroerend goed wordt beheerst door het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen;
  • een overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft.

De rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in dergelijke zaken worden geregeld in Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel Ia of Brussel I bis).

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In de reeds aangehaalde Wet nr. 218/1995 wordt bepaald welk recht van toepassing is op de volgende niet-contractuele verbintenissen:

  • eenzijdige toezegging (recht van de staat waar de toezegging is gedaan);
  • schuldinstrumenten (Verdragen van Genève van 1930 inzake wisselbrieven en orderbriefjes, het Verdrag van Genève van 1931 inzake cheques; voor andere schuldinstrumenten geldt voor de hoofdverbintenissen echter het recht van de staat waar het instrument is uitgegeven);
  • vrijwillige vertegenwoordiging (recht van de staat waar de vertegenwoordiger is gevestigd of waar hij zijn taken hoofdzakelijk uitoefent);
  • uit het recht voortvloeiende verplichtingen (recht van de plaats waar de aan de verplichting ten grondslag liggende gebeurtenis heeft plaatsgevonden);
  • verbintenissen uit onrechtmatige daad (het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden; op verzoek van de benadeelde kan eventueel ook het recht van het land waar de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden worden toegepast; wanneer er slechts onderdanen van één staat bij de zaak zijn betrokken, wordt het nationale recht van die staat toegepast).

Sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II) zijn grensoverschrijdende overeenkomsten waarbij EU-lidstaten zijn betrokken, aan die verordening onderworpen. Zij bepaalt dat verbintenissen die voortvloeien uit onrechtmatige daad, uit aansprakelijkheid in verband met onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, uit aansprakelijkheid in verband met zaakwaarneming en uit onrechtmatige verrijking, worden beheerst door het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht het land waar de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De partijen kunnen een rechtskeuze maken op basis van een overeenkomst die is aangegaan nadat de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

De rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in dergelijke zaken worden geregeld in Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel Ia of Brussel I bis).

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

De burgerlijke staat en de handelingsbekwaamheid, alsook het bestaan en de inhoud van persoonlijkheidsrechten, waaronder het recht op een naam, worden beheerst door het nationale recht van de betrokken partij, met uitzondering van uit familiebetrekkingen voortvloeiende rechten. Deze zijn onderworpen aan de verwijzingsregels van Wet nr. 218/1995 (beoordeling per geval).

3.4 Afstamming en adoptie

Bloedverwantschap in rechte lijn en burgerschap worden op het moment van de geboorte vastgesteld op basis van het nationale recht van de ouders of van een van de ouders. De afstamming en de persoonlijke en financiële relatie tussen ouders en kind, inclusief de ouderlijke verantwoordelijkheid, worden beheerst door het nationale recht van het kind op het moment van de geboorte.

Ondanks deze verwijzingen naar ander recht moet het buitenlandse recht evenwel wijken voor de Italiaanse wetgeving, waarin het beginsel is verankerd dat er één status van "kind" is (en dat kinderen van gehuwde en ongehuwde paren dus gelijk moeten worden behandeld). Verder is daarin bepaald dat de ouderlijke verantwoordelijkheid bij beide ouders berust, dat beide ouders moeten voorzien in het levensonderhoud van het kind en dat de rechter bevoegd is maatregelen te treffen om de ouderlijke verantwoordelijkheid te beperken of te ontnemen in geval van gedrag dat schadelijk is voor het kind.

Wanneer bij een Italiaanse rechter een verzoek om adoptie van een kind wordt ingediend waarbij het kind de status van wettig kind verkrijgt, is Italiaans recht van toepassing (Wet 184/1983). De artikelen 29 e.v. van Wet 184/1983 bevatten onder meer een specifieke regel voor gevallen waarin ingezetenen van Italië verzoeken om adoptie van een buitenlands kind, welke regel de vereisten van het Haags Verdrag van 29 mei 1993 betreffende internationale adoptie ten uitvoer legt.

Voor andere conflictregels bevat artikel 38 van Wet 218/1995 gedetailleerde bepalingen met betrekking tot diverse andere gevallen.

De rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid worden geregeld in Verordening (EG) nr. 2201/2003.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

In huwelijkszaken worden de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten beheerst door het recht van de lidstaat waarvan de echtgenoten de nationaliteit bezitten, indien zij beiden dezelfde nationaliteit bezitten. Hebben de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit, dan is het recht van de staat waar zij het grootste deel van hun huwelijksleven doorbrengen van toepassing.

Het recht dat op de persoonlijke betrekkingen van toepassing is, is in de regel ook van toepassing op huwelijksvermogensregimes die betrekking hebben op gemeenschappelijke of afzonderlijke eigendom van onroerend goed. Hierop kunnen echter uitzonderingen worden gemaakt wanneer dat door de echtgenoten wordt overeengekomen of in andere gevallen waarin bij wet specifiek is voorzien.

Het Italiaanse recht erkent ook vormen van samenleving tussen personen van hetzelfde geslacht (unioni civili, "geregistreerde partnerschappen"). Daarvoor gelden vrijwel dezelfde regels als voor een huwelijk, met uitzondering van het recht op adoptie. Geregistreerde partnerschappen worden beheerst door het recht van de staat waar het partnerschap is aangegaan, tenzij een van de partijen de rechter verzoekt om toepassing van het recht van de staat waar de partners het grootste deel van hun leven samen doorbrengen. Het recht dat op vermogensregimes van toepassing is, is eveneens het recht van de staat waar het geregistreerde partnerschap is aangegaan. In een overeenkomst tussen de partijen kan echter worden vastgelegd dat het toepasselijke recht het recht is van een staat waar ten minste een van hen woont of waarvan hij of zij de nationaliteit bezit.

Een huwelijk dat door een Italiaanse burger in het buitenland is gesloten met een persoon van hetzelfde geslacht, heeft dezelfde rechtsgevolgen als een geregistreerd partnerschap dat wordt beheerst door het Italiaanse recht.

Scheiding van tafel en bed, echtscheiding en de ontbinding van een geregistreerd partnerschap worden beheerst door Verordening (EU) nr. 1259/2010, die prevaleert boven Wet 218/1995. Hierdoor kunnen echtgenoten (of geregistreerde partners) het toepasselijke recht aanwijzen, mits het daarbij gaat om: het recht van de staat waar zij beiden wonen; het recht van de staat waar zij het laatst hebben samengewoond als een van hen er nog steeds woont op het moment dat de overeenkomst wordt gesloten; het recht van de staat waarvan een van hen de nationaliteit bezit; of het recht van het aangezochte gerecht. Indien de partijen geen overeenkomst hebben gesloten, zijn dezelfde aanknopingspunten van toepassing in volgorde van prioriteit (het eerste prevaleert boven het tweede enz.).

Tot slot kunnen personen die niet gehuwd zijn en ook geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, een samenlevingsovereenkomst sluiten. Als de partners dezelfde nationaliteit hebben, wordt de samenlevingsovereenkomst beheerst door het recht van de staat waarvan zij de nationaliteit bezitten. Hebben de partners niet dezelfde nationaliteit, dan geldt voor de overeenkomst het recht van de staat waar zij het grootste deel van hun leven samen hebben doorgebracht.

Onderhoudsverplichtingen van familiale aard worden geregeld volgens de bepalingen van het Haags Verdrag van 2 oktober 1973.

De rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken worden geregeld in Verordening (EG) nr. 2201/2003.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

In Italië geldt het algemene beginsel van de wettelijke gemeenschap van goederen (comunione dei beni).

De echtgenoten kunnen in plaats daarvan kiezen voor een ander regime, zoals een stelsel waarbij zij elk hun eigen vermogen behouden (separazione dei beni), of een andere regeling die ze in onderlinge overeenstemming vaststellen.

3.7 Erfrecht

Er moeten twee perioden worden onderscheiden.

  1. Wanneer de nalatenschap is opengevallen (apertura della successione) vóór 17 augustus 2015, wordt de erfopvolging beheerst door het nationale recht van de overledene op het moment van overlijden. Een erflater kan bij leven door middel van een verklaring in het testament bepalen dat de erfopvolging wordt beheerst door het recht van het land waar hij woont. Indien hij Italiaans onderdaan is, doet deze keuze geen afbreuk aan de rechten van de in Italië wonende erfgenamen. Zij hebben een wettelijk recht op een erfdeel (legittimari, artikel 46 van Wet 218/1995).
  2. Op nalatenschappen die op of na 17 augustus 2015 zijn opengevallen, is Verordening (EU) nr. 650/2012 van toepassing. Deze verordening vervangt de hierboven omschreven regeling. Deze erfopvolgingen worden beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van de overledene op het moment van overlijden. Een erflater kan bepalen dat het recht dat op zijn erfopvolging van toepassing is, het recht is van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit op het moment waarop hij de keuze maakt of op het moment van overlijden. Bij deze verordening wordt tevens de Europese erfrechtverklaring ingesteld, die het bewijs levert van de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of executeur-testamentair in de verschillende lidstaten.

3.8 Goederenrecht

Onroerende zaken, roerende zaken (in deze context is het niet nodig om in detail in te gaan op de regels voor onlichamelijke zaken).

Eigendomsrechten en andere zakelijke rechten worden beheerst door het recht van de staat waar het onroerend goed is gelegen.

In geval van onroerend goed dat in een EU-lidstaat is gelegen, is Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel Ia of Brussel I bis) van toepassing. Daarin is bepaald dat voor zakelijke vorderingen betreffende onroerend goed de gerechten van de lidstaat waar het goed is gelegen, bevoegd zijn.

3.9 Insolventie

In het Italiaanse recht is niet uitdrukkelijk geregeld welk recht van toepassing is in geval van een wetsconflict met betrekking tot insolventie.

Uniforme regels inzake wetsconflicten tussen EU-lidstaten zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 848/2015. Deze verordening bepaalt dat een insolventieprocedure wordt geopend in de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen. Het recht dat van toepassing is op de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan, is het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de procedure is geopend.

Lijst van multilaterale verdragen waarbij Italië partij is

1. HUWELIJK, SCHEIDING VAN TAFEL EN BED, ECHTSCHEIDING

Haags Verdrag van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed.

Verdrag van de Raad van Europa inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat op 11 mei 2011 te Istanbul voor ondertekening is opengesteld (Wet nr. 77 van 27 juni 2013).

2. AFSTAMMING EN ADOPTIE

Overeenkomst van München van 5 september 1980 inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen.

Haags Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie.

3. MINDERJARIGEN

Haags Verdrag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen.

Haags Verdrag van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

Europees Verdrag van Luxemburg van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen.

Haags Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Wet nr. 101 van 18 juni 2015).

4. FAMILIALE ONDERHOUDSVERPLICHTINGEN

Verdrag van New York van 20 juni 1956 inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud.

Haags Verdrag van 2 oktober 1973 inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen.

Verdrag van ' s-Gravenhage van 2 oktober 1973 inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

5. NATIONALITEIT EN STAATLOOSHEID

Verdrag van New York van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen.

Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Protocol van New York van 31 januari 1967.

6. ERFOPVOLGING

Verdrag van Washington van 26 oktober 1973 betreffende uniforme regels voor de vorm van een internationaal testament.

Haags Verdrag van 2 oktober 1973 betreffende het internationale beheer over nalatenschappen.

7. CONTRACTUELE VERBINTENISSEN

Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.

Verdrag van Lugano van 16 september 1988 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

8. INTERNATIONALE HANDEL

Haags Verdrag van 15 juni 1955 nopens de op internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet.

Verdrag van Wenen van 11 april 1980 (VN) inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken.

Verdrag van Genève van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg.

9. SCHULDINSTRUMENTEN

Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes en tot regeling van zekere wetsconflicten.

Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques en tot regeling van zekere wetsconflicten.

10. NIET-CONTRACTUELE VERBINTENISSEN

Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (en aanvullende protocollen).

Verdrag van Brussel van 29 november 1969 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie.

11. ARBITRAGE

Verdrag van New York van 10 juni 1958 over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken.

Verdrag van Genève van 21 april 1961 over internationale arbitrage in handelszaken.

12. JUSTITIËLE BIJSTAND EN SAMENWERKING

Haags Verdrag van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering.

Haags Verdrag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken.

Haags Verdrag van 18 maart 1970 inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken.

Verdrag van Lugano van 16 september 1988 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

13. TRUSTS

Haags Verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts.

In artikel 2 van Wet 218/1995 wordt de verhouding geregeld tussen de in internationale verdragen neergelegde regels (met name de regels inzake eenvormig recht) en de overeenkomstige regels van het intern internationaal privaatrecht. Volgens dat artikel vormt het feit dat een situatie of verhouding onder het nationale recht valt, geen belemmering voor de toepassing op dezelfde zaak van de internationale verdragen die in Italië van kracht zijn.

Laatste update: 22/12/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Cyprus

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Wanneer een grensoverschrijdende zaak voor de rechter wordt gebracht, zijn de regels die bepalen welk recht in Cyprus van toepassing is in de eerste plaats de regels van het EU-recht, met name Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II).

Voor het overige laten de Cypriotische rechtbanken zich leiden door hun eigen jurisprudentie, aangezien er geen relevante nationale wetten of gecodificeerde regels bestaan. Bij gebrek aan relevante Cypriotische jurisprudentie passen de rechtbanken het Engelse "common law" toe krachtens artikel 29, lid 1, onder c), van de wet op de rechtbanken (wet 14/60).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Het Verdrag van Den Haag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts, zoals geratificeerd door de Republiek Cyprus bij ratificatiewet 15 (III) van 2017.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Niet van toepassing.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De rechter is niet verplicht deze regels op eigen initiatief toe te passen. De kwestie mag alleen aan de orde worden gesteld door een partij in de zaak, die met succes moet bewijzen dat het recht van een andere staat in de plaats komt van het recht van Cyprus. Als de rechtbank niet overtuigd is, is de wetgeving van Cyprus van toepassing.

Aangezien bovengenoemde praktijk een kwestie van bewijs en procedure is, wordt ze niet beïnvloed door de bovengenoemde Verordeningen (EG) nr. 593/2008 en (EG) nr. 864/2007.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

De Verordeningen (EG) nr. 593/2008 en (EG) nr. 864/2007 staan de toepassing van de verwijzingsregel ("terugverwijzing") niet toe. In gevallen die niet onder de verordeningen vallen, kan de verwijzingsregel evenwel op de onderstaande wijze worden toegepast.

De rechtbank die een zaak behandelt waarvoor is vastgesteld dat het recht van een andere staat moet worden toegepast, moet ofwel alleen de interne nationale regels van dat recht toepassen, ofwel dat recht in zijn geheel, met inbegrip van de internationale regels die krachtens dat recht van toepassing zijn.

De moeilijkheid in het laatste geval vloeit voort uit het feit dat de regels inzake het recht dat volgens het rechtsstelsel van de andere betrokken staat van toepassing is, de rechter kunnen verwijzen naar het recht van Cyprus, dat hij moet toepassen ("terugverwijzing "). In dat geval heeft de rechtbank twee mogelijkheden: ofwel aanvaardt ze de verwijzingsregel en past ze het recht van Cyprus toe ("gedeeltelijke terugverwijzing"), ofwel verwerpt ze de verwijzingsregel en past ze het recht van de andere staat in zijn geheel toe ("gehele terugverwijzing").

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Om problemen te voorkomen die zich zouden kunnen voordoen als gevolg van een wijziging van het aanknopingspunt (bijvoorbeeld de woonplaats, de plaats waarnaar de roerende zaak of de trust is overgebracht enz.), wordt gewoonlijk de regel inzake toepasselijk recht gebruikt om de datum te bepalen waarop het aanknopingspunt wordt vastgesteld. Zie bijvoorbeeld artikel 7 van het Haags Trustverdrag van 1 juli 1985.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Het recht van een andere staat mag niet worden toegepast, zelfs niet als de regels inzake toepasselijk recht voorschrijven dat het moet worden toegepast, indien de toepassing ervan onverenigbaar is met de openbare orde in de Republiek Cyprus. Volgens de jurisprudentie omvat "openbare orde" de essentiële beginselen van gerechtigheid, openbare zedelijkheid en ethiek (Pilavachi & Co Ltd tegen International Chemical Co Ltd (1965) 1 CLR 97).

Het recht van een andere staat mag ook niet worden toegepast op belastingen, heffingen en rechten.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De regel die is vastgesteld in de zaak Royal Bank of Scotland plc tegen Geodrill Co Ltd e.a. (1993) 1 JSC 753 is van toepassing, volgens welke een partij die aanvoert dat een buitenlandse wet op haar zaak van toepassing is, eerst deze claim moet indienen en er vervolgens ten genoegen van de rechter deskundigenbewijs voor moet leveren. Als de rechter niet door dat bewijs wordt overtuigd of als geen van de partijen een dergelijke claim indient, is het recht van Cyprus van toepassing.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I) is van toepassing op alle verbintenissen uit overeenkomst en rechtshandelingen wanneer de vraag aan de orde is welk recht er moet worden toegepast.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II) is in de meeste gevallen van toepassing. De algemene regel van die verordening is dat het toepasselijke recht moet worden bepaald op basis van de plaats waar de schade zich voordoet (lex loci damni), ongeacht het land of de landen waar de indirecte gevolgen zich kunnen voordoen. De verordening bevat ook specifieke regels voor de bepaling van het toepasselijke recht voor specifieke soorten niet‑contractuele verbintenissen, zoals oneerlijke concurrentie en productaansprakelijkheid.

Wat trusts betreft, is de (ratificatie)wet van 2017 die van toepassing is op trusts en op de erkenning ervan (wet 15(III)/2017), waarbij het Haags Trustverdrag 1985 werd geratificeerd, van toepassing. Volgens de ratificatiewet en het verdrag moet een trust worden beheerst door het door de trustee gekozen recht. Anders moet een trust worden beheerst door het recht waarmee hij het nauwst verbonden is.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Naam

De wet op de relatie tussen ouders en kinderen (wet 216/90) is van toepassing op de bepaling van de naam. Volgens wet 216/90 wordt de naam van een kind bepaald door een gemeenschappelijke verklaring van zijn ouders binnen drie maanden na de geboortedatum. Als de ouders nalaten een dergelijke verklaring af te leggen, krijgt het kind de naam van de vader. De naam van de moeder moet worden gegeven aan een buitenechtelijk kind tenzij, of totdat, het kind door de vader wordt erkend.

Woonplaats

De woonplaats van een persoon wordt bepaald overeenkomstig hoofdstuk 195 van de wet inzake testamenten en erfenissen, waarin is vastgesteld dat elke persoon op elk moment hetzij de bij de geboorte verkregen woonplaats ("woonplaats van oorsprong") heeft, hetzij een woonplaats die hij op eigen initiatief heeft verkregen of behouden ("gekozen woonplaats").

In het geval van een wettig kind dat tijdens het leven van de vader is geboren, is de woonplaats van oorsprong van het kind vanaf de geboorte de woonplaats van de vader.

In het geval van een buitenechtelijk kind of een kind dat na het overlijden van de vader is geboren, is de woonplaats van oorsprong van het kind vanaf de geboorte de woonplaats van de moeder.

Bevoegdheid

De huwelijksbevoegdheid van een persoon is onderworpen aan de huwelijkswet (wet 104(I)/2013). In artikel 14 van die wet is bepaald dat een persoon niet huwelijksbevoegd is als hij jonger dan achttien jaar is of als hij op de datum waarop het huwelijk wordt gesloten niet in staat is om toestemming te geven als gevolg van een geestelijke stoornis of achterstand, of een hersenaandoening of -ziekte of een andere aandoening of ziekte, of een verslaving, waardoor hij niet in staat is te begrijpen en zich bewust te zijn van wat hij doet.

Zelfs als een van de partners of beide partners jonger dan achttien jaar is/zijn, worden de partners evenwel huwelijksbevoegd geacht indien zij ten minste zestien jaar oud zijn of indien hun voogden schriftelijk met het huwelijk hebben ingestemd of indien er ernstige redenen zijn die het huwelijk rechtvaardigen. Als bovengenoemde instemming wordt geweigerd of als er geen voogd is, moet de vraag of iemand huwelijksbevoegd is, worden beantwoord door de familierechtbank van het district waar de betrokkene woont.

Wat betreft de bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten, is in artikel 11 van hoofdstuk 149 van de wet op de overeenkomsten bepaald dat een persoon bevoegd is om overeenkomsten te sluiten als hij geestelijk gezond is en deze bevoegdheid hem niet rechtens is ontnomen. De wet bepaalt dat een gehuwde persoon niet kan worden beschouwd als zijnde onbevoegd om een overeenkomst te sluiten om de enkele reden dat hij jonger dan achttien jaar is.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De rechtsverhouding tussen een ouder en een kind, met inbegrip van ouderlijke verantwoordelijkheid, onderhoudsplicht en communicatie, wordt geregeld door het Cypriotische recht, met name de wet op de relatie tussen ouders en kinderen (wet 216/90).

Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II bis) en Verordening (EG) nr. 4/2009, alsmede het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, zijn ook van toepassing op de aangelegenheden waarop zij betrekking hebben.

3.4.2 Adoptie

Wanneer voor Cypriotische rechtbanken adoptieprocedures worden gevoerd, is het Cypriotische recht van toepassing, ongeacht of de adoptiezaak grensoverschrijdend is.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Aangelegenheden die verband houden met het sluiten en ontbinden van een huwelijk worden in Cyprus bij de huwelijkswet van 2003 (wet 104(I)/2003) geregeld. Zij vallen ook onder het VN-Verdrag inzake de huwelijkstoestemming, de minimumleeftijd waarop een huwelijk mag worden aangegaan en de registratie van huwelijken, zoals geratificeerd door de Republiek Cyprus bij wet 16(III)/2003.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Aangelegenheden in verband met echtscheiding vallen onder artikel 111 van de grondwet en, wat religieuze huwelijken betreft, onder de wet van 1990 betreffende verzoeningspogingen en de geestelijke ontbinding van het huwelijk (wet 22/1990) alsook onder de huwelijkswet (wet 104(I)/2003).

Het Haags Verdrag van 1971 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed, zoals geratificeerd door de Republiek Cyprus bij wet 14(III)/1983, is van toepassing op aangelegenheden die verband houden met de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Onderhoudsverplichtingen

Krachtens de huwelijksvermogenswet (wet 232/1991), zoals gewijzigd, geldt het onderstaande.

Als de echtgenoten niet meer samenwonen, kan de rechter op verzoek van een echtgenoot de andere echtgenoot verplichten om aan de verzoekende echtgenoot alimentatie te betalen.

De onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten zijn van toepassing wanneer een van hen niet in staat is om uit eigen inkomen of vermogen in zijn eigen onderhoud te voorzien en:

a) indien zijn leeftijd of gezondheidstoestand op het moment dat de echtscheiding definitief wordt of bij het verstrijken van de hieronder vermelde termijnen zodanig is dat hij geen beroep kan uitoefenen of voortzetten waarmee hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien;

b) indien hij de zorg heeft voor een minderjarig of meerderjarig kind of een andere persoon ten laste die als gevolg van een lichamelijke of geestelijke handicap niet in staat is voor zichzelf te zorgen, waardoor de persoon die alimentatie vraagt geen passende baan kan vinden;

c) hij geen vaste en passende baan kan vinden of een beroepsopleiding nodig heeft gedurende ten hoogste drie jaar vanaf het moment dat de echtscheiding definitief is geworden;

d) in alle andere gevallen waarin de toekenning van alimentatie op het moment dat de echtscheiding definitief wordt, om billijkheidsredenen noodzakelijk is.

Alimentatie kan om belangrijke redenen worden geweigerd of beperkt, met name als het huwelijk van korte duur was of als de echtgenoot die recht zou kunnen hebben op alimentatie de echtscheiding of beëindiging van de samenwoning aan zichzelf heeft te wijten of zijn eigen armoede heeft veroorzaakt.

Daarnaast moet het recht op alimentatie vervallen of moet het bevel tot betaling van alimentatie dienovereenkomstig worden gewijzigd wanneer de omstandigheden dat vereisen.

Onderhoudsverplichtingen voor een minderjarig kind

Krachtens de wet op de relatie tussen ouders en kinderen (wet 216/90) rusten de onderhoudsverplichtingen voor een minderjarig kind gezamenlijk op de ouders, waarbij wordt gekeken naar hun financiële middelen. Deze ouderlijke plicht kan zelfs nadat het kind de volwassen leeftijd heeft bereikt, worden gehandhaafd op grond van een beslissing en een gerechtelijke regeling indien dat door uitzonderlijke omstandigheden is gerechtvaardigd (bijvoorbeeld als het kind wilsonbekwaam is, gehandicapt is, in dienst is bij de nationale garde of les volgt in een onderwijsinstelling of een school voor beroepsonderwijs).

Ook een minderjarig kind dat over een vermogen beschikt, heeft recht op alimentatie van zijn ouders.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De algemene regel van artikel 13 van wet 232/1991 geldt: het huwelijk doet geen afbreuk aan de autonomie van de echtgenoten met betrekking tot het vermogen. Krachtens artikel 14 van wet 232/1991 mag een echtgenoot in geval van ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk echter aanspraak maken op het vermogen van de andere echtgenoot, mits de echtgenoot die de vordering heeft ingesteld op enigerlei wijze heeft bijgedragen tot de toename van het vermogen van de andere echtgenoot. Degene die de vordering instelt, kan de rechter verzoeken dat het gedeelte van de toename dat het resultaat is van zijn bijdrage, aan hem wordt betaald.

De bijdrage van een echtgenoot aan de toename van het vermogen van de andere echtgenoot wordt geacht gelijk te zijn aan een derde van de toename, tenzij een kleinere of grotere bijdrage wordt bewezen.

De toename van het vermogen van de echtgenoten omvat niet hetgeen zij op grond van een schenking, erfenis, legaat of andere donatie hebben verkregen.

3.7 Erfrecht

Erfopvolging en alle zaken die verband houden met erfenissen, met uitzondering van het formulier dat wordt gebruikt om een testament op te stellen en te herroepen, worden geregeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.

Overeenkomstig artikel 22 van bovengenoemde verordening kan een persoon als het recht dat zijn erfopvolging beheerst, het recht kiezen van de staat waarvan hij op het moment van de rechtskeuze of bij overlijden de nationaliteit bezit. De rechtskeuze gebeurt door een expliciete verklaring.

Als er een testament bestaat, is het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen van toepassing. Overeenkomstig artikel 1 van dat verdrag is een testamentaire beschikking naar vorm geldig indien de vorm ervan in overeenstemming is met het interne recht:

a) van de plaats waar de erflater zijn testamentaire beschikking heeft gemaakt, of

b) van de staat waarvan de erflater de nationaliteit bezat op het moment dat hij zijn testamentaire beschikking maakte of op het moment van zijn overlijden, of

c) van de plaats waar de erflater zijn woonplaats of gewone verblijfplaats had op het moment dat hij zijn testamentaire beschikking maakte of op het moment van zijn overlijden, of

d) voor zover het om onroerende goederen gaat, van de plaats waar deze zich bevinden.

3.8 Goederenrecht

Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I), waarin is bepaald dat een overeenkomst wordt beheerst door het door de partijen gekozen recht, is van toepassing op relaties die verplichtingen scheppen die verband houden met onroerende goederen. Bij gebreke van een rechtskeuze is artikel 4 van de verordening van toepassing, waarin voor elk geval uitdrukkelijk wordt aangegeven welk recht van toepassing is.

Wat overeenkomsten inzake zakelijke rechten betreft, past de rechter overeenkomstig de jurisprudentie van de rechtbanken van Cyprus het recht toe van het land waar het onroerend goed is gelegen (lex situs).

3.9 Insolventie

Het toepasselijke recht wordt bepaald conform Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures. Het is het recht van de staat op het grondgebied waarvan een dergelijke procedure wordt gestart.

Laatste update: 11/12/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Litouwen

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Boek I, deel I, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek van de Republiek Litouwen.

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)

Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II)

Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen

Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen

Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake het recht dat van toepassing is op verkeersongevallen

Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen

Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980

Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de uitvoering en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen

De link wordt in een nieuw venster geopend.Verdrag van 30 oktober 2007 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de uitvoering van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (het nieuwe Verdrag van Lugano).

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

In artikel 33, lid 1, van de Litouwse wet inzake de rechtbanken is bepaald dat rechters zich in hun beslissingen baseren op de Litouwse grondwet en wetten, door Litouwen gesloten internationale overeenkomsten, regeringsbesluiten en andere geldende regelgeving die in overeenstemming is met de wet. Op grond van artikel 1.10, lid 1, van het Litouws Burgerlijk Wetboek is vreemd recht van toepassing op burgerrechtelijke betrekkingen, als dat aldus is bepaald in internationale overeenkomsten waarbij Litouwen partij is, in tussen de partijen gesloten overeenkomsten of in de Litouwse wetgeving.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

In artikel 1.14 van het Litouws Burgerlijk Wetboek is bepaald dat, wanneer in het toepasselijke vreemde recht naar het Litouws recht wordt verwezen, het Litouws recht alleen van toepassing is in de in dat wetboek of het vreemde recht bepaalde gevallen. Als in het toepasselijke vreemde recht wordt verwezen naar het recht van een derde staat, is dat recht alleen van toepassing in de in het Burgerlijk Wetboek of het recht van die derde staat bepaalde gevallen. Als het recht dat van toepassing is om iemands burgerrechtelijke positie vast te stellen, naar het Litouws recht verwijst, is het Litouws recht van toepassing. Voornoemde regelgeving is niet van toepassing als het toepasselijke recht is gekozen door de partijen bij een overeenkomst, waaronder begrepen het recht dat van toepassing is op de vorm van de overeenkomst en op niet-contractuele verbintenissen. Als volgens het internationaal privaatrecht een internationaal verdrag of internationale overeenkomst van toepassing is, wordt verwijzing naar het recht waar de zaak aanhangig is en naar het recht van een derde staat geregeld volgens het toepasselijke verdrag of de toepasselijke overeenkomst.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Het Burgerlijk Wetboek van Litouwen bevat hiervoor geen algemeen voorschrift.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Volgens artikel 1.11 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen is vreemd recht niet van toepassing als daarmee de bij de Litouwse grondwet en wetgeving vastgelegde openbare orde in het gedrang kan komen. In die gevallen is het Litouws burgerlijk recht van toepassing. De dwingende bepalingen van het recht van Litouwen of van de andere staat dat het nauwst verbonden is met het geschil, blijven ook van toepassing als de partijen bij de overeenkomst het recht van een andere staat hebben gekozen. De rechter houdt in de beslissing over deze kwesties rekening met de aard en doelen van deze bepalingen, evenals met de gevolgen van de toepassing of niet-toepassing ervan. Volgens het Litouws Burgerlijk Wetboek kan de rechter besluiten het vreemde recht niet toe te passen als uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat er tussen dat recht en de zaak of een deel van de zaak geen duidelijk verband is en dat er nauwere banden zijn met het recht van een andere staat. Deze regel geldt niet als het toepasselijk recht is gekozen door de partijen bij de overeenkomst.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

In artikel 1.12 van het Litouws Burgerlijk Wetboek is bepaald dat in de gevallen die zijn geregeld in De link wordt in een nieuw venster geopend.internationale wetten en overeenkomsten die zijn ondertekend door Litouwen, de rechter het vreemde recht ambtshalve toepast en uitlegt. Als de keuze voor vreemd recht is vastgelegd in een overeenkomst, is het aan de partij die zich erop beroept om alle inhoudelijke bewijzen van het vreemde recht te verstrekken, in het licht van de officiële uitleg en de toepassing van dat recht in de betrokken andere staat en van de rechtsleer ervan. Op verzoek van een partij bij het geschil kan de rechter die partij helpen bij het verzamelen van informatie over het toepasselijke vreemde recht. Als de rechter of de partij die zich beroept op het vreemde recht, er niet in slaagt voornoemde bewijzen te leveren, is Litouws recht van toepassing. Als het toepasselijk recht nog niet is vastgesteld en het noodzakelijk blijkt voorlopige noodmaatregelen te nemen om iemands rechten en bezittingen te beschermen, kan de rechter bij wijze van uitzondering op grond van Litouws recht beslissen over de dringendste kwesties.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Op grond van artikel 1.37 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen vallen verbintenissen uit overeenkomst onder het recht dat door de partijen bij de verbintenis in onderling overleg is gekozen. Die door de partijen gemaakte keuze kan zijn vastgelegd in een bepaling van de overeenkomst of worden afgeleid uit omstandigheden van de zaak. De partijen kunnen ervoor kiezen het recht van toepassing te laten zijn op de overeenkomst als geheel of op een of meer delen ervan. Zij kunnen te allen tijde overeenkomen het op de verbintenissen toepasselijke recht te vervangen door ander recht. Een vervanging die terugwerkende kracht heeft, doet niets af aan de rechten van derden en aan de geldigheid van de overeenkomst. Een keuze voor vreemd recht wil niet zeggen dat de partijen bij de overeenkomst kunnen weigeren de dwingende bepalingen van het recht van Litouwen of dat van een andere staat toe te passen. Zij kunnen die bepalingen namelijk wijzigen noch betwisten.

Als de partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, valt de verbintenis onder het recht van de staat waarmee de nauwste banden bestaan. Een verbintenis uit overeenkomst wordt geacht de nauwste band te hebben met het recht van de staat waarin zich:

1) de gewone verblijfplaats of het hoofdkantoor bevindt van de tot uitvoering van die verbintenis verplichte partij. Als de verbintenis nauwer verbonden is met het recht van de staat waarin zich de bedrijfszetel van de partij bevindt, is het recht van die staat van toepassing;

2) de onroerende zaak bevindt, als de overeenkomst een recht op een onroerende zaak of een recht op gebruik van een onroerende zaak betreft;

3) ten tijde van de totstandkoming van een vervoersovereenkomst de hoofdbedrijfszetel van de vervoerder bevindt, op voorwaarde dat de goederen in die staat zijn geladen of verzonden of dat de hoofdzetel van de vervoerder van de goederen zich in die staat bevindt.

Laatstgenoemde bepaling is niet van toepassing als de plaats van de kenmerkende prestatie niet kan worden bepaald en als de hierboven genoemde aannamen niet opgaan, omdat uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land.

Verzekeringsovereenkomsten vallen onder het recht van de staat waar de verzekeraar gewoonlijk verblijft of is gezeteld of, als de verzekering een onroerende zaak betreft, onder het recht van de staat waar die zaak zich bevindt.

Arbitrageovereenkomsten vallen onder het recht dat van toepassing is op de hoofdovereenkomst of, als die er niet is, het recht van de plaats waar de overeenkomst is gesloten of, als die plaats niet kan worden bepaald, het recht van de staat van de plaats van arbitrage.

Beurstransacties en veilingverkopen vallen onder het recht van de staat waar zich de betrokken beurs of veiling bevindt.

Volgens artikel 1.39 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen doet de in artikel 1.37 van dat wetboek voorziene rechtskeuze door de partijen niet af aan het recht van consumenten hun belangen te verdedigen met alle middelen en beroepsmogelijkheden van het recht van de staat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, als:

1) de consumentenovereenkomst in de staat waar de consument gewoonlijk verblijft, tot stand is gekomen op grond van een speciale aanbieding of een reclame in die staat;

2) de consument door de andere partij bij de overeenkomst ertoe is aangezet zich naar het buitenland te begeven om de overeenkomst aan te gaan;

3) de andere partij bij de overeenkomst of diens vertegenwoordiger de bestelling van de consument heeft ontvangen vanuit de staat van diens gewone verblijfplaats.

Als de partijen bij de consumentenovereenkomst geen rechtskeuze maken, wordt het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de consument toegepast. Het bepaalde in voornoemd artikel geldt niet voor vervoersovereenkomsten en evenmin voor dienstverleningsovereenkomsten waarbij de dienstverlening aan de consument uitsluitend in een andere staat dan Litouwen plaatsvindt.

Volgens artikel 1.38 van het Burgerlijke Wetboek van Litouwen worden de aan overeenkomsten gestelde vormvereisten bepaald in overeenstemming met artikel 1.37, lid 1, van dat wetboek. Als de partijen bij de overeenkomst geen rechtskeuze maken, wordt het recht van de plaats waar de overeenkomst is gesloten, toegepast. Een overeenkomst die is gesloten tussen in verschillende staten woonachtige of gevestigde partijen blijft geldig als de overeenkomst beantwoordt aan de vormvereisten die gelden in ten minste een van die staten. Overeenkomsten die een onroerende zaak of een recht op een onroerende zaak betreffen, moeten voldoen aan de vormvereisten die van toepassing zijn in de staat waar die zaak zich bevindt. De vorm van consumentenovereenkomsten wordt bepaald door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de consument.

Op grond van artikel 1.40 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen wordt de vorm van lastgevingen (volmachten) bepaald door het recht van de staat waar zij zijn opgesteld. Indien niet nader vermeld in de lastgeving zelf, worden de duur ervan, de rechten en plichten van de lasthebber, de wederzijdse aansprakelijkheid van lastgever en lasthebber en hun aansprakelijkheid jegens derden bepaald volgens het recht van de staat waarin de lasthebber handelt.

Volgens artikel 1.41 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen vallen schenkingsovereenkomsten onder het recht van de staat waar de schenker woonachtig of gevestigd is, behalve overeenkomsten over de schenking van een onroerende zaak, die vallen onder het recht van de staat waar die zaak zich bevindt. Nietigverklaring van een schenkingsovereenkomst is niet mogelijk, als de overeenkomst beantwoordt aan de vormvereisten die gelden op de plaats waar de overeenkomst is gesloten, of in de staat waar de schenker gewoonlijk verblijft of is gezeteld.

Volgens artikel 1.42 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen vallen de betrekkingen in verband met de cessie van vorderingen en de overdracht van schulden onder het door de partijen gekozen recht. Bij cessie van vorderingen kan dat recht alleen tegen de schuldenaar worden ingeroepen na diens instemming met de rechtskeuze. Als de partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, vallen de betrekkingen in verband met de cessie van vorderingen of de overdracht van schulden onder het recht dat van toepassing is op de hoofdverplichting die aanleiding geeft voor die cessie of overdracht. De vorm van de cessie of overdracht wordt bepaald door het recht dat van toepassing is op de cessie van vorderingen of de overdracht van schulden.

De regels van de verordening “Rome I” zijn ook van toepassing.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Volgens artikel 1.43 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen worden de rechten en plichten in verband met schade bepaald overeenkomstig het recht van de plaats waar de feiten of andere omstandigheden die hebben geleid tot de schade, zich hebben voorgedaan, of overeenkomstig het recht van de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, naar keuze van de benadeelde partij. Als het niet mogelijk is de plaats waar de feiten of andere omstandigheden die hebben geleid tot de schade, zich hebben voorgedaan, of de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, vast te stellen, is het recht van de staat met de nauwste banden met de vergoeding van de schade van toepassing. De partijen kunnen na het ontstaan van de schade overeenkomen het recht van de staat waar de zaak aanhangig is, toe te passen op de schadevergoeding. Als de partijen hun gewone verblijfplaats in dezelfde staat hebben, is het recht van die staat op het gebied van schadevergoeding van toepassing.

Verplichtingen die voortkomen uit door een product veroorzaakte schade, vallen onder het recht van de staat waar de schade is ontstaan, als de benadeelde partij haar gewone verblijfplaats in die staat heeft of er het betrokken product heeft gekocht, of als de voor de schade verantwoordelijke partij er haar zetel heeft. Als de zetel van de voor de schade verantwoordelijke partij zich bevindt in de staat waarin de benadeelde partij haar gewone verblijfplaats heeft, of als de benadeelde partij het betrokken product in die staat heeft gekocht, is het recht van die staat van toepassing. Als het niet mogelijk is het toepasselijk recht te bepalen aan de hand van de in dit punt beschreven criteria, is het recht van de staat waar de voor de schade verantwoordelijke partij haar zetel heeft, van toepassing, behalve als de verzoeker de vordering baseert op het recht van de staat waarin de schade is ontstaan.

Naar gelang van de uit de schade voortkomende verplichtingen bepaalt het toepasselijk recht de voorwaarden voor de wettelijke aansprakelijkheid, de reikwijdte ervan, de aansprakelijke persoon en de voorwaarden voor vrijstelling van wettelijke aansprakelijkheid.

Volgens artikel 1.44 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen wordt het toepasselijk recht voor vorderingen tot vergoeding van bij een verkeersongeval ontstane schade bepaald overeenkomstig het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake het recht dat van toepassing is op verkeersongevallen.

Volgens artikel 1.45 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen is voor vorderingen tot vergoeding van schade aan morele rechten door toedoen van de media het toepasselijk recht dat van de staat waar zich de gewone verblijfplaats of zetel van de benadeelde bevindt, waar de schade zich heeft voorgedaan of waar zich de gewone verblijfplaats of zetel van de veroorzaker van de schade bevindt, naar keuze van de benadeelde partij. Het recht op weerwoord wordt geregeld door het recht van de staat waar de betrokken publicatie is verschenen of waar het betrokken radio- of tv-programma is uitgezonden.

Volgens artikel 1.46 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen is voor vorderingen tot vergoeding van schade door oneerlijke concurrentie het toepasselijk recht dat van de staat op de markt waarvan zich de nadelige gevolgen van de oneerlijke concurrentie hebben voorgedaan. Als niet meer dan een persoon is benadeeld door de oneerlijke concurrentie, is het toepasselijk recht dat van de staat waar zich diens zetel bevindt.

De regels van de verordening “Rome II” zijn ook van toepassing.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Volgens artikel 1.15 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen hebben vreemdelingen in Litouwen dezelfde handelingsbekwaamheid als Litouwse staatsburgers. In de wetgeving van Litouwen kunnen uitzonderingen op deze regel worden opgenomen. Het tijdstip van geboorte of overlijden van vreemdelingen wordt vastgesteld volgens het recht van de staat waar zij op dat moment hun gewone verblijfplaats hadden (artikel 2.12 van het Burgerlijk Wetboek). Staatlozen genieten in Litouwen dezelfde handelingsbekwaamheid als Litouwse burgers. In de wetgeving van Litouwen kunnen specifieke afwijkingen van die regel worden opgenomen. Het tijdstip van geboorte of overlijden van staatlozen wordt vastgesteld volgens het recht van de staat waar zij op dat moment hun gewone verblijfplaats hadden.

Op grond van artikel 1.16 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen wordt de handelingsbekwaamheid van vreemdelingen en staatlozen bepaald door het recht van de staat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben. Als zij geen gewone verblijfplaats hebben of als die moeilijk is vast te stellen, wordt de handelingsbekwaamheid van vreemdelingen en staatlozen bepaald door het recht van de staat waarin zij de betrokken transactie zijn aangegaan. Als iemand in meerdere staten verblijft, is het toepasselijk recht dat van de staat waarmee hij of zij de nauwste banden heeft. Vreemdelingen en staatlozen die permanent in Litouwen verblijven, worden op bepaalde gebieden als onbekwaam beschouwd en zijn op andere gebieden beperkt bekwaam of worden bij het nemen van besluiten geholpen overeenkomstig de in Litouws recht opgenomen procedure. Een wijziging van de gewone verblijfplaats heeft geen enkel gevolg voor de rechtsbekwaamheid als die bekwaamheid al vóór die wijziging was verkregen.

Volgens artikel 1.17 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen kan een partij geen beroep doen op haar onbekwaamheid krachtens het recht van de staat waar zij verblijft als zij wel bekwaam is krachtens het recht van de staat waar de transactie is aangegaan, behalve als de andere partij bekend was of had moeten zijn met haar onbekwaamheid krachtens het recht van de staat waar zij verblijft. Die bepalingen gelden niet voor het familie- of erfrecht en evenmin voor zakelijke rechten.

Volgens artikel 1.18 van het Burgerlijk Wetboek van Litouwen worden vreemdelingen en staatlozen als vermist beschouwd of doodverklaard overeenkomstig het recht van de staat van hun laatst bekende verblijfplaats.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De afstamming van een kind (d.w.z. de erkenning, vaststelling of betwisting van het vader- of moederschap) wordt bepaald volgens het recht van de staat waarvan het kind burger is door geboorte, of volgens het recht van de staat die is erkend als de gewone verblijfplaats van het kind op het moment van de geboorte, of het recht van de staat waar een van de ouders zijn of haar gewone verblijfplaats had of waarvan hij of zij de nationaliteit bezat op het moment van de geboorte, waarbij het voor het kind gunstigste nationale recht wordt gekozen. De gevolgen van de vaststelling van de afstamming van het kind worden bepaald volgens het recht van de staat waar het kind gewoonlijk verblijft. De bekwaamheid van de vader (moeder) van het kind het vaderschap (moederschap) te erkennen, wordt bepaald volgens het recht van de staat waarin de vader (moeder) zijn (haar) gewone verblijfplaats heeft ten tijde van de erkenning. De vorm van de erkenning van het vaderschap (moederschap) wordt geregeld door het recht van de staat waar de erkenning plaatsvindt of waar het kind gewoonlijk verblijft (artikel 1.31 van het Burgerlijk Wetboek). De persoonlijke en vermogensrechtelijke betrekkingen tussen kinderen en ouders vallen onder het recht van de staat waar het kind gewoonlijk verblijft. Als geen van de ouders van het kind woont in de staat waar het kind gewoonlijk verblijft, en het kind en beide ouders burger van dezelfde staat zijn, is het toepasselijk recht dat van die staat (artikel 1.32 van het Burgerlijk Wetboek).

3.4.2 Adoptie

Adoptiebetrekkingen vallen onder het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Als het duidelijk is dat de adoptie volgens het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind niet zal worden erkend in de staat waarin de ouders hun verblijfplaats hebben of waarvan zij burger zijn, kan de adoptie worden gebaseerd op het recht van die staten voor zover dat niet in strijd is met het belang van het kind. Als het niet duidelijk is of de adoptie zal worden erkend in een andere staat, is de adoptie verboden. De betrekkingen tussen het kind en de ouders en hun naasten vallen onder het recht van de staat waar de adoptieouders hun gewone verblijfplaats hebben (artikel 1.33 van het Burgerlijk Wetboek).

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De bekwaamheid en andere voorwaarden voor het aangaan van het huwelijk vallen onder het recht van Litouwen. Het huwelijk wordt ingeschreven bij een bureau van de burgerlijke stand in Litouwen als ten minste één echtgenoot ten tijde van het huwelijk in Litouwen verblijft of burger van Litouwen is. De bekwaamheid en andere voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk door vreemdelingen en staatlozen die niet in Litouwen verblijven, kunnen worden bepaald door het recht van de staat waar de toekomstige echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, mits het huwelijk wordt erkend door ten minste één van de staten waar de toekomstige echtgenoten hun verblijfplaats hebben. Een rechtmatig in het buitenland gesloten huwelijk wordt erkend in Litouwen, behalve als beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Litouwen hebben en in het buitenland zijn getrouwd om nietigverklaring van het huwelijk krachtens Litouws recht te vermijden (artikel 1.25 van het Burgerlijk Wetboek). De voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk worden bepaald door het recht van de plaats waar de huwelijksvoltrekking plaatsvindt. Een huwelijk is ook geldig als het is voltrokken volgens de voorwaarden van het recht van de staat die bepalend is voor de gewone verblijfplaats of het burgerschap van ten minste een van de toekomstige echtgenoten (artikel 1.26 van het Burgerlijk Wetboek). De persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten vallen onder het recht van de staat waar zich hun gewone verblijfplaats bevindt. Als de echtgenoten gewoonlijk in verschillende staten verblijven, worden hun persoonlijke betrekkingen bepaald door het recht van de staat waar zich hun laatste gezamenlijke gewone verblijfplaats bevindt. Als de echtgenoten geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gehad, is het toepasselijk recht dat van de staat waarmee de persoonlijke betrekkingen van de echtgenoten het nauwst zijn verbonden. Als het niet mogelijk is een dergelijke staat vast te stellen, wordt het recht van de staat waar het huwelijk is voltrokken, toegepast (artikel 1.27 van het Burgerlijk Wetboek).

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Niet gereguleerd.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

In artikel 1.29 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat scheiding van tafel en bed en echtscheiding vallen onder het recht van de staat waar zich de gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt. Als zij geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waar zich hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bevindt of, als die er niet is, dat van de staat waar de zaak aanhangig is. Als in de wet van de staat waarvan beide echtgenoten burger zijn, is bepaald dat echtscheiding is verboden of aan bijzondere voorwaarden is onderworpen, kan een echtscheiding worden verkregen volgens Litouws recht, als een van beide echtgenoten tevens onderdaan van Litouwen is of gewoonlijk in Litouwen verblijft.

De bepalingen van Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Rome III) zijn eveneens van toepassing.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Het toepasselijk recht voor onderhoudsverplichtingen uit familiebetrekkingen wordt bepaald overeenkomstig het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (artikel 1.36 van het Burgerlijk Wetboek).

Het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is eveneens van toepassing.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Op grond van artikel 1.28 van het Burgerlijk Wetboek valt het huwelijksvermogensstelsel onder het recht van de staat waarin de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. Als de echtgenoten hun gewone verblijfplaats niet in dezelfde staat hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waarvan beide echtgenoten onderdaan zijn. Als de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit hebben en nooit een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gehad, is het toepasselijk recht dat van de staat waar het huwelijk is voltrokken. Huwelijksvermogensstelsels met een huwelijksovereenkomst vallen onder het door de echtgenoten gekozen recht. Dat betekent dat de echtgenoten het recht kunnen kiezen van de staat waar zich hun huidige of toekomstige gewone verblijfplaats bevindt, het recht van de staat waar het huwelijk is voltrokken, of het recht van de staat waarvan een van beiden de nationaliteit heeft. Een door de echtgenoten gemaakte afspraak over het toepasselijk recht wordt geacht geldig te zijn, als wordt voldaan aan de in het gekozen recht opgenomen of aan de voorwaarden van het recht waar de afspraak is gemaakt. Het gekozen recht mag slechts tegen derden worden ingeroepen, als die derden kennis van die rechtskeuze hadden of hadden moeten hebben. Het door de echtgenoten gekozen recht kan alleen worden ingeroepen om een geschil over zakelijke rechten op onroerende zaken op te lossen als is voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving van de onroerende zaak en de bijbehorende zakelijke rechten die bij wet zijn bepaald in de staat waar de zaak zich bevindt. Iedere wijziging van de huwelijksovereenkomst is onderworpen aan het recht van de staat waarin de echtgenoten ten tijde van de wijziging hun gewone verblijfplaats hebben. Als de echtgenoten ten tijde van de wijziging van hun huwelijksovereenkomst hun verblijfplaats in verschillende staten hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waar zich hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bevindt of, als die er niet is, het recht waarop hun huwelijksvermogensstelsel is gebaseerd.

3.7 Erfrecht

De bekwaamheid van een testateur tot het opstellen, wijzigen of annuleren van een testament wordt bepaald door het recht van de staat waar zich diens gewone verblijfplaats bevindt. Als er geen gewone verblijfplaats is of kan worden vastgesteld, wordt die bekwaamheid bepaald door het recht van de staat waar het testament is opgesteld (artikel 1.60 van het Burgerlijk Wetboek). Een testament moet, evenals wijziging of intrekking ervan, voldoen aan de vormvereisten die zijn opgenomen in het recht van de staat waar het document is opgemaakt. Een testament is, evenals wijziging of intrekking ervan, ook geldig als is voldaan aan de vormvereisten van het recht van de staat waar zich de gewone verblijfplaats van de testateur bevindt, of van de staat waarvan de testateur ten tijde van het opstellen van het document de nationaliteit bezit, of van het recht van de staat waar zich ten tijde van het opstellen van het document of het overlijden van de testateur diens woonplaats bevindt. Een testament over een onroerende zaak is, evenals wijziging of intrekking ervan, geldig als is voldaan aan de vormvereisten van het recht van de staat waar de zaak zich bevindt (artikel 1.61 van het Burgerlijk Wetboek). Volgens artikel 1.62 van het Burgerlijk Wetboek valt erfopvolging anders dan in het kader van een onroerende nalatenschap onder het recht van de staat waar de testateur ten tijde van het overlijden gewoonlijk verbleef. Erfopvolging in het kader van een onroerende nalatenschap valt onder het recht van de staat waar de onroerende zaak zich bevindt. Als de erfopvolging plaatsvindt na het overlijden van een Litouwse burger, erven de legitimarissen die in Litouwen verblijven, hun wettelijk erfdeel volgens Litouws recht, ongeacht het voor die erfopvolging toepasselijke recht, met uitzondering van onroerende zaken. Als volgens het toepasselijk recht voor erfopvolging overdracht van de nalatenschap van de overledene naar een buitenlandse staat niet mogelijk is in afwezigheid van andere erfgenamen en de zaak zich in Litouwen bevindt, komt die nalatenschap toe aan Litouwen.

Het bepaalde in Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring is eveneens van toepassing.

3.8 Goederenrecht

Volgens artikel 1.48 van het Burgerlijk Wetboek worden het eigendomsrecht en andere zakelijke rechten op een roerende of onroerende zaak bepaald door het recht van de staat waar de zaak zich bevindt ten tijde van de wijziging van de juridische status ervan. De aanmerking van een zaak als roerend of onroerend is gebaseerd op het recht van de staat waar de zaak zich bevindt. De officiële registratie van de eigendoms- en zakelijke rechten valt onder het recht van de staat waar de zaak zich bevindt ten tijde van de registratie. De eigendom van een onroerende zaak wegens acquisitieve verjaring valt onder het recht van de staat waar de zaak zich bevindt.

3.9 Insolventie

Laatste update: 08/11/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Frans) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Luxemburg

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Luxemburg kent geen wetboek van internationaal privaatrecht. De bepalingen met betrekking tot conflictregels in het nationale recht zijn verspreid over verschillende wetboeken en speciale wetten. Deze materie wordt voornamelijk geregeld in internationale multilaterale verdragen en in secundaire wetgeving van de Europese Unie.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Een aanzienlijk aantal conflictregels vloeit voort uit internationale multilaterale verdragen waarbij Luxemburg partij is. Het merendeel van deze verdragen is opgesteld in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

Een lijst van deze verdragen is te vinden op de website van de De link wordt in een nieuw venster geopend.Haagse Conferentie.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Bepaalde bilaterale verdragen bevatten conflictregels. Raadpleeg voor nadere gegevens de website De link wordt in een nieuw venster geopend.Legilux.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Op het gebied van de staat van personen past de rechter de conflictregels ambtshalve toe. Dit is niet het geval wanneer er sprake is van een vrije rechtskeuze, zoals bij contractuele kwesties, omdat de partijen dan vrij kunnen kiezen welk recht van toepassing is. Hier past de rechter de conflictregels uitsluitend ambtshalve toe als de wet duidelijk is ontdoken.

De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, past automatisch zijn nationale recht toe als de partijen niet om toepassing van een buitenlands recht hebben verzocht.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

In Luxemburg staat de jurisprudentie renvoi (herverwijzing of verderverwijzing) tot op zekere hoogte toe in zaken die niet zijn geregeld in internationale verdragen of Europese verordeningen waarin dit uitdrukkelijk is uitgesloten. Als het renvoi dat voortvloeit uit de toepassing van de conflictregels het nationale recht van de aangezochte rechter aanwijst, wordt het toegestaan, maar eindigt het daar. Het wordt beschouwd als verderverwijzing naar het materiële recht van die rechter.

Renvoi is uitgesloten in zaken waarin de partijen vrij kunnen kiezen welk recht van toepassing is.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Van wijziging van aanknopingspunt of conflit mobile is sprake wanneer een situatie achtereenvolgens aan twee verschillende rechtsstelsels wordt onderworpen als gevolg van een wijziging van het aanknopingspunt dat aangeeft welk recht van toepassing is. Conflit mobile wordt gedefinieerd als een rechtsconflict in de tijd dat wordt veroorzaakt door de verplaatsing in de ruimte van het aanknopingspunt.

In Luxemburg wordt het nieuwe recht toegepast op de toekomstige gevolgen van een situatie die in het verleden is ontstaan maar doorwerkt in het heden. Het nieuwe, door de conflictregels aangewezen recht is echter ook van toepassing wanneer wijzigingen worden aangebracht in een situatie die onder het oude, als toepasselijk aangemerkte recht is ontstaan.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Er bestaan gevallen waarin de aangezochte rechter zijn eigen nationale recht moet toepassen terwijl volgens de conflictregels een ander recht van toepassing is, namelijk:

  • als het niet mogelijk is het buitenlandse recht vast te stellen;
  • in geval van staatlozen;
  • als het buitenlandse recht geen oplossing biedt;
  • in geval van spoedeisende voorlopige voorzieningen;
  • als het buitenlandse recht strijdig is met de openbare orde van de staat van de aangezochte rechter.

Wanneer bepalingen onmiddellijk van toepassing zijn, past de rechter het recht van de staat waar de zaak aanhangig is gemaakt ook toe voor:

  • procesrecht en wetten inzake de rechterlijke organisatie;
  • wettelijke bepalingen ter bescherming van werknemers en betreffende huurovereenkomsten;
  • rechtsbescherming van consumenten.
  • Indien de partijen toepassing van het recht van de aangezochte rechter met een duidelijk frauduleus doel terzijde hebben geschoven ten gunste van een buitenlands recht dat op kunstmatige wijze toepasselijk is verklaard, moet de rechter weigeren dit recht toe te passen en alsnog zijn eigen nationale recht toepassen.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Daar de inhoud van het buitenlandse recht in Luxemburg een feit vormt dat de Luxemburgse rechter in aanmerking moet nemen, moet degene die zich erop beroept in principe het bewijs ervan leveren. Het is dus aan de partijen en meer bepaald aan de partij waarvan de vordering aan het buitenlandse recht is onderworpen om het bewijs van de inhoud van dat recht te leveren.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

In principe worden contractuele verbintenissen beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen, mits de bepalingen van dwingend recht inzake openbare orde en wetsontduiking worden nageleefd.

Indien de partijen geen keuze hebben gemaakt, zijn de bepalingen van het Verdrag van Rome van 1980 en van Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 van toepassing. In dit laatste geval past de rechter het objectief meest passende recht toe.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In principe worden buitencontractuele verbintenissen beheerst door het recht van de plaats waar de schade of verbintenis ontstaat, tenzij een ander recht nauwer bij de feiten aanknoopt of een internationaal verdrag van toepassing is.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

In principe wordt de burgerlijke staat beheerst door het nationale recht van de natuurlijke persoon, behalve wanneer situatiespecifieke criteria van toepassing zijn, zoals de gewone verblijfplaats van de betrokkenen en met name die van de betrokken kinderen. Dit geldt ook voor de vorming, de samenstelling en de voorwaarden voor verandering van de naam, aangezien die deel uitmaakt van de staat van personen.

De algemene bekwaamheid om een rechtshandeling te verrichten en de bekwaamheid om in rechte op te treden, worden beheerst door het nationale recht van de betrokkene. De procesbevoegdheid wordt echter beheerst door het op dat gebied toepasselijke recht, aangezien deze kwestie betrekking heeft op het materiële recht. Voor overeenkomsten wordt deze regel afgezwakt wanneer de medecontractant te goeder trouw is maar onbekwaamheid wordt aangevoerd op gronden die in het land waar de handeling is verricht niet bekend zijn. Het nationale recht moet dan wijken voor het recht van de plaats van uitvoering.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Op het gebied van wettige afstamming is in Luxemburg in principe het recht dat het huwelijk beheerst van toepassing, dat wil zeggen het gemeenschappelijke nationale recht van de ouders, en anders het recht van de gemeenschappelijke woonplaats, en anders het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Alles wat verband houdt met het vaststellen van de natuurlijke afstamming wordt in principe beheerst door het nationale recht van het kind.

Het nationale recht van het kind is van toepassing op de aard van het bewijsmateriaal dat nodig is om de afstamming vast te stellen, de materiële voorwaarden van de erkenning, de termijn voor het indienen van een bezwaar tegen de afstamming en het verlies van rechten in dat verband, en de verweermiddelen tegen een dergelijk bezwaar.

3.4.2 Adoptie

- Adoptievoorwaarden

Overeenkomstig artikel 370 van het burgerlijk wetboek (Code civil) worden de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te kunnen adopteren in principe beheerst door het nationale recht van de adoptant(en). Als de twee adopterende echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben, is het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats op het moment van het verzoek van toepassing. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te worden geadopteerd, worden daarentegen in principe beheerst door het nationale recht van de geadopteerde. Er geldt een uitzondering op dit beginsel als de geadopteerde door de adoptie de nationaliteit van de adoptant verwerft. In dat geval worden de voorwaarden beheerst door het nationale recht van de adoptant.

- Gevolgen van de adoptie

Het nationale recht van de adoptant(en) is van toepassing op de gevolgen van de adoptie. Als de twee adopterende echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben of staatloos zijn, of als een van de twee echtgenoten staatloos is, is het recht van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats op het moment dat de adoptie van kracht wordt van toepassing.

In het geval van adopties in het buitenland kan er sprake zijn van een conflict tussen de bevoegdheidsregels van het nationale recht van de adoptant en die van het nationale recht van de geadopteerde. De adoptie wordt dan geacht rechtsgeldig te zijn als zij volgens de regels van het recht van het land waar zij heeft plaatsgevonden en voor de in datzelfde recht aangewezen bevoegde autoriteiten is uitgevoerd.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

- Geldigheidsvereisten voor het huwelijk

De vormvereisten worden in principe beheerst door het recht van de plaats waar het huwelijk wordt gesloten.

Volgens het Verdrag van 's -Gravenhage van 14 maart 1978 inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken is een huwelijk alleen geldig als aan de materiële voorwaarden van het nationale recht van beide echtgenoten wordt voldaan. Het nationale recht is het recht dat wordt aangewezen door de conflictregels van de staat waarin het huwelijk wordt gesloten. Indien ten minste een van de echtgenoten de nationaliteit heeft van deze staat of er gewoonlijk verblijft, moeten ook de materiële voorwaarden van het recht van die staat worden nageleefd. Het recht dat de geldigheidsvereisten voor het huwelijk beheerst, is eveneens van toepassing op de materiële voorwaarden van de vordering tot nietigverklaring van een huwelijk.

Voor huwelijken die in het buitenland zijn gesloten, geldt een vermoeden van geldigheid indien de huwelijksakte wordt overgelegd en deze is opgesteld conform de vormvereisten van het recht van de plaats waar het huwelijk is gesloten. De erkenning kan worden geweigerd als het in het buitenland gesloten huwelijk duidelijk in strijd is met de nationale openbare orde van Luxemburg.

- Gevolgen van het huwelijk

Als er geen gemeenschappelijke nationaliteit is, worden de gevolgen in Luxemburg in principe beheerst door het recht van de gemeenschappelijke woonplaats van de echtgenoten, dat wil zeggen de plaats waar het paar daadwerkelijk verblijft.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Voor ongehuwd samenwonen gelden geen conflictregels, aangezien relaties tussen ongehuwde paren in het Luxemburgse recht als een de-factosituatie worden aangemerkt.

Het recht dat van toepassing is op partnerschappen die in Luxemburg zijn gesloten, is het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Partners die hun partnerschap in het buitenland hebben geregistreerd, kunnen dat partnerschap in het register van de burgerlijke stand laten inschrijven, op voorwaarde dat beide partners op de datum waarop het partnerschap in het buitenland werd gesloten, voldeden aan de voorwaarden van artikel 4. Zodra het in het buitenland gesloten partnerschap in Luxemburg is erkend, gelden hiervoor dezelfde gunstige voorwaarden als voor Luxemburgse partnerschappen.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden beheerst door het nationale recht van de echtgenoten als zij dezelfde nationaliteit hebben. Als dit niet zo is, is het recht van hun daadwerkelijke gemeenschappelijke woonplaats van toepassing. Ontbreekt ook een gemeenschappelijke woonplaats, dan is het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt het toepasselijke recht.

Deze regels zijn eveneens van toepassing op de toelaatbaarheid van de echtscheiding in het algemeen, op de oorzaken ervan, op de gevolgen ervan en op bijkomende maatregelen.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Volgens artikel 15 van Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad betreffende onderhoudsverplichtingen wordt het op dit gebied toepasselijke recht bepaald overeenkomstig het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. In principe is het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde gewoonlijk verblijft van toepassing, maar de partijen kunnen overeenkomen om voor een reeds aangespannen procedure het recht van de staat waar de zaak aanhangig is gemaakt of een van de volgende rechtsstelsels aan te wijzen:

a) het recht van een staat waarvan een van de partijen op het tijdstip van de aanwijzing de nationaliteit bezit;

b) het recht van de staat waar een van de partijen op het tijdstip van de aanwijzing haar gewone verblijfplaats heeft;

c) het recht dat door de partijen als toepasselijk op hun vermogensregime is aangewezen, of het recht dat daadwerkelijk daarop is toegepast;

d) het recht dat door de partijen als toepasselijk op hun echtscheiding of scheiding van tafel en beid is aangewezen, of het recht dat daadwerkelijk daarop is toegepast.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het nationale recht dat de echtgenoten vóór het huwelijk hebben aangewezen.

Als de echtgenoten ten tijde van de sluiting van het huwelijk geen keuze hebben gemaakt, wordt het toepasselijke recht bepaald overeenkomstig het Verdrag van 's-Gravenhage van 14 maart 1978 inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken.

Krachtens dat verdrag kunnen de echtgenoten slechts een van de volgende rechtsstelsels aanwijzen:

1. het recht van een staat waarvan een van de echtgenoten de nationaliteit bezit op het tijdstip van die aanwijzing;

2. het recht van de staat op het grondgebied waarvan een van de echtgenoten zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van die aanwijzing;

3. het recht van de eerste staat op het grondgebied waarvan een van de echtgenoten na het huwelijk een nieuwe gewone verblijfplaats vestigt.

Het aldus aangewezen recht is van toepassing op het gehele vermogen van de echtgenoten.

De echtgenoten kunnen echter, ongeacht of zij tot de in de voorgaande alinea bedoelde aanwijzing zijn overgegaan, met betrekking tot het geheel of een gedeelte van de onroerende goederen het recht aanwijzen van de plaats waar die goederen zijn gelegen. Zij kunnen eveneens bepalen dat op onroerende goederen die later worden verkregen, het recht van de plaats waar die goederen zijn gelegen van toepassing zal zijn.

Indien de partijen geen keuze maken, zal de rechter moeten onderzoeken wat hun stilzwijgende keuze was. Er geldt dan een vermoeden dat het nationale recht van de staat op het grondgebied waarvan zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen, van toepassing is.

Het huwelijksvermogensregime wordt evenwel overeenkomstig het Verdrag van 's‑Gravenhage van 14 maart 1978 beheerst door het nationale recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten:

1. indien door die staat de in artikel 5 van dat verdrag bedoelde verklaring is afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten;
2. indien die staat geen partij is bij het verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen:

a) in een staat die de in artikel 5 van het verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd, of

b) in een staat die geen partij is bij het verdrag en waarvan het internationaal privaatrecht eveneens de toepassing van hun nationale recht voorschrijft;

3. indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigen.

Bij gebreke van een gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het grondgebied van dezelfde staat en bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.

Het is mogelijk om vrijwillig het toepasselijke recht te wijzigen voor zover dit krachtens het nieuwe gekozen recht is toegestaan.

3.7 Erfrecht

Verordening (EU) nr. 650/2012 van 4 juli 2012 is van toepassing op de erfopvolging van op of na 17 augustus 2015 overleden personen. In artikel 21 van deze verordening is bepaald dat op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing is waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn of haar gewone verblijfplaats had.

Op de erfopvolging van personen die vóór 17 augustus 2015 zijn overleden, blijven de Luxemburgse conflictregels van toepassing.

- Erfopvolging bij versterf

In Luxemburg wordt de nalatenschap verdeeld in roerend goed en een of meer onroerende goederen. Om te bepalen of een goed roerend of onroerend is, moet het recht van de aangezochte rechter worden toegepast.

De roerende nalatenschap wordt in principe beheerst door het recht van de laatste woonplaats van de overledene op de dag van zijn of haar overlijden. De woonplaats moet worden vastgesteld volgens de regels van het burgerlijk wetboek.

De onroerende nalatenschap wordt beheerst door het recht van de staat waarin de onroerende goederen zijn gelegen.

- Erfopvolging bij testament

In principe is de persoonlijke staat bepalend voor de algemene bekwaamheid tot het opstellen van een testament. De specifieke gevallen van onbekwaamheid vallen echter onder het erfrecht. De algemene bekwaamheid om bevoordeling uit vrijgevigheid (schenkingen) te ontvangen valt onder het personenrecht.

3.8 Goederenrecht

Overeenkomstig artikel 3 van het burgerlijk wetboek wordt eigendom van onroerend goed beheerst door het recht van de staat waarin het goed is gelegen. Dit geldt ook voor de inhoud van met het goed samenhangende zakelijke rechten, het ontstaan en de overdracht daarvan en de verwerving ervan door bezit (usucapio of verkrijgende verjaring).

3.9 Insolventie

Deze materie valt buiten de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1346/2000 en Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures. Van toepassing is het recht van de plaats waar dergelijke procedures worden aangespannen.

Dit recht is van toepassing op de gevolgen van alle collectieve procedures die in Luxemburg en in het buitenland worden aangespannen. Voor de bijzondere gevolgen van het faillissement van een van de partijen voor de rechten waarop zijn medecontractant zich kan beroepen, is evenwel het recht van de staat waar het faillissement is uitgesproken van toepassing.

Die rechtsbevoegdheid geldt alleen voor de specifieke gevolgen van het faillissement; zij bestrijkt niet alle aspecten van de onderneming waarop het faillissement betrekking heeft.

Laatste update: 11/01/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Hongarije

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Welk recht van toepassing is, wordt geregeld door Wet XXVIII van 2017 inzake het internationaal privaatrecht (hierna “Wet internationaal privaatrecht” genoemd). Dit geldt echter alleen als er geen EU-verordening of internationaal verdrag met bepalingen over het toepasselijk recht is.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

De belangrijkste informatiebron over dit onderwerp is de website van de De link wordt in een nieuw venster geopend.Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

- De link wordt in een nieuw venster geopend.Verdrag betreffende wederzijdse rechtshulp tussen Hongarije en Tsjechoslowakije

- De link wordt in een nieuw venster geopend.Verdrag betreffende wederzijdse rechtshulp tussen Hongarije en Joegoslavië

- De link wordt in een nieuw venster geopend.Verdrag betreffende wederzijdse rechtshulp tussen Hongarije en Roemenië

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Ja.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Wanneer het recht van een ander land van toepassing is, zijn de materiële regels van het vreemde recht dat de betrokken kwestie rechtstreeks beheerst, van toepassing. Als het toepasselijk buitenlands recht wordt bepaald op basis van nationaliteit en dat buitenlands recht naar Hongaars recht verwijst, is Hongaars materieel recht van toepassing, maar als het buitenlands recht verwijst naar het recht van een derde land, is het materieel recht van dat derde land van toepassing.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Een verandering in de voor het toepasselijk recht bepalende factoren heeft alleen gevolgen voor de rechtsbetrekkingen die rechtsgeldig tot stand zijn gebracht overeenkomstig het recht dat vóór de verandering van toepassing was, als dat uitdrukkelijk zo is bepaald in de Wet internationaal privaatrecht.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Het is in strijd met de openbare orde krachtens de Wet internationaal privaatrecht toepasselijk vreemd recht toe te passen en dat recht moet derhalve niet worden toegepast, als dat in de desbetreffende zaak zou leiden tot een kennelijke en ernstige schending van de fundamentele waarden en grondwettelijke beginselen van het Hongaarse rechtsstelsel. Als de schending van de openbare orde niet op andere wijze kan worden afgewend, is het Hongaars recht van toepassing in plaats van het terzijde geschoven vreemd recht.

Ongeacht het recht dat de zaak beheerst, moeten die bepalingen uit het Hongaars recht worden toegepast waarvan de zwaarder wegende aard onmiskenbaar wordt vastgesteld op grond van de inhoud en het doel ervan (dwingende regels). Regels die uit hoofde van het recht van andere landen dwingend zijn, kunnen alleen in overweging worden genomen, als er een nauw verband bestaat en zij doorslaggevend zijn voor de beoordeling van de feiten.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De rechtbank stelt de inhoud van het vreemde recht ambtshalve vast met behulp van de noodzakelijk geachte middelen. De rechtbank kan op grond van een internationale overeenkomst een verzoek richten aan buitenlandse instanties en de door de partijen ingediende stukken of deskundigenoordelen in overweging nemen. De rechtbank kan zich daartoe ook wenden tot de minister van Justitie.

Wanneer het niet mogelijk is de inhoud van het vreemde recht binnen een redelijke termijn te bepalen, is het Hongaars recht van toepassing. Als de feiten van de zaak niet kunnen worden beoordeeld op basis van Hongaars recht, is het vreemd recht van toepassing dat het nauwst verwant is aan het toepasselijk recht.

De minister van Justitie geeft verklaringen af over het Hongaarse recht en de Hongaarse jurisprudentie voor gebruik in het buitenland.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

De bepalingen van de Wet internationaal privaatrecht zijn van toepassing op rechtsbetrekkingen die niet vallen onder De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I).

Overeenkomsten worden geheel of gedeeltelijk beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. Als de rechtskeuze niet uitdrukkelijk is gemaakt, moet zij duidelijk blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of uit de omstandigheden van de zaak. Het toepasselijk recht moet worden gekozen voor het eind van de termijn die de rechtbank tijdens de eerste zitting heeft gesteld.

De partijen kunnen in onderling overleg ervoor kiezen een ander recht toe te passen op de overeenkomst dan het eerder toegepaste recht. Dat feit heeft geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de overeenkomst krachtens het recht waarin formele geldigheid is geregeld.

Als de overeenkomst is verbonden met het recht van slechts één land, kan de rechtskeuze geen afbreuk doen aan de toepassing van bepalingen uit het recht van dat land waarvan niet in onderling overleg kan worden afgeweken.

Bij gebreke van een rechtskeuze is het toepasselijk recht het recht dat het nauwst verbonden is met de belangrijkste elementen van de desbetreffende contractuele verhouding.

Het bestaan en de geldigheid van een overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat op grond van de Wet internationaal privaatrecht toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn.

Een overeenkomst met een zakelijk recht op, of de huur van vastgoed als voorwerp is onderworpen aan de vormvereisten van het land waar het vastgoed zich bevindt, als die vereisten van toepassing zijn ongeacht het land waar de overeenkomst is aangegaan en ongeacht het recht waardoor de overeenkomst wordt beheerst, en als het niet mogelijk is in onderling overleg af te wijken van die vereisten.

De regels die van toepassing zijn op overeenkomsten, zijn van overeenkomstige toepassing op eenzijdige verklaringen.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

De bepalingen van de Wet internationaal privaatrecht zijn van toepassing op rechtsbetrekkingen die niet vallen onder De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II). Een persoon die schadevergoeding vordert, kan op grond van artikel 7 van de verordening “Rome II” het toepasselijk recht kiezen binnen de termijn die door het gerecht tijdens de eerste zitting wordt vastgesteld.

Voor niet-contractuele verbintenissen is het toepasselijk recht dat van het land in het grondgebied waarvan het rechtsfeit waaruit de verbintenis is ontstaan, rechtsgevolgen heeft. Als de gewone verblijfplaats of vestigingsplaats van de schuldeiser en die van de schuldenaar in het kader van de rechtsbetrekking zich in hetzelfde land bevinden wanneer het rechtsfeit waaruit de verbintenis is ontstaan, rechtsgevolgen heeft, is het recht van dat land van toepassing. Als de niet-contractuele betrekking nauw verbonden is met een andere, reeds aangegane rechtsbetrekking tussen de partijen, is het recht waardoor die eerdere rechtsbetrekking wordt beheerst, ook van toepassing op de niet-contractuele betrekking.

Na het ontstaan van de niet-contractuele verbintenissen kunnen de partijen het daarop toepasselijk recht kiezen. Als de rechtskeuze niet uitdrukkelijk is gemaakt, moet zij duidelijk blijken uit de omstandigheden van de zaak. Het toepasselijk recht kan worden gekozen tot het eind van de termijn die de rechtbank tijdens de eerste zitting heeft gesteld. Als de rechtsbetrekking is verbonden met het recht van slechts één land, kan de rechtskeuze geen afbreuk doen aan de toepassing van bepalingen uit het recht van dat land waarvan niet in onderling overleg kan worden afgeweken.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

De handelingsbekwaamheid en persoonlijkheidsrechten van personen moeten worden bepaald op grond van het persoonlijke recht dat op hen van toepassing is. Het op een persoon toepasselijke persoonlijke recht is het recht van de staat waarvan hij of zij onderdaan is. Als een persoon meerdere nationaliteiten heeft en een daarvan is de Hongaarse nationaliteit, is het Hongaarse recht het toepasselijke persoonlijke recht, tenzij die persoon een nauwere band met een andere nationaliteit heeft. Als een persoon meerdere nationaliteiten heeft en geen daarvan is de Hongaarse nationaliteit, is het toepasselijke persoonlijke recht het recht van het land waarmee die persoon de sterkste banden heeft, gezien de basisfeiten van de zaak. Als een persoon meerdere nationaliteiten heeft en geen daarvan is de Hongaarse nationaliteit, en hij of zij heeft gelijke banden met de respectieve landen, of als de nationaliteit van een persoon niet kan worden vastgesteld, is het persoonlijke recht het recht van het land waar hij of zij gewoonlijk verblijft. Als het persoonlijk recht van een persoon niet kan worden vastgesteld, is het Hongaars recht van toepassing. Het Hongaarse recht is van toepassing op de handelingsbekwaamheid en persoonlijkheidsrechten van personen die in Hongarije asiel hebben gekregen of zijn toegelaten tot Hongarije.

Op de naam van een persoon is diens persoonlijk recht of desgevraagd Hongaars recht van toepassing. Een persoon met meer dan een nationaliteit kan ervoor kiezen dat het recht op basis van een daarvan van toepassing is in verband met zijn of haar achternaam. Ten aanzien van de huwelijksnaam kan op gezamenlijk verzoek van de partijen het recht van de nationaliteit van een der echtgenoten of Hongaars recht worden gekozen. Bij gebreke van een dergelijk verzoek is het toepasselijk recht het recht dat van toepassing is op de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten. De regels voor achternamen bij scheiding of nietigverklaring van het huwelijk zijn die van het recht van het land op grond waarvan de huwelijksnaam is ingeschreven. De geboortenaam en de huwelijksnaam van een Hongaarse onderdaan die rechtsgeldig zijn ingeschreven volgens het recht van een ander land, moeten in Hongarije worden erkend, als die Hongaarse onderdaan of diens echtgeno(o)t(e) tevens onderdaan is van dat andere land, of als de gewone verblijfplaats van die Hongaarse onderdaan zich in dat land bevindt. Namen in strijd met de Hongaarse openbare orde kunnen niet officieel worden erkend.

Een persoon die volledig of gedeeltelijk handelingsonbekwaam is volgens zijn of haar persoonlijke recht maar die volgens het Hongaarse recht wel handelingsbekwaam zou zijn, moet worden geacht handelingsbekwaam te zijn met betrekking tot de vele minder belangrijke transacties die dagelijks worden verricht in Hongarije. Iemand die volledig of gedeeltelijk handelingsonbekwaam is volgens zijn of haar persoonlijke recht maar die volgens het Hongaarse recht wel handelingsbekwaam zou zijn, wordt eveneens geacht handelingsbekwaam te zijn tot het verrichten van zijn of haar andere economische transacties, als die transacties in Hongarije rechtsgevolgen hebben.

In het geval van vertegenwoordiging van een persoon met beperkte bekwaamheid om de eigen zaken te regelen, of in het geval van ad-hocvoogdij, is het toepasselijk recht dat van het land van de rechtbank die de vertegenwoordiger of voogd benoemt.

De aangifte van overlijden of vermissing en de vaststelling van overlijden worden beheerst door het persoonlijke recht van de overleden of vermiste persoon. Als het persoonlijk recht van een vermist persoon niet het Hongaars recht is en er sprake is van een Hongaars juridisch belang, is het Hongaars recht van toepassing.

Iemands gewone verblijfplaats is de plaats waar zijn of haar leven zich, blijkens alle omstandigheden van de betrokken rechtsbetrekking, daadwerkelijk afspeelt. Bij het vaststellen van de plaats waar iemands leven zich daadwerkelijk afspeelt, wordt tevens rekening gehouden met de feiten waaruit de bedoelingen van die persoon blijken. De woonplaats is de plaats waar de persoon permanent verblijft of waar de persoon verblijft met het voornemen er voor onbepaalde tijd te blijven.

Het persoonlijke recht van een rechtspersoon of een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid is het recht van de staat waar die persoon is ingeschreven. Als de rechtspersoon is ingeschreven in meer dan een staat of niet verplicht is tot inschrijving krachtens het recht van de staat waar hij statutair is gevestigd, is het persoonlijk recht het recht van de staat waar zich de statutaire zetel van die persoon zich bevindt. Als de rechtspersoon geen of juist meerdere statutaire zetels heeft en volgens het recht van geen enkele staat is ingeschreven, is het toepasselijke persoonlijke recht het recht van de staat waar zich de hoofdvestiging bevindt. De juridische status van een rechtspersoon of organisatie zonder rechtspersoonlijkheid moet worden bepaald volgens het persoonlijke recht dat op die persoon of organisatie van toepassing is.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De vaststelling van afstamming en de betwisting van het vermoeden van vaderschap worden beheerst door het persoonlijke recht dat op het kind van toepassing was op het tijdstip van diens geboorte. De erkenning van het kind door de vader moet worden beoordeeld volgens het persoonlijke recht van het kind dat van toepassing was op het tijdstip van de erkenning. De erkenning van een kind tijdens de zwangerschap wordt beoordeeld volgens het persoonlijke recht van de moeder dat van toepassing was op het tijdstip van de erkenning. De erkenning kan niet formeel ongeldig worden geacht als deze formeel geldig is volgens hetzij het Hongaarse recht, hetzij het recht dat van toepassing was op de plaats en de datum van de erkenning. Als het toepasselijk recht geen status toekent aan de vader, is het recht van de andere staat met een nauwe band met de zaak van toepassing, als dat betekent dat het kind een gunstiger behandeling ten deel valt.

3.4.2 Adoptie

De adoptie is alleen rechtsgeldig als aan de voorwaarden wordt voldaan volgens zowel het persoonlijke recht van de adoptieouder als dat van het adoptiekind, zoals dat van toepassing is ten tijde van de adoptie. De rechtsgevolgen van adoptie, de herroeping van de adoptie en de rechtsgevolgen van herroeping worden beheerst door het persoonlijke recht van de adoptieouder dat van toepassing is ten tijde van de adoptie of de herroeping van de adoptie.

Als de adoptieouders met elkaar gehuwd zijn, is het recht dat van toepassing is op de rechtsgevolgen van de adoptie, de herroeping van de adoptie en de rechtsgevolgen van herroeping:

a) het recht van de staat waar beide echtgenoten de nationaliteit van bezitten ten tijde van de adoptie of de herroeping van de adoptie; of, bij gebreke daarvan,

b) het recht van de staat waar de echtgenoten hun gemeenschappelijke verblijfplaats hadden ten tijde van de adoptie of de herroeping daarvan; of, bij gebreke daarvan,

c) het recht van de staat van het gerecht dat de zaak behandelt.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Het huwelijk is alleen geldig als op het moment van de huwelijksvoltrekking is voldaan aan de materiële voorwaarden van het persoonlijk recht van elk van beide echtgenoten. De vereiste vormvoorschriften voor de geldigheid van het huwelijk worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de plaats en de datum van de huwelijksvoltrekking. De voorschriften die van toepassing zijn op de huwelijksvoltrekking en de geldigheid van het huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing om te bepalen of het huwelijk al dan niet bestaat. Het huwelijk kan niet in Hongarije worden voltrokken indien er uit hoofde van het Hongaarse recht een onoverkomelijke belemmering bestaat.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

De bepalingen die gelden voor het huwelijk, zijn eveneens van toepassing op de totstandkoming, de geldigheid en de rechtsgevolgen van een geregistreerd partnerschap (met uitsluiting van achternamen), waarbij de onderstaande uitzonderingen gelden.

Als het persoonlijke recht van de toekomstige geregistreerde partner het geregistreerde partnerschap tussen partners van hetzelfde geslacht niet kent, vormt dat geen belemmering voor de totstandkoming en de geldigheid van het geregistreerde partnerschap, op voorwaarde dat:

a) de toekomstige geregistreerde partner die geen Hongaars onderdaan is, verklaart dat er conform zijn of haar persoonlijk recht geen belemmeringen zouden bestaan voor een huwelijk, en

b) ten minste één van de toekomstige geregistreerde partners Hongaars onderdaan is of gewoonlijk in Hongarije verblijft. In dat geval zijn de rechtsgevolgen van het geregistreerde partnerschap onderworpen aan het Hongaarse recht.

De ontbinding van het geregistreerde partnerschap wordt beheerst door het recht van de staat:

a) waar de geregistreerde partners hun gewone verblijfplaats hebben op het ogenblik van indiening van het verzoek of de vordering tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap, of, bij gebreke daarvan,

b) waar de geregistreerde partners hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, indien deze verblijfplaats niet meer dan een jaar daarvoor is verlaten en mits tijdens de indiening van het verzoek of de vordering een van de geregistreerde partners nog steeds in die staat verblijft, of, bij gebreke daarvan,

c) waarvan beide geregistreerde partners onderdaan waren op het ogenblik van de indiening van het verzoek of de vordering.

Indien het niet mogelijk is op grond van het bovenstaande te bepalen welk recht van toepassing is, is het recht van de staat van de behandelende rechtbank van toepassing.

Het recht van de staat waarvan de samenwonende partners beiden onderdaan zijn, is van toepassing op de totstandkoming, ontbinding en rechtsgevolgen van ongehuwde samenwoning. Als de samenwonende partners niet dezelfde nationaliteit hebben, is het toepasselijk recht dat van de staat waar de samenwonende partners gewoonlijk verblijven of, bij gebreke daarvan, waar zich hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bevindt. Indien het niet mogelijk is de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de samenwonende partners te bepalen, is het recht van de staat van de behandelende rechtbank van toepassing. De samenwonende partners kunnen kiezen welk recht van toepassing is op hun vermogensrechtelijke betrekkingen.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EU) nr. 1259/2010 (Rome III) is op dit gebied van toepassing. De echtgenoten kunnen op grond van de artikelen 5 tot en met 7 van de verordening gebruikmaken van hun recht het toepasselijke recht aan te wijzen binnen de termijn die door het gerecht tijdens de eerste zitting wordt vastgesteld.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Deze kwestie wordt beheerst door het De link wordt in een nieuw venster geopend.Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Voor vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten is het toepasselijk recht dat van de staat waarvan beide echtgenoten onderdaan zijn ten tijde van de beoordeling. Als de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit hebben ten tijde van de beoordeling, is het toepasselijk recht dat van de staat waar de echtgenoten gewoonlijk samen verblijven of, bij gebreke daarvan, waar zich hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bevindt. Als de echtgenoten geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben, is het recht van de staat van de behandelende rechtbank van toepassing.

De echtgenoten hebben ten aanzien van het recht dat van toepassing is op hun huwelijksvermogen, de volgende rechtskeuze:

a) het recht van de staat waarvan een van de echtgenoten onderdaan is ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst,

b) het recht van de staat waar een van de echtgenoten gewoonlijk verbleef ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst, of

c) het recht van de staat van het gerecht dat de zaak behandelt.

De rechtskeuze geldt eveneens voor toekomstige echtgenoten. Het toepasselijk recht kan worden gekozen tot het eind van de termijn die de rechtbank tijdens de eerste zitting heeft gesteld. Tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, heeft de rechtskeuze die van toepassing is op hun huwelijksvermogen, alleen rechtsgevolgen voor de toekomst.

De overeenkomst over het huwelijksvermogen is tevens formeel geldig indien zij overeenstemt met het recht van de plaats waar zij tot stand is gekomen.

3.7 Erfrecht

De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EU) 650/2012 is van toepassing in het geval van personen die op of na 17 augustus 2015 zijn overleden.

3.8 Goederenrecht

Het recht van de plaats waar het goed zich bevindt, is van toepassing op het eigendomsrecht en op verschillende zakelijke rechten, met inbegrip van zekerheden en bezit.

3.9 Insolventie

Het toepasselijk recht wordt vastgesteld op grond van de artikelen 7 tot en met 17 van De link wordt in een nieuw venster geopend.Verordening (EU) 2015/848.

Laatste update: 15/01/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Malta

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De nationale wetten zijn geschreven recht. Deze kunnen worden geraadpleegd op de De link wordt in een nieuw venster geopend.website Laws of Malta. Aangezien Malta in 2004 is toegetreden tot de Europese Unie omvat het Maltese recht ook wet- en regelgeving van de Unie die rechtstreeks van toepassing is of is omgezet in Maltese wetten en over het algemeen voorrang heeft op de nationale wetgeving.

Hoewel het beginsel van precedentwerking niet in de Maltese wetgeving is verankerd en in Malta geen dwingende toepassing kent, houden de nationale rechtbanken over het algemeen wel rekening met eerdere rechterlijke uitspraken, met name met de beslissingen van het Gerechtshof en het Constitutioneel Hof (beide hooggerechtshoven in Malta).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

  • Verdrag van 5 oktober 1961 tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare akten
  • Verdrag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken
  • Verdrag van 18 maart 1970 inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken
  • Verdrag van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen
  • Verdrag van 25 oktober 1980 inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen
  • Verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts
  • Verdrag van 25 januari 1988 inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken
  • Verdrag van 16 januari 1992 inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed
  • Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie
  • Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen
  • Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst
  • Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze
  • Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden
  • Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen

Malta heeft ook een aantal verdragen van de Verenigde Naties geratificeerd – de stand van de ratificatie kan De link wordt in een nieuw venster geopend.hier worden geraadpleegd.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Malta is geen partij bij bilaterale verdragen die bepalingen betreffende het toepasselijke recht bevatten.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Conflictregels mogen niet ambtshalve door de rechter worden toegepast; deze regels zijn slechts van toepassing wanneer ten minste een van de procespartijen aanvoert dat er sprake is van een wetsconflict. De partij die een beroep doet op dit middel dient aan de rechtbank voldoende bewijs te verstrekken van de inhoud van het vreemde recht. Bij gebreke van een dergelijk middel of van voldoende bewijs, dienen de nationale rechtbanken uitspraak te doen conform het Maltese recht.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Het standpunt van Malta ten aanzien van de toepassing van de doctrine van renvoi is onduidelijk. Aangezien de gecodificeerde regels over de keuze van het toepasselijke recht beperkt zijn, moeten rechters vaak niet-gecodificeerde regels van internationaal privaatrecht toepassen wanneer zij nagaan welk recht op een bepaald geval van toepassing is. In feite hebben de Maltese rechtbanken zich altijd op het standpunt gesteld dat zij, wanneer er geen rechtsvoorschriften inzake het internationaal privaatrecht voorhanden zijn, de beginselen van het Engelse common law‑systeem moeten toepassen. Bijgevolg nemen de Maltese rechtbanken de Engelse praktijk inzake renvoi over. Als gevolg hiervan wordt renvoi met betrekking tot wettelijke aansprakelijkheid, verzekeringen en contracten afgewezen. Renvoi wordt echter wel toegepast met betrekking tot de geldigheid van testamenten, vorderingen betreffende buitenlandse onroerende zaken en familierechtelijke zaken.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

De oplossing voor deze kwestie is te vinden in elk afzonderlijke regel betreffende de keuze van het toepasselijke recht aangezien daarin is voorgeschreven welk tijdstip bepalend is voor het vaststellen van het aanknopingspunt.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

De Maltese rechtbanken kunnen weigeren vreemd recht toe te passen wanneer dat strijdig is met de nationale openbare orde en wanneer dat recht kan worden aangemerkt als buitenlandse belastingwetgeving of strafwetgeving.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Het middel dat steunt op vreemd recht moet worden aangetoond als feit en niet als recht. De Maltese rechtbanken zijn bevoegd de nationale wetgeving te interpreteren, maar het is hen niet toegestaan de inhoud van het vreemde recht zelf te interpreteren. Om het vreemde recht te kunnen begrijpen, stelt de rechtbank een deskundige aan die gespecialiseerd is in het vreemde rechtstelsel. De procespartijen kunnen als onderdeel van hun bewijsstukken eveneens rapporten van verschillende deskundigen overleggen.

De bewijslast ligt bij de partij die het middel aanvoert.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

In zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst in niet-EU-lidstaten is het Verdrag van Rome van 1980 van toepassing op grond van de wet betreffende het Verdrag van Rome inzake verbintenissen uit overeenkomst (Ratificatie) (hoofdstuk 482 van de Wetten van Malta). Aan de andere kant worden verbintenissen uit overeenkomst in EU-lidstaten beheerst door de Rome I-verordening (Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten).

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

De conflictregels betreffende niet-contractuele verbintenissen worden beheerst door Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II-verordening).

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

De Maltese nationaliteit wordt verkregen bij de geboorte wanneer de vader of de moeder Maltees onderdaan is.

Anders dan bij de nationaliteit, kan een persoon, zodra hij meerderjarig wordt, zijn gewone verblijfplaats vrij kiezen. De gewone verblijfplaats wordt toegekend overeenkomstig de plaats waar de betrokken persoon verblijft en conform zijn intentie om voor onbepaalde tijd of permanent in dat rechtsgebied te verblijven.

De bekwaamheid om bijzondere verbintenissen aan te gaan, zoals het sluiten van een huwelijk, het sluiten van een overeenkomst, het starten van een handelsactiviteit, het opmaken van een testament enz., wordt vastgesteld volgens bijzondere regels op dat gebied.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De verantwoordelijkheid van een ouder jegens zijn kind is geregeld in het Maltees burgerlijk wetboek. Het ouderlijk gezag eindigt echter van rechtswege wanneer het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt. De bevoegdheid van de Maltese rechtbanken wordt bepaald conform Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis-verordening). Dit thema is nader uitgewerkt onder de desbetreffende rubriek.

3.4.2 Adoptie

Ook adoptie wordt geregeld in het Maltees burgerlijk wetboek, dat door de nationale rechtbanken wordt toegepast in alle zaken die onder hun bevoegdheid vallen. Buitenlandse adopties worden erkend op grond van de Maltese wet volgens de bepalingen van het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De formele geldigheid van het huwelijk wordt beheerst door het recht van het land waar het huwelijk is voltrokken. In Malta zijn de vormvereisten van het huwelijk vastgesteld in hoofdstuk 255 van de Wetten van Malta (de De link wordt in een nieuw venster geopend.Huwelijkswet). Deze wet regelt met name de huwelijksbeletselen. Een daarvan is het huwelijk dat tussen twee personen is gesloten, waarbij een van de partijen jonger is dan zestien jaar. Een dergelijk huwelijk zal ongeldig worden verklaard.

In Malta wordt het toepasselijke recht bepaald aan de hand van de woonplaats van de echtgenoten.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Samenlevingsvormen worden geregeld in hoofdstuk 530 van de Maltese wetten (Civil Union Act), dat vervolgens verwijst naar hoofdstuk 255. Dat betekent dat in het geval van geregistreerde partnerschappen moet worden voldaan aan de vormvereisten en voorwaarden als bedoeld in hoofdstuk 255.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Een Maltese rechtbank is alleen bevoegd op het gebied van echtscheidingen conform Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit thema is nader uitgewerkt onder de desbetreffende rubriek.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Malta is gebonden aan Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. Dit thema is nader uitgewerkt onder de desbetreffende rubriek.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het toepasselijke recht in Malta is het recht van het land waar de echtelijke woning is gelegen (lex situs). In artikel 1316 van het burgerlijk wetboek is bepaald dat voor ieder huwelijk dat in Malta wordt gesloten de gemeenschap van aanwinsten geldt. Bovendien geldt voor een huwelijk dat buiten Malta is voltrokken en waarbij de echtgenoten zich later in Malta vestigen, dat de gemeenschap van aanwinsten ontstaat zodra zij hun verblijfplaats op het Maltese grondgebied vestigen, tenzij zij in een voorafgaande overeenkomst de toepassing van dit stelsel hebben uitgesloten.

3.7 Erfrecht

Ten aanzien van testamenten en erfopvolging passen de Maltese rechtbanken systematisch de common law toe. Dat betekent dat in het geval van erfopvolging bij versterf (er is geen testament) het recht van de woonplaats van de erflater (de cujus) op het tijdstip van het overlijden van toepassing is op roerende zaken. Onroerende zaken worden beheerst door het recht van het rechtsgebied waarin de betrokken zaken zijn gelegen. In het geval van een testament, wordt de bekwaamheid van een testateur om een testament op te maken bepaald door het recht van zijn woonplaats op de datum van het opmaken van het testament. Een legataris kan roerende zaken in ontvangst nemen indien hij daarvoor bekwaam is krachtens het recht van zijn eigen woonplaats of het recht van de woonplaats van de testateur. Bovendien is een testament formeel geldig wanneer het voldoet aan de voorschriften van een van de volgende rechtsstelsels: het recht van de plaats waar het testament wordt uitgevoerd (over het algemeen het land waar het testament is ondertekend in aanwezigheid van getuigen) op het tijdstip van de uitvoering; het recht van de woonplaats, de gewone verblijfplaats of de nationaliteit van de testateur op het tijdstip van uitvoering van het testament; het recht van de woonplaats, de gewone verblijfplaats of de nationaliteit van de testateur op het tijdstip van het overlijden. Een testament is eveneens formeel geldig voor het overdragen van onroerende zaken wanneer het voldoet aan het recht van het rechtsgebied waarin de zaken zijn gelegen.

3.8 Goederenrecht

3.9 Insolventie

Malta is gebonden aan de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures. In deze verordening zijn voornamelijk regels vastgelegd voor procedures waarbij de schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en voor de aanwijzing van een curator wanneer het centrum van de belangrijkste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een EU‑lidstaat is gelegen. In gevallen die niet onder Verordening (EG) nr. 1346/2000 vallen, is het Maltese recht van toepassing wanneer de Maltese rechtbank bevoegd is, meer bepaald wanneer de onderneming in Malta is geregistreerd.

Laatste update: 11/04/2018

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Duits) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Oostenrijk

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Het Oostenrijkse internationaal privaatrecht is gecodificeerd. De basiswet op dat gebied is de wet van 15 juni 1978 inzake het internationaal privaatrecht (Gesetz über das internationale Privatrecht; hierna de “IPR-wet” genoemd), gepubliceerd in het Oostenrijks Staatsblad (BGBI) nr. 304/1978. Behalve in de IPR-wet zijn er ook conflictregels te vinden in de volgende wetten:

  • artikel 13a van de federale wet van 8 maart 1979, waarin bepalingen betreffende consumentenbescherming zijn vastgesteld (Bundesgesetz mit dem Bestimmungen zum Schutz der Verbraucher getroffen werden (Konsumentenschutzgesetz - KSchG)), BGBl. nr. 140/1979;
  • artikel 11 van de federale wet betreffende de verkrijging van rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken (Bundesgesetz über den Erwerb von Teilzeitnutzungsrechten an unbeweglichen Sachen (Teilzeitnutzungsgesetz – TNG)), BGBl I nr. 32/1997;
  • artikel 20 van de federale wet tot omzetting van Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (Bundesgesetz zur Umsetzung der Richtlinie 93/7/EWG über die Rückgabe von unrechtmäßig aus dem Hoheitsgebiet eines Mitgliedstaates der Europäischen Gemeinschaft verbrachten Kulturgütern), BGBl. I nr. 67/1998;
  • artikel 23 van de federale wet betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door radioactiviteit (Bundesgesetz über die zivilrechtliche Haftung für Schäden durch Radioaktivität (Atomhaftungsgesetz 1999 – AtomHG 1999)), BGBl I nr. 170/1998;
  • de artikelen 16 en 18 van de federale wet betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (Bundesgesetz über die Wirksamkeit von Abrechnungen in Zahlungs- sowie Wertpapierliefer und -abrechnungssystemen (Finalitätsgesetz)), BGBl I nr. 98/2001;
  • de artikelen 221 tot 235 van de federale wet betreffende het internationale insolventierecht (Insolvenzordnung).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Overeenkomstig artikel 53 van de IPR-wet heeft die wet geen invloed op multilaterale verdragen, aangezien deze voorrang hebben op de bepalingen van deze wet en op andere nationale conflictregels. Een aantal conflictregels is opgenomen in de volgende multilaterale verdragen waarbij Oostenrijk partij is:

  • het Verdrag van Den Haag van 24 oktober 1956 inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen jegens kinderen;
  • het Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen;
  • het Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen;
  • het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg;
  • de ICBS-overeenkomst van 20 september 1970 inzake wettiging door huwelijk;
  • het Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen;
  • het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 inzake internationale bescherming van volwassenen;
  • het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Een aantal conflictregels is opgenomen in de volgende bilaterale verdragen:

  • het Vriendschaps- en vestigingsverdrag van 9 september 1959 tussen de Republiek Oostenrijk en het Keizerrijk Iran;
  • het Verdrag van 16 december 1954 inzake rechtshulp tussen de Republiek Oostenrijk en de Federatieve Volksrepubliek Joegoslavië;
  • het Verdrag van 11 december 1963 tussen de Republiek Oostenrijk en de Volksrepubliek Polen inzake de wederzijdse betrekkingen in burgerlijke rechtszaken en inzake documenten.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Vreemd recht moet ambtshalve en zoals in zijn oorspronkelijke werkingssfeer worden toegepast (artikel 3 van de IPR-wet).

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Volgens artikel 5 van de IPR-wet moet renvoi in de eerste graad (terugverwijzing) en in de tweede graad (verderverwijzing) worden toegepast wanneer niet in het bijzonder naar het materiële recht van de andere staat wordt verwezen. Wanneer het vreemde recht naar het Oostenrijkse recht terugverwijst, is het Oostenrijkse recht van toepassing. Wanneer het vreemde recht naar een rechtsstelsel verwijst waarnaar reeds verwezen werd, is het recht waarnaar de eerste keer werd verwezen, van toepassing.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Een latere wijziging van de doorslaggevende voorwaarden voor de aanknoping aan een bepaalde rechtsorde heeft geen invloed op reeds voltrokken feiten (artikel 7 van de IPR-wet), hoewel sommige specifieke conflictregels uitzonderingen op dit beginsel bevatten. Op afgesloten feiten is daarom in beginsel het recht van toepassing dat bepalend is op het ogenblik dat de feiten zich voordoen, en op feiten die nog aan de gang zijn, het recht dat geldt op het ogenblik van de beoordeling.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Het recht waarnaar wordt verwezen, mag niet worden toegepast wanneer dit zou leiden tot een resultaat dat onverenigbaar is met de fundamentele waarden van de Oostenrijkse openbare orde (artikel 6 van de IPR-wet).

In het Oostenrijkse recht zijn er bepalingen die verplicht moeten worden toegepast onafhankelijk van de regels van het internationaal privaatrecht (bepalingen van dwingend recht). Bij sommige van die bepalingen blijkt uit de bewoordingen ervan of zij dwingend van aard zijn, bij andere blijkt dat enkel en alleen uit het doel ervan.

Voorbeelden van bepalingen van dwingend recht zijn de artikelen 7, 7a en 7b van de aanpassingswet betreffende het arbeidsovereenkomstenrecht (Arbeitsvertragsrechts-Anpassungsgesetz – AVRAG). Hierin is bepaald dat iedere betaalde werknemer in Oostenrijk, onafhankelijk van het toepasselijke recht, recht heeft op ten minste een bij een collectieve overeenkomst vastgesteld vast salaris en een minimaal aantal vakantiedagen. Artikel 13a, lid 2, van de consumentenbeschermingswet bevat een andere dwingende bepaling op grond waarvan de volgende voorschriften van toepassing zijn, onafhankelijk van het recht dat de overeenkomst beheerst: artikel 6 van de consumentenbeschermingswet (betreffende ontoelaatbare contractuele bepalingen), artikel 864a van het Oostenrijks burgerlijk wetboek (ABGB) (betreffende de geldigheid van ongebruikelijke bepalingen in algemene voorwaarden en in contractformulieren); artikel 879, lid 3, van het burgerlijk wetboek (betreffende de ongeldigheid van bijzonder nadelige contractuele bepalingen in algemene voorwaarden en contractformulieren ter bescherming van de consument), indien de overeenkomst is gesloten in verband met een door een handelaar in Oostenrijk uitgevoerde activiteit met als doel dergelijke nadelige overeenkomsten af te sluiten.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De inhoud van het vreemde recht moet ambtshalve worden vastgesteld. Daartoe kan de rechter gebruik maken van de medewerking van partijen, inlichtingen van het federale ministerie van justitie (Bundesministerium für Justiz) of deskundigenrapporten. Wanneer het vreemde recht ondanks verregaande inspanningen niet binnen een redelijke termijn kan worden vastgesteld, moet het Oostenrijkse recht worden toegepast (artikel 4 van de IPR-wet).

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Contractuele verbintenissen die niet vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (Rome I; PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6), moeten worden beoordeeld volgens het recht dat de partijen uitdrukkelijk of op duidelijke wijze hebben gekozen. Wanneer geen rechtskeuze wordt gemaakt, is het recht van de staat waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst verricht zijn gewone verblijfplaats (hoofdvestiging) heeft van toepassing (artikel 35 van de IPR-wet).

Voor consumentenovereenkomsten gelden bijzondere conflictregels: in artikel 13a, lid 1, van de consumentenbeschermingswet (KSchG) zijn de conflictregels van meerdere richtlijnen inzake consumentenbescherming omgezet. Om de consument te beschermen, beperkt deze bepaling vooral de vrije rechtskeuze.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Niet-contractuele verbintenissen die niet vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II; PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40), moeten worden beoordeeld volgens het recht dat de partijen uitdrukkelijk of op duidelijke wijze hebben gekozen. Wanneer de partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, is het recht van de staat waar de schadeveroorzakende handeling is verricht van toepassing. Wanneer de partijen echter een nauwere band hebben met het recht van een andere staat dan is dat recht bepalend, mits dit voor beide partijen dezelfde staat is (artikel 48 van de IPR-wet).

Deze conflictregel bepaalt welk recht van toepassing is bij de vraag of er een verplichting tot schadevergoeding bestaat, wie de schadevergoeding moet betalen, en wat de hoogte van deze schadevergoeding is. Daaronder vallen ook de kwesties inzake mede-aansprakelijkheid en de rechtstreekse vordering van de benadeelde tegen de verzekeraar, alsook de verjaring van vorderingen tot schadevergoeding.

De aanknoping voor vorderingen tot schadevergoeding die voortvloeien uit verkeersongevallen die onder het toepassingsgebied van het Haagse Verdrag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg vallen, vindt plaats overeenkomstig dit verdrag.

Niet-contractuele vorderingen tot vergoeding van schade die in Oostenrijk door ioniserende straling is veroorzaakt, worden op verzoek van de benadeelde overeenkomstig het Oostenrijkse recht behandeld (artikel 23, lid 1, van de wet betreffende de aansprakelijkheid voor nucleaire schade van 1999 (Atomhaftungsgesetz – Atom HG)). Wanneer de door ioniserende straling veroorzaakte schade in het buitenland optreedt en overeenkomstig het Oostenrijkse recht wordt beoordeeld, moet de schade alleen worden vergoed wanneer en voor zover het personeel statuut van de benadeelde daarin voorziet (artikel 23, lid 2, van de AtomHG 1999).

In de Rome II-verordening is bepaald welk recht van toepassing is op zaakwaarneming en ongerechtvaardigde verrijking.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Het personeel statuut is het recht van de staat waarvan de persoon de nationaliteit heeft. Als een persoon meerdere nationaliteiten heeft, is het recht van de staat waarmee de persoon het nauwst verbonden is van toepassing. De Oostenrijkse nationaliteit heeft echter altijd voorrang. Het personeel statuut van vluchtelingen en staatloze personen is het recht van de staat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben (artikel 9 van de IPR-wet).

Het dragen van een naam door een persoon moet worden beoordeeld overeenkomstig zijn personeel statuut, ongeacht op welke grond de verkrijging van de naam rust (artikel 13 van de IPR-wet).

Daarom wordt de geslachtsnaam verkregen door een huwelijk, niet beoordeeld op grond van de bepalingen betreffende het huwelijk, maar op grond van de bepalingen betreffende de naam. Voor de vorm van aangiften betreffende naamsverkrijging of naamswijziging geldt de algemene regeling inzake vormvoorschriften van artikel 8 van de IPR-wet. Volgens dat artikel wordt de vorm van een rechtshandeling beheerst door het recht dat op de rechtshandeling zelf van toepassing is. Het volstaat echter de vormvoorschriften van de staat waar de rechtshandeling plaatsvindt, na te leven. Volgens de jurisprudentie wijzigt een naam die op grond van een eerder personeel statuut is verkregen niet alleen door de wijziging van het personeel statuut (nationaliteit).

De handelingsbekwaamheid van een persoon moet eveneens volgens zijn personeel statuut worden beoordeeld (artikel 12 van de IPR-wet). Onder deze verwijzing valt een eventuele beperking van de handelingsbekwaamheid door bijvoorbeeld een geestesziekte, maar niet de huwelijksbevoegdheid. Een persoon die meerderjarig is geworden, blijft dat ook, zelfs wanneer hij op grond een nieuw verworven personeel statuut niet meerderjarig zou zijn.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De voorwaarden voor de wettige afstamming van een kind en de ontkenning daarvan worden geregeld volgens het personeel statuut dat de echtgenoten hadden op het ogenblik van de geboorte van het kind of op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk, indien het huwelijk vóór de geboorte werd ontbonden. Wanneer de echtgenoten een verschillend personeel statuut hebben, is het personeel statuut van het kind op het ogenblik van de geboorte doorslaggevend. Onder de toepassing van deze verwijzingsregel vallen het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot, de gronden voor betwisting van de wettigheid van een kind, de kwestie welke personen het recht hebben om de wettigheid van een kind te betwisten, alsook de termijnen binnen welke de wettigheid kan worden betwist.

De voorwaarden voor de wettiging van een onwettig kind door wettigverklaring (bijvoorbeeld door een overheidsmaatregel) worden beheerst door het personeel statuut van de vader (artikel 23 van de IPR-wet).

Volgens de overeenkomst inzake wettiging door huwelijk is de wettiging van een natuurlijk kind door het huwelijk van de ouders geldig, wanneer de wettiging geldig is op grond van het nationale recht van de vader of de moeder.

De voorwaarden betreffende de vaststelling en de erkenning van het vaderschap ten aanzien van een natuurlijk kind worden beheerst door het personeel statuut van het kind op het ogenblik van de geboorte. Een later verworven personeel statuut van het kind is bepalend wanneer de vaststelling of de erkenning van het vaderschap wel is toegestaan op grond van dat nieuwe statuut, maar niet op grond van het personeel statuut ten tijde van de geboorte. Het recht op grond waarvan het vaderschap is vastgesteld of erkend, is ook van toepassing op de ontkenning ervan (artikel 25 van de IPR-wet).

Wat de betrekkingen tussen ouders en kinderen betreft, geldt dat de gevolgen van de wettige afstamming en de wettiging van een kind, evenals de onwettige afstamming moeten worden geregeld volgens het personeel statuut van het kind. In de artikelen 24 en 25 van de IPR-wet worden kwesties geregeld met betrekking tot het onderhoud en de opvoeding van het kind, het beheer en het gebruik van zijn vermogen, de wettelijke vertegenwoordiging door een of beide ouders, waaronder de vereiste toestemming van de overheid voor bepaalde vertegenwoordigingshandelingen. Bovendien is in deze artikelen ook de regeling van het ouderlijke of vaderlijke gezag na de echtscheiding van de ouders en de wederzijdse onderhoudsverplichtingen neergelegd. Deze bepalingen worden grotendeels overlapt door het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van kinderen alsook door het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van minderjarigen van 1961, dat in bepaalde gevallen (nog steeds) van kracht is (in relatie tot Turkije en Macao). Krachtens dit verdrag moeten de bevoegde autoriteiten voor het nemen van maatregelen ter bescherming van minderjarigen hun eigen recht toepassen; in het algemeen zijn de autoriteiten van de staat waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd.

Terwijl voor afstammingskwesties het personeel statuut op een bepaald tijdstip doorslaggevend is, geldt dat niet voor kwesties over de betrekkingen tussen ouders en kinderen; het betreffende personeel statuut van het kind is in dergelijke gevallen doorslaggevend. Wanneer het personeel statuut is gewijzigd, moet de betrekkingen tussen ouders en kinderen opnieuw worden beoordeeld volgens het nieuwe personeel statuut vanaf het ogenblik van de wijziging van het statuut (wijziging van doorslaggevende aanknopingspunten, nationaliteit).

In de jurisprudentie zijn buitenlandse wettelijke regelingen inzake het ouderlijk gezag herhaaldelijk buiten toepassing gelaten omdat daarin geen rekening wordt gehouden met het welzijn van het kind en zij dus in strijd zijn met de openbare orde.

3.4.2 Adoptie

De voorwaarden voor de adoptie van een kind en de herroeping van de adoptie zijn overeenkomstig artikel 26 van de IPR-wet gebaseerd op het personeel statuut van de adoptant. In aanvulling daarop is het personeel statuut van het kind bepalend. In het geval van minderjarige kinderen geldt echter dat dit statuut alleen bepalend is voor de toestemming van het kind of van een derde waarmee dat kind een familierechtelijke band heeft. De voorwaarden die aan adoptie worden gesteld zijn bijvoorbeeld de leeftijd van de adoptant, het leeftijdsverschil tussen de adoptieouders en het adoptiekind, en de kwestie of en in hoeverre het feit dat de adoptant eigen kinderen heeft de adoptie in de weg staat, evenals de toestemmingsvereisten, met inbegrip van de mogelijkheid om een geweigerde toestemming van overheidswege te vervangen.

De gevolgen van een adoptie worden beheerst door het personeel statuut van de adoptant, en in het geval van adoptie door echtgenoten, door de wet die van toepassing is op de rechtsgevolgen van het huwelijk. Wanneer een van de adoptieouders komt te overlijden, worden de gevolgen vervolgens beheerst door het personeel statuut van de andere adoptieouder.

De erfrechtelijke gevolgen van een adoptie moeten niet op grond van de adoptieregeling, maar op grond van de bepalingen van het erfrecht worden beoordeeld.

De adoptie is als zodanig een voldongen feit, zodat de kwalificatie daarvan niet verandert bij een latere wijziging van het personeel statuut of de aanknopingspunten. Het feit adoptiekind te zijn is een permanente rechtsverhouding. Het statuut dat van toepassing is op de gevolgen van de adoptie kan derhalve veranderen; het betreffende personeel statuut van de adoptant is doorslaggevend.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De vorm van de huwelijkssluiting in Oostenrijk wordt beheerst door het Oostenrijkse recht, die van een huwelijkssluiting in het buitenland door het personeel statuut van elk van de toekomstige echtgenoten. Het volstaat dat wordt voldaan aan de vormvoorschriften van het recht van het land waar het huwelijk wordt gesloten (artikel 16 van de IPR-wet). De beperkte verwijzing naar de vormvoorschriften van het land waar het huwelijk wordt gesloten, betreft alleen de materieelrechtelijke bepalingen van het recht waarnaar wordt verwezen, zodat een eventuele terug- of verderverwijzing in dat recht niet relevant is (uitzonderingsgeval van artikel 5 van de IPR-wet).

De voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk, de nietigheid van het huwelijk en de voorwaarden voor de nietigverklaring van het huwelijk (niet te verwarren met echtscheiding) worden voor ieder van de toekomstige echtgenoten beheerst door hun respectieve personeel statuut (artikel 17 van de IPR-wet). Indien het recht dat van toepassing is op het personeel statuut van een of beide toekomstige echtgenoten echter niet voorziet in de mogelijkheid tot het aangaan van een huwelijk om redenen die verband houden met het geslacht van een of beide toekomstige echtgenoten, worden de voorwaarden voor het aangaan van het huwelijk beheerst door het recht van de staat waar het huwelijk wordt gesloten.

Deze verwijzingsregel heeft betrekking op alle materiële voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk, dat wil zeggen de vereiste leeftijd, het ontbreken van huwelijksbeletselen, eventuele toestemmingsvereisten en de vervangbaarheid ervan.

Ingevolge artikel 18 van de IPR-wet worden de persoonlijke rechtsgevolgen van het huwelijk beheerst door het gemeenschappelijke personeel statuut van beide echtgenoten en bij gebreke van een gemeenschappelijk personeel statuut, door het laatste gemeenschappelijke personeel statuut, voor zover een van hen dat heeft behouden. Anders moeten de gevolgen worden beoordeeld volgens het recht van de staat waar beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, en bij gebreke daaraan volgens het recht van de staat waar zij beiden hun laatste gewone verblijfplaats hadden, voor zover een van hen die heeft behouden.

Onder de werkingssfeer van deze verwijzingsregel vallen met name de samenwoningsplicht van de echtgenoten, de gevolgen voor de woonplaats, de bijstandsplicht, maar ook de onderhoudsplicht tussen echtgenoten. Het recht betreffende het gebruik van de naam van de partner en het huwelijksvermogensregime vallen daar niet onder. De verwijzing kan veranderen; wanneer de aanknopingspunten veranderen, kan een ander recht van toepassing worden.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Bij de wet op het geregistreerd partnerschap (Gesetz über die eingetragene Partnerschaft) zijn de artikelen 27a tot 27d toegevoegd aan de IPR-wet.

De voorwaarden (waaronder de formele) van het geregistreerd partnerschap, de nietigheid en de ontbinding daarvan door schuld, moeten worden beoordeeld volgens het recht dat daarop van toepassing is (artikel 27a van de IPR-wet).

Volgen artikel 27b van de IPR-wet moeten de persoonlijke rechtsgevolgen van het geregistreerd partnerschap worden beoordeeld volgens het recht van de staat waar beide geregistreerde partners hun gewone verblijfplaats hebben, en bij gebreke daarvan, volgens het recht van de staat waar beiden hun laatste gewone verblijfplaats gehad hebben, voor zover een van hen die heeft behouden. Wanneer op grond van deze wet het recht van de woonplaats niet kan worden toegepast of wanneer dit recht de persoonlijke rechtsgevolgen niet beheerst, is het gemeenschappelijke personeel statuut van de geregistreerde partners doorslaggevend; bij gebreke daarvan, is het laatste gemeenschappelijk personeel statuut van toepassing, voor zover een van hen dat heeft behouden. Anders moet het Oostenrijkse recht worden toegepast. Dit geldt ook wanneer het personeel statuut de persoonlijke rechtsgevolgen van het geregistreerd partnerschap niet regelt.

Het vermogensregime van het geregistreerd partnerschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op grond van Verordening (EU) 2016/1104 betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, die sinds 29 januari 2019 van kracht is.

De ontbinding van het geregistreerd partnerschap zonder schuld, moet worden beoordeeld volgens het recht van de staat waar beide geregistreerde partners hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip van de ontbinding en, bij gebreke daarvan, volgens het recht van de staat waar beiden hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, voor zover een van hen die heeft behouden. Wanneer op grond van dit recht, het recht van de woonplaats niet kan worden toegepast of wanneer dit recht de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op grond van de aangevoerde feiten niet toestaat, is het gemeenschappelijke personeel statuut van de geregistreerde partners doorslaggevend; bij gebreke daarvan, is het laatste gemeenschappelijk personeel statuut van toepassing, voor zover een van hen dat heeft behouden. Anders moet het Oostenrijkse recht worden toegepast. Dit geldt ook wanneer het personeel statuut de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op grond van de aangevoerde feiten niet regelt.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

De aspecten van echtscheiding die niet zijn geregeld in de Rome III-verordening (Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed; PB L 343 van 29.12.2010, blz. 10) (vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding) moeten overeenkomstig artikel 20 van de IPR-wet worden beoordeeld volgens het recht dat bepalend is voor de persoonlijke rechtsgevolgen van het huwelijk. De datum van de echtscheiding is van belang, zodat de verwijzing niet kan worden gewijzigd.

Het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op grond van Verordening (EU) 2016/1103 betreffende huwelijksvermogensstelsels, die sinds 29 januari 2019 van kracht is

Het Oostenrijkse recht kent de ontbinding van het huwelijk niet. Voor zover dit niet is geregeld in de Rome III-verordening, wordt op de ontbinding het recht toegepast van de staat waarmee de betrekkingen het nauwst zijn (artikel 1 van de IPR-wet). Met het oog op de vaststelling van de nauwste band wordt in de jurisprudentie mutatis mutandis artikel 20 van de IPR-wet toegepast.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7, blz. 1), verwijst met betrekking tot de alimentatieplicht naar het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Op grond van deze verordening is in de eerste plaats het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft doorslaggevend (aangevuld door een zekere tendens naar de lex fori, bijzondere aanknopingspunten, een clausule die bescherming biedt tegen "onverwachtse" eisen en een - zeer beperkte - mogelijkheid van de rechtskeuze).

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op grond van Verordening (EU) 2016/1103 betreffende huwelijksvermogensstelsels, die sinds 29 januari 2019 van kracht is (zie hierboven).

3.7 Erfrecht

Erfenissen worden geregeld ingevolge Verordening (EG) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107). Situaties van voor deze datum vallen onder artikel 28 van de IPR-wet. Hierin is bepaald dat het personeel statuut van de erflater op het ogenblik van het overlijden bepalend is. De aansprakelijkheid voor schulden van de boedel en het verwerven van de erfenis vallen in beginsel ook onder deze conflictregel. Wanneer in Oostenrijk echter een nalatenschapsprocedure wordt gevoerd, zijn de verwerving van de erfenis en de aansprakelijkheid voor de boedelschuld onderworpen aan het Oostenrijkse recht (artikel 28, lid 2, van de IPR-wet).

3.8 Goederenrecht

De verwerving en het verlies van zakelijke rechten op roerende zaken, met inbegrip van het bezit, worden beheerst door het recht van de staat waarin de zaken zich bevinden op het tijdstip waar op de feiten zich voordoen die aan de verwerving of het verlies van deze rechten ten grondslag liggen. De categorie en de inhoud van deze rechten moeten worden beoordeeld volgens het recht van de staat waar de goederen zich bevinden (artikel 31 van de IPR-wet).

Onder het toepassingsgebied van de verwijzingsregel vallen meer bepaald eigendom, erfdienstbaarheden (grondlasten), pandrecht, bouwrecht, eigendomsrechten op woningen, maar ook retentierechten tegenover derden en het eigendomsvoorbehoud. Ook de gevolgen van de eigendomsoverdracht worden volgens dat recht geregeld.

Een latere wijziging van de plaats waar het goed zich bevindt, heeft geen wijziging van het toepasselijke recht tot gevolg, aangezien de verwerving van het zakelijk recht een voldongen feit is.

De gevolgen van de verwerving van een recht worden beheerst door het recht van de staat waar de zaak zich bevindt. Dit aanknopingspunt kan daarom veranderen. Kwesties betreffende de omvang van de rechtsbescherming van de eigendom en de kwestie of en in welke mate de houder van een zakelijk recht op een goed daarover kan beschikken, bijvoorbeeld of een pandrecht op een roerende zaak zonder gerechtelijke interventie kan worden verkocht, en andere aangelegenheden, moeten volgens dat recht worden beoordeeld.

Voor vervoersmiddelen geldt een bijzondere regeling (artikel 33 van de IPR-wet). Zakelijke rechten op schepen en vliegtuigen die zijn ingeschreven in een register moeten worden beoordeeld volgens het recht van de staat waar deze zijn geregistreerd; voor spoorwegvoertuigen is het recht van de staat waar de hoofddirectie van de spoorwegonderneming, die de voertuigen in bedrijf heeft, haar feitelijke zetel heeft, van toepassing. Voor wettelijke en gerechtelijke pandrechten of wettelijke retentierechten tot zekerheid van betaling van vorderingen tot vergoeding van door het voertuig veroorzaakte schade of de desbetreffende gemaakte kosten, geldt het recht van de staat waar de goederen zich bevonden toen de feiten zich voordeden die aan deze rechten ten grondslag liggen.

Voor onroerende lichamelijke zaken bestaat er eveneens een bijzondere regeling. Voor zover zakelijke rechten op onroerende zaken ook binnen de werkingssfeer van een andere verwijzingsregel vallen (zoals die voor het huwelijksvermogensregime), heeft de verwijzing naar het goederenrecht, namelijk de aanknoping aan het recht van de staat van de ligging van de goederen, voorrang.

Voor onlichamelijke zaak bestaat er geen verwijzingsregel. Conform artikel 1 van de IPR-wet moeten deze onlichamelijke zaken, vanuit het oogpunt van het goederenrecht, worden beoordeeld volgens het recht waarmee de nauwste band bestaat. Waardepapieren worden beheerst door de lex cartae. Artikel 33a van de IPR-wet, dat artikel 9 van Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten omzet en daaraan een ruimere werkingssfeer verleent, bevat een bijzondere bepaling voor giraal overdraagbare effecten. Voor effecten in afwikkelingssystemen gelden de bijzondere regelingen van de artikelen 16 en 18 van de finaliteitswet (Finalitätsgesetz), waarbij Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen wordt omgezet.

3.9 Insolventie

Het internationale insolventierecht wordt geregeld in het zevende deel van de Oostenrijkse faillissementswet (Insolvenzordnung – IO). Volgens artikel 217 van deze wet kunnen de bepalingen alleen worden toegepast voor zover niet anders is bepaald in het internationaal publiekrecht of in de rechtshandelingen van de Europese Unie, met name Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures. De bepalingen van de Oostenrijkse faillissementswet komen inhoudelijk grotendeels overeen met die van deze verordening.

In principe worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt ingeleid. De artikelen 221 tot 235 van de faillissementswet bevatten met name regels over: zakelijke rechten van derden, verrekening, eigendomsvoorbehoud, overeenkomsten over onroerende zaken, gereglementeerde markten, arbeidsovereenkomsten, de gevolgen van de insolventieprocedure voor aan registratie onderworpen rechten alsook het recht van toepassing op nadelige handelingen, de bescherming van de derde-verkrijger, de gevolgen van de insolventieprocedure voor de lopende rechtsvorderingen, de lex rei sitae-regel wat de uitoefening van eigendomsrechten of andere rechten betreft, overeenkomsten inzake verrekening en schuldvernieuwing, retrocessieovereenkomsten en betalingen na de inleiding van een insolventieprocedure.

Wanneer deze bepalingen overlappen met die van de IPR-wet of andere conflictregels, hebben deze bijzondere bepalingen van de faillissementswet voorrang.

Laatste update: 04/11/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Pools) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Polen

OPMERKING: De onderstaande informatie HEEFT GEEN BETREKKING op feiten waarop de bepalingen van het recht van de Europese Unie van toepassing zijn.

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Wet van 4 februari 2011 inzake internationaal privaatrecht (geconsolideerde tekst: Dz. U. van 2015, stuk 1792), (hierna de “Wet IPR” genoemd).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdrag betreffende de curatele en soortgelijke maatregelen van bescherming, ondertekend te ’s-Gravenhage op 17 juli 1905

Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, ondertekend te ’s-Gravenhage op 5 oktober 1961

Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen, gesloten te ’s-Gravenhage op 5 oktober 1961

Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, gesloten te ’s-Gravenhage op 4 mei 1971

Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, gesloten te ’s‑Gravenhage op 2 oktober 1973

Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980

Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, gesloten te ’s-Gravenhage op 19 oktober 1996

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Polen heeft met lidstaten, maar ook met andere landen, meerdere bilaterale verdragen gesloten met betrekking tot juridische transacties, waarin eveneens conflictregels staan. Gezien het feit dat de instrumenten die bindend zijn voor de lidstaten van de EU en die conflictregels bevatten voor verschillende gebieden prevaleren boven bilaterale verdragen die tussen de lidstaten zijn gesloten, zijn in principe uitsluitend de verdragen die met andere landen zijn gesloten op dit moment van belang.

Het gaat om verdragen die zijn gesloten met Wit-Rusland (26 oktober 1994), Rusland (16 september 1996), Oekraïne (24 mei 1993), de Democratische Volksrepubliek Korea (28 september 1986), de Republiek Cuba (18 november 1982), de Socialistische Republiek Vietnam (22 maart 1993) en Joegoslavië (6 februari 1960). Dit laatste verdrag is van toepassing op Bosnië en Herzegovina, Montenegro en Servië.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De rechter stelt het conflictenrecht ambtshalve aan de orde en past ambtshalve het buitenlandse recht toe als de conflictregels dit aanwijzen als van toepassing in het specifieke geval.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Conform artikel 5 van de wet IPR kent het Poolse recht uitsluitend renvoi in de eerste graad.

De bepaling in de eerste alinea is niet van toepassing als het toepasselijke recht is aangewezen:

1)   door een rechtskeuze;

2)   op basis van de vorm van de rechtshandeling;

3)   op basis van verbintenissen uit overeenkomst, niet-contractuele verbintenissen of eenzijdige rechtshandelingen waarvoor het toepasselijke recht wordt bepaald conform deze wet.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

In de artikelen 3 en 10 van de wet IPR staan afwijkingen op de toepassing van het recht dat is vastgesteld krachtens de conflictregels in geval van een bepaalde juridische band.

Artikel 3, lid 1. Als de wet bepaalt dat het nationale recht moet worden toegepast maar het onmogelijk is om de nationaliteit van de betrokkene vast te stellen, hij geen nationaliteit heeft of de inhoud van het nationale recht niet kan worden vastgesteld, wordt het recht toegepast van de staat waarin de betrokkene woonachtig is. Als hij geen woonplaats heeft, wordt het recht van de gewone verblijfplaats toegepast.

Artikel 10, lid 1. Als het niet mogelijk is om de omstandigheden vast te stellen die bepalen wat het toepasselijke recht is, wordt het recht toegepast waarmee de juridische band het nauwst is. Als het niet mogelijk is om binnen een redelijke termijn de inhoud van het buitenlandse recht vast te stellen, is bovendien het Poolse recht van toepassing.

Verder bepaalt artikel 67 van de wet IPR dat als het toepasselijk recht niet kan worden vastgesteld op grond van de wet IPR, bijzondere bepalingen, internationale verdragen die de Republiek Polen heeft geratificeerd en die daar van toepassing zijn of het recht van de Europese Unie, het recht van de staat waarmee de juridische band het nauwst is dient te worden toegepast.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De rechter bepaalt het buitenlandse recht en past dit ambtshalve toe – artikel 51a, lid 1 van de Poolse wet inzake de organisatie van de gewone rechterlijke instanties van 27 juli 2001 (geconsolideerde tekst: Dz. U. van 2019, stuk 52, zoals gewijzigd).

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Conflictregels met betrekking tot deze kwestie in de wet IPR:

Artikel 28, lid 1: Het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst wordt bepaald conform Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6). Op verbintenissen uit overeenkomst die uit hoofde van artikel 1, lid 2, onder j), zijn uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening, zijn de bepalingen van toepassing van de verordening die wordt bedoeld in lid 1 die overeenkomen met de desbetreffende verbintenis.

Artikel 29, lid 1: Als het Poolse recht een verzekeringsverplichting kent, wordt de overeenkomst van een dergelijke verzekering beheerst door het Poolse recht.

2. Als het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte een verzekeringsverplichting oplegt krachtens welke het recht van die staat moet worden toegepast op de verzekeringsovereenkomst, dan is dat recht van toepassing.

Artikel 30, lid 1: Met uitzondering van de gevallen die zijn bepaald in de in artikel 28 genoemde verordening, kan de keuze voor het recht van een staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte voor een overeenkomst die nauw verbonden is met het grondgebied van ten minste één lidstaat niet tot gevolg hebben dat de consument de bescherming wordt ontzegd die hem is toegekend door de bepalingen van het Poolse recht dat de volgende richtlijnen omzet:

1)   Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29, bijzondere uitgave in het Pools: hoofdstuk 15, deel 2, blz. 288);

2)   (ingetrokken);

3)   Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12, bijzondere uitgave in het Pools: hoofdstuk 15, deel 4, blz. 223);

4)   Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16), bijzondere uitgave in het Pools: hoofdstuk 6, deel 4, blz. 321);

5)   Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66, zoals gewijzigd).

2. Als het recht dat van toepassing is op een overeenkomst die onder de werkingssfeer valt van Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PB L 33 van 3.2.2009, blz. 10) het recht is van een staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, dan kan de consument niet de bescherming worden ontzegd die hem is toegekend door de bepalingen van het Poolse recht dat de genoemde richtlijn omzet:

1)   als een van de onroerende zaken zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, of

2)   ingeval de overeenkomst niet direct verband houdt met een onroerende zaak, als de ondernemer zijn economische of professionele activiteit uitoefent in een lidstaat of deze op enige wijze bestemd is voor een lidstaat en de overeenkomst betrekking heeft op deze activiteit.

Artikel 31: Verplichtingen die voortvloeien uit een verhandelbaar instrument anders dan een wissel of een cheque zijn onderworpen aan het recht van de staat waarin het verhandelbare instrument is uitgevoerd of uitgegeven.

Artikel 32, lid 1: Verplichtingen die voortvloeien uit een eenzijdige rechtshandeling zijn onderworpen aan het recht dat is gekozen door de persoon die deze rechtshandeling heeft verricht. Vanaf het moment dat de twee partijen bij een dergelijke verplichting zijn geïndividualiseerd, is voor de rechtskeuze, de wijziging van deze keuze of de afwijking hiervan overeenstemming tussen de twee partijen vereist.

2. Als er geen recht gekozen is, zijn verplichtingen die voortvloeien uit een eenzijdige rechtshandeling onderworpen aan het recht van de staat waar de persoon die de rechtshandeling heeft verricht zijn gewone verblijfplaats of zetel heeft. Als de omstandigheden van het specifieke geval erop wijzen dat de verplichting nauwer verbonden is met het recht van een andere staat, dan is het recht van die staat van toepassing.

Artikel 36 bepaalt dat het recht dat van toepassing is op een overgedragen vordering de gevolgen van de overdracht jegens derden beheerst.

Artikel 37: Voor schuldovernamen geldt het recht van de staat waaronder de overgenomen schuld valt.

Artikel 38: De gevolgen van de wijziging van de waarde van een munteenheid worden beoordeeld volgens het recht dat van toepassing is op de verplichting.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Conflictregels met betrekking tot deze kwestie in de wet IPR:

Artikel 33: Het recht dat van toepassing is op verplichtingen die voortvloeien uit een ander feit dan een rechtshandeling wordt bepaald conform Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40).

Artikel 34: Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele aansprakelijkheid die voortkomt uit verkeersongevallen wordt bepaald conform het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen, gesloten te ’s-Gravenhage op 4 mei 1971 (Dz. U. van 2003, nr. 63, stuk 585).

Artikel 35: De aansprakelijkheid voor handelingen of omissies van organen die gezag uitoefenen in een bepaalde staat is onderworpen aan het recht van die staat.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Conflictregels met betrekking tot de persoonlijke status van een natuurlijke persoon:

De rechts- en handelingsbekwaamheid van een natuurlijke persoon worden beheerst door het recht van de staat waarvan de persoon de nationaliteit heeft (artikel 11, lid 1).

2. Als de natuurlijke persoon een rechtshandeling verricht in het kader van de onderneming die hij exploiteert, volstaat het dat hij bevoegd is om deze handeling te verrichten volgens het recht van de staat waarin de onderneming wordt geëxploiteerd.

3. Het eerste lid sluit de toepassing van het recht dat een rechtshandeling beheerst niet uit als dit recht bijzondere voorwaarden bevat op het gebied van de bevoegdheid om deze rechtshandeling te verrichten.

Artikel 12 bepaalt dat als een overeenkomst is gesloten door personen die zich in dezelfde staat bevinden, een natuurlijke persoon die uit hoofde van het recht van die staat bevoegd is om de overeenkomst te sluiten zich uitsluitend kan beroepen op onbevoegdheid die voortkomt uit het recht dat is bepaald uit hoofde van de bepaling die wordt vermeld in artikel 11, lid 1, als de andere partij zich op het moment dat de overeenkomst is gesloten bewust was van deze onbevoegdheid of hiervan niet in kennis was als gevolg van haar eigen nalatigheid.

2. Een natuurlijke persoon die een eenzijdige rechtshandeling verricht en bevoegd is om dit te doen gezien het recht van de staat waarin deze rechtshandeling wordt verricht, kan zich uitsluitend beroepen op onbevoegdheid die voortkomt uit het recht dat is bepaald uit hoofde van de bepaling die wordt vermeld in artikel 11, lid 1, als dit niet nadelig is voor personen die met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld hebben met het idee dat de persoon die de desbetreffende rechtshandeling heeft verricht bevoegd was om dit te doen.

3. Als de natuurlijke persoon handelt via een vertegenwoordiger, wordt de toepasselijkheid van de leden 1 en 2 bepaald aan de hand van de omstandigheden met betrekking tot die vertegenwoordiger.

4. De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op rechtshandelingen op het gebied van familierecht, voogdij en erfopvolging, noch op regelingen die betrekking hebben op onroerende zaken die zich in een andere staat bevinden dan de staat waarin de handelingen zijn verricht.

Artikel 13, lid 1: De ontzegging van rechtsbekwaamheid wordt beheerst door het nationale recht van de desbetreffende natuurlijke persoon. Als een Poolse rechter een dergelijke ontzegging dient uit te spreken jegens een buitenlander, is het Poolse recht van toepassing.

Artikel 14, lid 1, bepaalt dat het vermoeden of de vaststelling van het overlijden van een natuurlijke persoon wordt beheerst door het nationale recht van deze persoon. Als een Poolse rechter dient te beslissen over een dergelijk vermoeden of een dergelijke verklaring van overlijden, is het Poolse recht van toepassing.

Conform artikel 16, lid 1, worden de persoonlijkheidsrechten van een natuurlijke persoon beheerst door het nationale recht van de desbetreffende natuurlijke persoon.

Een natuurlijke persoon van wie een persoonlijkheidsrecht wordt bedreigd of is aangetast, kan ofwel uit hoofde van het recht van de staat waar het feit heeft plaatsgevonden dat deze dreiging of aantasting heeft veroorzaakt ofwel uit hoofde van het recht van de staat waar de gevolgen van de aantasting zich hebben voorgedaan om bescherming vragen.

Als een persoonlijkheidsrecht van een natuurlijke persoon is aangetast met gebruik van massacommunicatiemiddelen, dan bepaalt het recht van de staat waar de uitgever of de omroeporganisatie zijn zetel of gewone verblijfplaats heeft het recht op een reactie of rectificatie of een andere soortgelijke beschermingsmaatregel.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Conflictregels die van toepassing zijn op de relaties tussen ouders en kinderen (wet IPR):

De vaststelling van en het bezwaar tegen vaderschap of moederschap worden beheerst door het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft op het moment van zijn geboorte (artikel 55, lid 1). Als het recht van de staat waarvan het kind op het moment van zijn geboorte de nationaliteit heeft geen gerechtelijke vaststelling van vaderschap kent, dan wordt deze beheerst door het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft op het moment dat de verwantschap wordt vastgesteld. De erkenning van een kind wordt beheerst door het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft op het moment van die erkenning. Als dit recht geen erkenning van het kind kent, dan is het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft op het moment van zijn geboorte van toepassing, als dit erkenning kent. De erkenning van een verwekt, ongeboren kind wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit heeft op het moment van de erkenning.

Overeenkomstig artikel 56, lid 1, van de wet IPR wordt het recht dat van toepassing is op het ouderlijk gezag en het contact met het kind bepaald conform het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, dat op 19 oktober 1996 is gesloten te ’s-Gravenhage (PB L 151 van 11.6.2008, blz. 39; Dz. U. van 2010, nr. 172, stuk 1158).

In geval van de verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een staat die geen partij is bij het verdrag dat wordt vermeld in lid 1, bepaalt het recht van deze staat vanaf het moment dat deze verandering heeft plaatsgevonden de voorwaarden die van toepassing zijn op de maatregelen die worden getroffen in de staat van de oude gewone verblijfplaats van het kind.

Het recht dat van toepassing is op voogdij en curatele van het kind wordt bepaald conform het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, gesloten te ’s-Gravenhage op 19 oktober 1996 (artikel 59 van de wet IPR).

In geval van de verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een staat die geen partij is bij het verdrag dat wordt vermeld in lid 1, bepaalt het recht van deze staat vanaf het moment dat deze verandering heeft plaatsgevonden de voorwaarden die van toepassing zijn op de maatregelen die worden getroffen in de staat van de oude gewone verblijfplaats van het kind.

3.4.2 Adoptie

Overeenkomstig artikel 57 van de wet IPR wordt adoptie beheerst door het nationale recht van de adoptant.

Gezamenlijke adoptie door de echtgenoten wordt beheerst door hun gemeenschappelijke nationale recht. Bij gebreke van een gemeenschappelijk nationaal recht, is het recht van toepassing van de staat waarin beide echtgenoten woonachtig zijn of, bij gebreke van een woonplaats in dezelfde staat, het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. Als de echtgenoten hun gewone verblijfplaats niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waarmee ze op enigerlei wijze de nauwste band hebben van toepassing.

Artikel 58 van de wet IPR bepaalt dat er geen adoptie kan plaatsvinden zonder toepassing van de bepalingen van het nationale recht van de geadopteerde met betrekking tot de instemming van laatstgenoemde, de instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de toestemming van de bevoegde nationale autoriteiten, en evenmin als de beperkingen voor adoptie niet worden nageleefd die voortvloeien uit de verplaatsing van de woonplaats van de geadopteerde naar een andere staat.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De materiële voorwaarden van het huwelijk worden voor elk van de partijen beheerst door het recht van de staat waarvan zij de nationaliteit hebben op het moment dat het huwelijk wordt gesloten (artikel 48 van de wet IPR).

Conform de bepalingen van artikel 49, lid 1, worden de vormvereisten van het huwelijk beheerst door het recht van de staat waar het huwelijk is gesloten. Als het huwelijk buiten de Republiek Polen wordt gesloten, volstaat het dat de vorm van de sluiting voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in ofwel het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten, ofwel het recht van de staat waar beide echtgenoten hun woonplaats of gewone verblijfplaats hebben op het moment dat het huwelijk wordt gesloten.

Artikel 50 van de wet IPR bepaalt dat de gevolgen van het niet-naleven van de materiële voorwaarden of vormvereisten van het huwelijk op soortgelijke wijze zijn onderworpen aan het recht dat wordt bedoeld in de artikelen 48 en 49.

De persoonlijke en vermogensrechtelijke relaties tussen echtgenoten worden beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten (artikel 51, lid 1). Bij gebreke van een gemeenschappelijk nationaal recht is het recht van toepassing van de staat waarin beide echtgenoten woonachtig zijn of, bij gebreke van een woonplaats in dezelfde staat, het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. Als de echtgenoten hun gewone verblijfplaats niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waarmee ze op enigerlei wijze de nauwste band hebben van toepassing.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Niet van toepassing.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Overeenkomstig artikel 54 van de wet IPR wordt de ontbinding van het huwelijk beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten ten tijde van de indiening van het verzoek. Bij gebreke van een gemeenschappelijk nationaal recht is het recht van de staat van toepassing waarin beide echtgenoten woonachtig zijn op het moment van de invoering van het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of, als de echtgenoten op dat moment geen gemeenschappelijke woonplaats hebben, het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, op voorwaarde dat een van beide zich hier nog altijd bevindt. Bij gebreke van voorwaarden waarmee het toepasselijk recht kan worden vastgesteld, wordt de ontbinding van het huwelijk beheerst door het Poolse recht.

De bovenstaande bepalingen zijn mutatis mutandis van toepassing op de scheiding van tafel en bed.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Artikel 63 bepaalt dat het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald conform Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

3.6 Huwelijksvermogensrecht

De persoonlijke en vermogensrechtelijke relaties tussen echtgenoten worden beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten (artikel 51, lid 1). Bij gebreke van een gemeenschappelijk nationaal recht is het recht van toepassing van de staat waarin beide echtgenoten woonachtig zijn of, bij gebreke van een woonplaats in dezelfde staat, het recht van de staat waarin beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. Als de echtgenoten hun gewone verblijfplaats niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waarmee ze op enigerlei wijze de nauwste band hebben van toepassing.

Conform artikel 52, lid 1, van de wet IPR kunnen de echtgenoten hun vermogensrechtelijke relaties onderwerpen aan het recht van de staat waarvan een van hen de nationaliteit heeft of het recht van de staat waarin een van hen zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Deze keuze kan eveneens voorafgaand aan de sluiting van het huwelijk worden gemaakt.

De huwelijkse voorwaarden worden beheerst door het recht dat de echtgenoten hebben gekozen overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid. Als er geen recht is gekozen, zijn de huwelijkse voorwaarden onderworpen aan het recht dat van toepassing is op de persoonlijke en vermogensrechtelijke relaties tussen echtgenoten op het moment dat de akte wordt ondertekend. Om het recht te kiezen dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke relaties tussen de echtgenoten of op de huwelijkse voorwaarden, volstaat het dat wordt voldaan aan de vormvereisten die voor de huwelijkse voorwaarden zijn vastgesteld in het gekozen recht of het recht van de staat waar de keuze is gemaakt.

3.7 Erfrecht

Het recht dat van toepassing is op testamenten en erfopvolging wordt bepaald conform Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107) en de wijzigingen hiervan.

3.8 Goederenrecht

Overeenkomstig artikel 41, lid 1, van de wet IPR worden eigendom en andere zakelijke rechten beheerst door het recht van de staat waarin de betrokken zaak zich bevindt. Het verkrijgen en verliezen van de eigendom en het verkrijgen, verliezen en wijzigen van de inhoud, of de prioriteit van de andere zakelijke rechten worden beheerst door het recht van de staat waarop het voorwerp van deze rechten zich bevond op het moment dat het feit zich voordeed dat de genoemde rechtsgevolgen met zich meebracht.

3.9 Insolventie

De conflictregels die bepalen welk recht van toepassing is op insolventieprocedures staan in de wet van 28 februari 2003, de wet inzake faillissement (hierna de wet IF genoemd; geconsolideerde tekst: Dz. U. van 2019, stuk 498):

Zoals artikel 460 van de wet IF aangeeft, is het Poolse recht van toepassing op procedures die zijn ingesteld in de Republiek Polen, behoudens als het onderhavige hoofdstuk anders bepaalt.

Conform artikel 461 van de wet IF worden de arbeidsrelaties van personen die in dienst zijn op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, beheerst door het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst.

Of een zaak een onroerende zaak is, dient te worden vastgesteld volgens het recht van de plaats waar de zaak zich bevindt.

Overeenkomsten betreffende de exploitatie of verkrijging van een onroerende zaak op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een EVA-lidstaat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden beheerst door het recht van de staat waar de zaak zich bevindt.

Rechten met betrekking tot een onroerende zaak die zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een EVA-lidstaat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of een in een register ingeschreven schip of vliegtuig, worden beheerst door het recht van de staat waar het betrokken register wordt gehouden.

De insolventieverklaring doet geen afbreuk aan de rechten van schuldeisers en derden die de activa van de schuldenaar bezwaren en zich bevinden op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een EVA-lidstaat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, met inbegrip van het georganiseerde deel van deze activa, noch aan het recht om over activa te beschikken om vorderingen te betalen, noch aan het recht om vorderingen te betalen met behulp van de opbrengst van deze activa, noch aan het pand- en hypotheekrecht, noch aan het recht om te verzoeken om de teruggave van zaken van personen die deze zonder recht bezitten, noch aan het recht om de opbrengst van deze activa te ontvangen (artikel 462 van de wet IF). De bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de persoonlijke rechten en aanspraken die zijn ingeschreven in het kadaster en in andere openbare registers en waarvan de tenuitvoerlegging de bovenstaande rechten doet ontstaan.

Conform artikel 463, lid 1, van de wet IF wordt het in een verkoopovereenkomst bedongen eigendomsvoorbehoud ten gunste van de verkoper niet beëindigd als gevolg van de insolventieverklaring van een binnenlandse bank die de koper is van de betrokken zaak, mits het voorwerp van de overeenkomst zich op het moment van de insolventieverklaring bevond op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een EVA-lidstaat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

De insolventieverklaring van een binnenlandse bank die een vermogensbestanddeel heeft verkocht, rechtvaardigt de ontbinding van de verkoopovereenkomst niet als het voorwerp van de verkoop voorafgaand aan de insolventieverklaring is overgedragen en als het voorwerp van de verkoop zich op het moment van de insolventieverklaring in het buitenland bevond.

In overeenstemming met artikel 464 wordt de uitoefening van rechten waarvan het ontstaan, het bestaan of de overdracht de inschrijving in een boek of een register, de inschrijving op een rekening of de deponering in een centraal depot vereist, beheerst door het recht van de staat waarin deze boeken, registers, rekeningen of depots worden gehouden.

Onverminderd artikel 464 wordt het recht op terugkoop, beheerst door het recht van de overeenkomst op grond waarvan dit recht is ontstaan.

Onverminderd artikel 464 worden overeenkomsten die zijn gesloten voor het verrichten van transacties op de effectenmarkt in de zin van de bepalingen van de wet van 29 juli 2005 met betrekking tot het verkeer van effecten, beheerst door het recht inzake verbintenissen uit overeenkomst dat van toepassing is op de transacties die op deze markt worden verricht.

Conform artikel 467 wordt de verrekening beheerst door het recht inzake verbintenissen uit overeenkomst dat van toepassing is op dit type verrekeningsovereenkomsten.

Overeenkomstig artikel 4671 van de wet IF heeft de insolventieverklaring bovendien geen invloed op het recht van een schuldeiser op verrekening als dit mogelijk is uit hoofde van het recht dat van toepassing is op de vordering van de insolvente partij.

De tegenwerpbaarheid en de geldigheid van een na de instelling van de insolventieverklaring verrichte beschikkingshandeling aangaande onroerende zaken, schepen of vliegtuigen die zijn onderworpen aan inschrijving in een register en aangaande een recht waarvan het ontstaan, het bestaan of de overdracht de inschrijving in een boek of een register, de inschrijving op een rekening of de deponering in een centraal depot vereist, worden beheerst door het recht van de staat waarin deze onroerende zaak zich bevindt of waarin deze boeken, registers, rekeningen of depots worden gehouden.

Conform artikel 469 van de wet IF zijn de bepalingen inzake de nietigheid en de niet‑tegenwerpbaarheid van een handeling die is verricht ten nadele van schuldeisers niet van toepassing als het recht dat van toepassing is op deze handeling de niet-tegenwerpbaarheid van handelingen verricht ten nadele van de schuldeisers niet kent.

Ingevolge artikel 470 dient de invloed van de insolventieverklaring op de gerechtelijke procedures die lopen voor een rechter van een van de lidstaten van de Europese Unie of een EVA-lidstaat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, te worden beoordeeld volgens het recht van de staat waar de procedure wordt gevoerd.

Laatste update: 07/12/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Portugees) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Portugal

1 Bronnen van geldend recht

De volgende bronnen van het nationaal recht zijn vastgesteld in de artikelen 1, 3 en 4 van het Portugees burgerlijk wetboek, te weten:

• wetten;

• gebruik;

• billijkheid.

De bronnen van het internationaal recht zijn als volgt (artikel 8 van de Grondwet van de Portugese Republiek):

• de regels en beginselen van het algemeen of gemeenschappelijk internationaal recht maken deel uit van het Portugees recht;

• de bepalingen van geratificeerde of goedgekeurde internationale verdragen hebben werking in de interne rechtsorde na hun officiële bekendmaking en blijven van kracht zolang ze op internationaalrechtelijk gebied bindend zijn voor de Portugese staat;

• de regels die zijn uitgevaardigd door bevoegde organen van internationale organisaties waarvan Portugal lid is, hebben rechtstreekse werking in de interne rechtsorde, mits zulks in de betrokken oprichtingsverdragen is bepaald;

• de bepalingen van de verdragen die de Europese Unie beheersen en de regels die door haar instellingen zijn vastgesteld in de uitoefening van hun bevoegdheden, zijn van toepassing binnen de interne rechtsorde, conform de in het Unierecht vastgestelde voorwaarden en met inachtneming van de fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat.

1.1 Regels van nationaal recht

Wetten

Wetten zijn een directe bron van het interne recht. Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van het Portugees burgerlijk wetboek, worden alle algemene bepalingen die zijn uitgevaardigd door daartoe bevoegde overheidsinstanties, als wetten gezien. In artikel 112, lid 1, van de Grondwet van de Portugese Republiek is bepaald dat wetten, wetsbesluiten en regionale wetsbesluiten wetgevingshandelingen zijn.

Gebruik

Gewoonten zijn juridisch toelaatbaar als bron van intern recht indien aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

• ze zijn niet in strijd met de beginselen van goede trouw;

• ze hebben een wettelijke grondslag (artikel 3, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Billijkheid

De Portugese rechters mogen alleen uitspraak doen op basis van de billijkheid, wanneer:

• dat krachtens een wettelijke bepaling is toegestaan (artikel 4, punt a), van het burgerlijk wetboek) of

• de partijen hiermee instemmen en zij een rechtsbetrekking hebben (artikel 4, punt b), van het burgerlijk wetboek) of

de partijen vooraf zijn overeengekomen dat er een beroep op billijkheid kan worden gedaan (artikel 4, punt c), van het burgerlijk wetboek).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht

Portugal is gebonden door 26 Haagse verdragen:

1. Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (1954);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

2. Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen jegens kinderen (1956);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

3. Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen (1958);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

4. Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen (1961);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

5. Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen (1961);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

6. Verdrag tot afschaffing van het vereiste van legalisatie voor buitenlandse openbare akten (1961);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

7. Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (1965);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

8. Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken (1971);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

9. Aanvullend Protocol bij het Haagse Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken (1971);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

10. Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (1970);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

11. Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (1971);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

12. Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken (1970);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

13. Verdrag inzake het internationale beheer over nalatenschappen (1973);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

14. Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens producten (1973);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

15. Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen (1973);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

16. Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (1973);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

17. Verdrag inzake de wet die van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (1978);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

18. Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (1978);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

19. Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging (1978);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

20. Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (1980);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

21. Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (1993);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

22. Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (1996);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

23. Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen (2000);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

24. Verdrag inzake bedingen van forumkeuze (2005);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

25. Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (2007);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

26. Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (2007).

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdragen van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS)

Portugal is gebonden door 10 verdragen van de ICBS:

Deze verdragen zijn De link wordt in een nieuw venster geopend.hier beschikbaar

1. Overeenkomst betreffende de afgifte van bepaalde uittreksels uit akten van de Burgerlijke Stand bestemd voor het buitenland (Parijs, 27.9.1956). Goedgekeurd bij wet 33/81, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 196, van 27.8.1981;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

2. Overeenkomst inzake kosteloze afgifte en vrijstelling van legalisatie van afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand (Luxemburg, 26.9.1957). Goedgekeurd bij wet 22/81, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 189, van 19.8.1981;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

3. Overeenkomst inzake internationale uitwisseling van gegevens op het gebied van de burgerlijke stand (Istanbul, 4.9.1958). Goedgekeurd bij De link wordt in een nieuw venster geopend.decreet nr. 39/80, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 145, van 26.6.1980;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

4. Overeenkomst inzake veranderingen van geslachtsnamen en voornamen (Istanbul, 4.9.1958). Goedgekeurd bij resolutie van het Portugese parlement 5/84, bekendgemaakt in het Portugees staatsblad I, nr. 40, van 16.2.1984;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

5. Overeenkomst tot uitbreiding van de bevoegdheid van de autoriteiten belast met de registratie van de erkenning van onwettige kinderen (Rome, 14.9.1961). Goedgekeurd bij resolutie van het Portugese parlement 6/84, bekendgemaakt in het Portugees staatsblad I, nr. 50, van 28.2.1984;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

6. Overeenkomst betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand (Wenen, 8.9.1976). Goedgekeurd bij decreet van de regering 34/83, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 109, van 12.5.1983;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

7. Overeenkomst betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand (Wenen, 8.9.1976). Goedgekeurd bij decreet van de regering 34/83, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 109, van 12.5.1983;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

8. Overeenkomst tot vrijstelling van legalisatie voor bepaalde akten en documenten (Athene, 15.9.1977). Goedgekeurd bij decreet 135/82, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 292, van 20.12.1982;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

9. Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen (München, 5.9.1980). Goedgekeurd bij resolutie van het Portugese parlement 8/84, bekendgemaakt in het Portugees staatsblad I, nr. 54, van 3.3.1984;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

10. Overeenkomst betreffende de afgifte van een verklaring van huwelijksbevoegdheid (München, 5.9.1980). Goedgekeurd bij decreet van de regering 40/84, bekendgemaakt in Portugees staatsblad I, nr. 170, van 24.7.1984.

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Andere relevante multilaterale verdragen die voor Portugal bindend zijn:

Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom (Stockholm, 1967);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier en De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het protocol van 1967;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier en De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Protocol: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes en Verdrag tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van wisselbrieven en orderbriefjes (Genève, 1930);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag tot invoering van een eenvormige wet op cheques, Verdrag tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van cheques en protocol (Genève, 1931);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag houdende eenvormige wet nopens de vorm van een internationaal testament (Washington, 1973), waarbij Portugal partij is, goedgekeurd voor toetreding bij wetsbesluit 252/75;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (New York, 1958);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag van Lugano II betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Besluit: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (1980), gewijzigd bij het Protocol van 1999;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht, gesloten te Londen in 1970;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld – Verdrag van Istanbul van 2011;

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud – Verdrag van New York van 1956.

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier en De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

  • Overeenkomst betreffende justitiële en juridische samenwerking tussen de Portugese Republiek en de Republiek Angola, gesloten te Luanda (1995);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Overeenkomst inzake juridische samenwerking tussen de Portugese Republiek en de Republiek Guinee-Bissau, ondertekend te Bissau (1988);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Overeenkomst betreffende justitiële en juridische samenwerking tussen de Portugese Republiek en de Republiek Mozambique, gesloten te Lissabon (1990);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Overeenkomst betreffende justitiële en juridische samenwerking tussen de Portugese Republiek en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe (1976);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Overeenkomst betreffende de invordering van onderhoudsbijdragen tussen de Portugese Republiek en de Republiek Kaapverdië (1982);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Overeenkomst betreffende justitiële en juridische samenwerking tussen de Portugese Republiek en de Republiek Kaapverdië (2003);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Overeenkomst tussen de regering van de Portugese Republiek en de regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de invordering van onderhoudsbijdragen (2000);

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

  • Verdrag tussen het Groothertogdom Luxemburg en de Portugese Republiek inzake wederzijdse rechtshulp in voogdij- en omgangsrechtprocedures (1992).

Zie: De link wordt in een nieuw venster geopend.hier

2 Toepassing van de conflictregels

Wanneer een conflictregel naar vreemd recht verwijst, geldt dat het interne recht van die vreemde staat van toepassing is, maar betekent dat niet dat de rechtbanken van die staat ook bevoegd zijn. Ze zijn niet bevoegd, behoudens een andersluidende bepaling (artikel 16 van het burgerlijk wetboek).

De toepassing van vreemd recht is beperkt tot de regels van de vreemde rechtsorde die de door de conflictregel beoogde materie beheerst (bijvoorbeeld nalatenschappen, familiezaken, verbintenissen, zakelijke rechten) (artikel 15 van het burgerlijk wetboek).

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De Portugese rechter is niet gebonden door de door de partijen aangevoerde argumenten met betrekking tot het onderzoeken, interpreteren en toepassen van rechtsregels (artikel 5, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Uit dit algemene beginsel vloeit voort dat de nationale rechter de conflictregels ambtshalve toepast.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Er bestaan in Portugal drie basisregels met betrekking tot verwijzing:

  • de regel die voorziet in verwijzing naar het recht van een andere staat (artikel 17 van het burgerlijk wetboek);
  • de regel die voorziet in verwijzing naar het Portugese recht (artikel 18 van het burgerlijk wetboek);
  • de regel die bepaalt in welke gevallen verwijzing niet is toegestaan (artikel 19 van het burgerlijk wetboek).

Verwijzing naar het recht van een andere staat

In Portugal is verwijzing naar het recht van een andere staat toegestaan.

Verwijzing naar het recht van een andere staat vindt plaats wanneer de Portugese conflictregel naar het recht van een andere staat verwijst en die staat zich bevoegd acht om de zaak te behandelen (artikel 17, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Verwijzing eindigt wanneer:

  • het vreemde recht waarnaar de Portugese conflictregel verwijst het persoonlijke recht is en
    • de betrokkene zijn gewone verblijfplaats in Portugal heeft, of
    • de betrokkene in een land verblijft waar het toepasselijke recht volgens de conflictregels van dat rechtsstelsel het recht is van de staat waarvan de betrokkene de nationaliteit heeft (artikel 17, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Verwijzing wordt in ieder geval toegepast wanneer aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:

  • de zaak heeft betrekking op curatele, bewind, vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten, ouderlijk gezag, de betrekkingen tussen adoptieouders en adoptiekinderen en erfenissen;
  • het door de Portugese conflictregels aangewezen recht verwijst naar het recht van het land waar de onroerende zaken zijn gelegen, en de rechter van dat land wordt geacht bevoegd te zijn (artikel 17, lid 3, van het burgerlijk wetboek).

Verwijzing naar het Portugese recht

Verwijzing naar het Portugese recht vindt plaats wanneer de Portugese conflictregel naar het recht van een andere staat verwijst, dat een conflictregel bevat die vervolgens weer naar het Portugese recht terugverwijst. In dat geval is het Portugese recht van toepassing (artikel 18, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Bij kwesties met betrekking tot het personeel statuut is verwijzing naar het Portugese recht slechts toegestaan wanneer wordt voldaan aan het volgende aanvullende criterium:

  • de betrokkene heeft zijn gewone verblijfplaats op het Portugese grondgebied, of
  • volgens het recht van het land waar hij zijn verblijfplaats heeft, is het Portugese recht van toepassing (artikel 18, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Gevallen waarin verwijzing niet is toegestaan

De bovengenoemde vormen van verwijzing zijn niet toegestaan in de volgende gevallen:

  • als verwijzing leidt tot de ongeldigheid of niet-uitvoerbaarheid van een rechtshandeling die wel geldig zou zijn bij toepassing zonder meer (zonder verwijzing) van de Portugese conflictregel (artikel 19, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • als verwijzing leidt tot de onwettigheid van een toestand die anders wel wettig zou zijn (artikel 19, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • als de betrokkene het toepasselijke vreemde recht heeft aangewezen, mits dat is toegestaan (artikel 19, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Het aanknopingspunt is het feitelijke of juridische element dat in de conflictregel is vastgesteld en wordt gebruikt om te bepalen welk recht van toepassing is. Afhankelijk van het geval kan dit bijvoorbeeld de nationaliteit zijn of het land waar een rechtshandeling, de intellectuele schepping en de registratie van een recht heeft plaatsgevonden, waar de zaken zich bevinden of waar de betrokkene zijn verblijfplaats heeft.

In het Portugese recht zijn ten minste twee beperkingen gesteld aan de wijziging van het aanknopingspunt:

  • wetsontduiking – een wijziging van het aanknopingspunt die voortvloeit uit een feitelijke of juridische situatie die in het leven is geroepen om te ontsnappen aan de toepassing van een wet die anders wel zou worden toegepast, wordt niet in aanmerking genomen (artikel 21 van het burgerlijk wetboek);
  • de wijziging van het personele recht heeft geen invloed op de meerderjarigheid wanneer die op grond van het eerdere persoonlijke recht reeds is bereikt (artikel 29 van het burgerlijk wetboek).

Wanneer het niet mogelijk is het aanknopingspunt vast te stellen op grond waarvan het toepasselijke recht moet worden aangewezen, is het recht dat in tweede plaats in aanmerking komt van toepassing (artikel 23 van het burgerlijk wetboek).

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Strijdigheid met de openbare orde

De bepalingen van het door de conflictregel aangewezen vreemde recht zijn niet van toepassing wanneer deze in strijd zijn met de fundamentele beginselen van de internationale openbare orde van de Portugese staat (artikel 22, lid 1, van het burgerlijk wetboek). In voorkomend geval worden andere, beter passend geachte, bepalingen van het vreemde recht toegepast of, in tweede instantie, de regels van het Portugese interne recht (artikel 22, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Internationale verdragen en EU-wetgeving

Indien in voor de Portugese staat bindende internationale overeenkomsten of in Europese wetgeving regels betreffende toepasselijk recht zijn opgenomen die afwijken van de nationale conflictregels, worden de nationale conflictregels buiten beschouwing gelaten.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De partij die een beroep doet op buitenlands recht moet het bestaan en de inhoud ervan bewijzen. De rechter moet echter ambtshalve informatie inwinnen over dat buitenlandse recht. Het buitenlandse recht wordt geïnterpreteerd binnen het systeem waartoe het behoort en conform de daarin vastgestelde interpretatieregels (artikel 23, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Om informatie in te winnen over het buitenlandse recht op het gebied van burgerlijke en handelszaken, kunnen twee overeenkomsten waarbij Portugal partij is worden geraadpleegd, namelijk:

  • de Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Londen, 1968);
  • de Overeenkomst betreffende juridische informatie inzake het geldende recht en de toepassing daarvan (Brasilia, 1972).

Indien de inhoud van het toepasselijke buitenlandse recht niet kan worden vastgesteld, wordt het subsidiair toepasselijke recht toegepast (artikel 23, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Regeling volgens de EU-wetgeving

In alle lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken) wordt het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen bepaald op grond van Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 (Rome I), zodat de hierna vermelde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

Denemarken is de enige lidstaat van de Europese Unie waar Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 niet van toepassing is en waar het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst nog altijd van kracht is. Het recht dat daar van toepassing is op contractuele verbintenissen wordt bepaald overeenkomstig het Verdrag van Rome van 1980, zodat de hierna vermelde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

Regeling volgens de nationale conflictregels

Zaken met betrekking tot de bevestiging, interpretatie en voltooiing van een intentieverklaring, evenals het ontbreken van wil of een gebrekkige wil worden beheerst door:

  • het recht dat van toepassing is op de inhoud van de overeenkomst (artikel 35, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

De waarde van een gedraging als intentieverklaring wordt bepaald door:

  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de partijen of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van de plaats waar de gedraging is vastgesteld.

De waarde van zwijgen als verklaring wordt bepaald door:

  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de partijen of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van de plaats waar het voorstel is ontvangen (artikel 35, leden 2 en 3, van het burgerlijk wetboek).

De vorm van de intentieverklaring wordt beheerst door:

  1. het recht dat van toepassing is op de inhoud van de overeenkomst, of
  2. het recht dat geldt in het land waar de verklaring is gedaan, of
  3. het recht van het land waarnaar wordt verwezen door de conflictregel die geldt in het land waar de verklaring is gedaan (artikel 36, leden 1 en 2, van het burgerlijk wetboek).

Opmerking:

De opties 2 en 3 zijn alleen toelaatbaar indien in het recht dat de inhoud van de overeenkomst beheerst niet is bepaald dat de verklaring nietig of onuitvoerbaar is omdat een bepaald vormvereiste niet is nageleefd, zelfs als de overeenkomst in het buitenland is gesloten.

De wettelijke vertegenwoordiging wordt beheerst door:

  • het recht dat de rechtsbetrekking beheerst waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid voortvloeit (artikel 37 van het burgerlijk wetboek).

De organische vertegenwoordiging wordt beheerst door:

  • het persoonlijke recht.

Vrijwillige vertegenwoordiging is als volgt geregeld:

  • het recht van de staat waar de bevoegdheid tot vertegenwoordiging wordt uitgeoefend, beheerst het bestaan, de omvang, de wijziging, de gevolgen en de beëindiging van de vertegenwoordigingsbevoegdheid (artikel 39, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • het recht van het land van de gewone verblijfplaats van de vertegenwoordigde partij is van toepassing als de vertegenwoordiger zijn bevoegdheid in een ander land uitoefent dan het door de vertegenwoordigde partij aangewezen land en de derde met wie het contract is gesloten daarvan op de hoogte is (artikel 39, lid 2, van het burgerlijk wetboek);
  • het recht van het land waar het kantoor van de vertegenwoordiger is gevestigd, is van toepassing wanneer deze de vertegenwoordiging beroepsmatig uitoefent en de derde contractpartij daarvan op de hoogte is (artikel 39, lid 3, van het burgerlijk wetboek);
  • het recht van het land waar de onroerende zaken zijn gelegen, is van toepassing wanneer de vertegenwoordiging betrekking heeft op de beschikking over of het beheer van deze zaken (artikel 39, lid 3, van het burgerlijk wetboek).

De verjarings- en vervaltermijnen worden beheerst door:

  • het recht dat van toepassing is op het recht waarop deze termijnen betrekking hebben (artikel 40, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

De verplichtingen die voortvloeien uit rechtshandelingen en de inhoud van de overeenkomst worden beheerst door:

I. het recht dat de partijen hebben gekozen of in gedachte hadden (artikel 41, lid 1, van het burgerlijk wetboek), mits is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

  • de toepassing van dat recht strookt met een aanmerkelijk belang van de partijen, of
  • het recht is verbonden met een van de aspecten van de overeenkomst die onder de toepassing van het internationaal privaatrecht vallen (artikel 41, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

II. Indien de partijen geen recht hebben gekozen, wordt het volgende recht toegepast:

  • het recht van de gewone verblijfplaats van de aangever in het geval van een eenzijdige rechtshandeling;
  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de partijen in het geval van een overeenkomst (artikel 42, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

III. In het geval van overeenkomsten waarbij de partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt en de partijen geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben, moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • overeenkomsten om niet worden beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van de contractpartij die de begunstiging verleent;
  • overeenkomsten onder bezwarende titel worden beheerst door het recht van de plaats waar ze zijn gesloten (artikel 42, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Zaakwaarneming wordt beheerst door:

  • het recht van de plaats waar de zaakwaarnemer de hoofdactiviteit uitoefent (artikel 43 van het burgerlijk wetboek).

Ongerechtvaardigde verrijking wordt beheerst door:

  • het recht op basis waarvan de vermogensoverdracht ten gunste van de verrijkte is uitgevoerd.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Regeling volgens de EU-wetgeving

In alle lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken) wordt het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen bepaald op grond van Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 (Rome II), zodat de hierna vermelde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

In de betrekkingen tussen Portugal en de landen die partij zijn bij het Verdrag van Den Haag van 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, wordt het in die gevallen toepasselijke recht echter overeenkomstig dat verdrag bepaald, zodat in dit deel de conflictregels van Rome II terzijde worden geschoven (artikel 28 van Rome II).

Regeling volgens de nationale conflictregels

I. Buitencontractuele aansprakelijkheid gebaseerd op onrechtmatige daad of risico wordt beheerst door:

a)     het recht van het land waarin de belangrijkste schadelijke activiteit heeft plaatsgevonden, of

b)     in het geval van nalatigheid, het recht van het land waar de nalatige persoon had moeten handelen (artikel 45, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

II. Indien de veroorzaker niet aansprakelijk wordt geacht op grond van het recht van de plaats waar de schadelijke activiteit heeft plaatsgevonden of, in het geval van nalatigheid, van het recht van de plaats waar de veroorzaker had moeten handelen, is het toepasselijke recht het recht van de staat waarin het schadelijke gevolg zich heeft voorgedaan, mits aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)     op grond van het recht van de staat waarin het nadelige gevolg zich heeft voorgedaan, wordt de veroorzaker van de handeling of de nalatigheid aansprakelijk geacht, en

b)     de veroorzaker had het nadelige gevolg dat zich in die staat heeft voorgedaan als gevolg van het handelen of nalaten, moeten of kunnen voorzien (artikel 45, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

III. De regels onder punt I en II zijn niet van toepassing in de volgende gevallen:

a)      indien de veroorzaker van de handeling of de nalatigheid en de benadeelde persoon dezelfde nationaliteit of dezelfde gewone verblijfplaats hebben en af en toe in het buitenland verblijven, is het toepasselijke recht, afhankelijk van het geval, het recht van de nationaliteit of het recht van de gemeenschappelijke verblijfplaats;

b)      dit geldt onverminderd de bepalingen van de staat van verblijf, die voor alle personen gelijk van toepassing zijn (artikel 45, lid 3, van het burgerlijk wetboek).

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Het begrip persoonlijk recht

  • Natuurlijke personen:
    • Het persoonlijke recht is dat van de nationaliteit van de natuurlijke persoon (artikel 31, lid 1, van het burgerlijk wetboek).
    • In het geval van staatlozen geldt het recht van het land waar zij hun gewone verblijfplaats hebben als het persoonlijke recht (artikel 32, lid 1, van het burgerlijk wetboek). In het geval van een staatloze minderjarige of een meerderjarige onder curatele, is het recht van zijn wettelijke woonplaats het persoonlijke recht (artikel 32, lid 2, van het burgerlijk wetboek).
  • Rechtspersonen:
    • Het persoonlijke recht van rechtspersonen is het recht van de staat waar het hoofdkantoor en de administratieve zetel is gevestigd (artikel 33, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Het persoonlijke recht van natuurlijke personen beheerst:

  • de burgerlijke staat (artikel 25 van het burgerlijk wetboek);
  • de bevoegdheid (artikel 25 van het burgerlijk wetboek);
  • de verkrijging en de beëindiging van rechtspersoonlijkheid (artikel 26, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • de rechten van persoonlijkheid – het bestaan, de bescherming en de beperkingen (behoudens het feit dat een vreemdeling of staatloze alleen de vormen van rechtsbescherming geniet die door het Portugese recht worden erkend) (artikel 27 van het burgerlijk wetboek);
  • de meerderjarigheid (onder voorbehoud dat de verandering van het persoonlijke recht geen invloed heeft op de reeds bereikte meerderjarigheid krachtens het eerdere persoonlijke recht) (artikel 29 van het burgerlijk wetboek);
  • curatele en vergelijkbare maatregelen die tot doel hebben onbekwame personen te beschermen (artikel 29 van het burgerlijk wetboek).

Het persoonlijke recht van rechtspersonen beheerst:

  • de bevoegdheid van de rechtspersoon;
  • de oprichting, het functioneren en de bevoegdheid van zijn organen;
  • de wijze van verwerving en verlies van aandeelhouderschap, evenals de bijkomende rechten en verplichtingen;
  • de aansprakelijkheid van de rechtspersoon, zijn organen en aandeelhouders jegens derden;
  • de omzetting, de ontbinding en de beëindiging van de rechtspersoon (artikel 33, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Verplaatsing en fusie van rechtspersonen:

  • De verplaatsing van het hoofdkantoor van de rechtspersoon van het ene land naar het andere heeft niet het verlies van rechtspersoonlijkheid tot gevolg wanneer de rechtsstelsels van beide landen op dit punt overeenstemmen.
  • De fusie van rechtspersonen met een verschillend persoonlijk recht wordt beoordeeld op grond van beide rechtsstelsels (artikel 33, leden 3 en 4, van het burgerlijk wetboek).

Internationale rechtspersonen:

  • Het persoonlijke recht is het in de oprichtingsakte of de statuten aangewezen recht.
  • Indien er geen recht is aangewezen, is het recht van het land waar het hoofdkantoor is gevestigd van toepassing (artikel 34 van het burgerlijk wetboek).

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De vaststelling van afstamming wordt beheerst door:

  • het persoonlijke recht van de ouder op het moment dat de relatie tot stand kwam (artikel 56, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • het gemeenschappelijke nationale recht van de ouders, of bij gebreke daarvan, het recht van het land waar zij hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben of, bij gebreke daarvan, het persoonlijke recht van het kind wanneer het een kind van een gehuwde moeder betreft en de vaststelling van de afstamming betrekking heeft op de vader (artikel 56, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

De betrekkingen tussen ouders en kinderen worden beheerst door:

  • het gemeenschappelijk nationale recht van de ouders of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de ouders of,
  • als de gewone verblijfplaats van de ene ouder zich in een ander land bevindt dan die van de andere ouder, het persoonlijke recht van het kind (artikel 57, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

3.4.2 Adoptie

Adoptie, de betrekkingen tussen de adoptieouders en adoptiekinderen, en de betrekkingen tussen het geadopteerde kind en zijn biologische familie worden beheerst door:

  • het persoonlijke recht van de adoptieouders (artikel 60, lid 1, van het burgerlijk wetboek) of,
  • indien de adoptieouders zijn gehuwd of indien het adoptiekind het kind van een van hen is, het gemeenschappelijke nationale recht van de adoptieouders of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de adoptieouders of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van het land waarmee het gezinsleven van de adoptieouders het nauwst verbonden is (artikel 60, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Gevallen waarin adoptie niet is toegestaan:

  • wanneer het recht dat de betrekkingen tussen het te adopteren kind en de biologische ouders beheerst adoptie niet kent of adoptie in de betreffende situatie niet is toegestaan (artikel 60, lid 4, van het burgerlijk wetboek).

Gevallen waarin toestemming is vereist voor adoptie of vrijwillige erkenning van het ouderschap:

  • indien het persoonlijke recht van het te adopteren kind zijn toestemming vereist (artikel 61, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • indien het recht dat de relatie beheerst tussen het te adopteren kind en een derde met wie het een familierechtelijke band of een band op grond van voogdij heeft, de toestemming van die derde vereist (artikel 61, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Het persoonlijke recht van iedere van de echtgenoten is van toepassing op:

  • hun bevoegdheid om een huwelijk te sluiten;
  • hun bekwaamheid om een huwelijksovereenkomst te ondertekenen;
  • de regels inzake het ontbreken van instemming of een ongeldige instemming van de echtgenoten (artikel 49 van het burgerlijk wetboek).

De vorm van het huwelijk wordt beheerst door de volgende regels:

  • het recht van de staat waar het huwelijk wordt voltrokken;
  • het nationale recht van een van beide echtgenoten in het geval van twee vreemdelingen die in Portugal huwen ten overstaan van de respectieve consulaire of diplomatieke vertegenwoordigers van hun land en indien het recht van dat land dezelfde bevoegdheid toekent aan Portugese consulaire en diplomatieke vertegenwoordigers (artikel 51, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers van de Portugese staat of de katholieke geestelijken kunnen een huwelijk tussen twee Portugezen of tussen een Portugees en een buitenlander sluiten (artikel 51, lid 2, van het burgerlijk wetboek);
  • in bovengenoemde gevallen wordt het huwelijk voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking bekendgemaakt door de bevoegde autoriteit, tenzij vrijstelling is verleend van deze verplichting (artikel 51, lid 3, van het burgerlijk wetboek);
  • het canonieke huwelijk dat is voltrokken in het buitenland tussen twee Portugezen of tussen een Portugees en een buitenlander wordt geacht katholiek te zijn en zal in Portugal worden ingeschreven in het huwelijksregister van de betrokken parochie, ongeacht de wettelijke vorm van de huwelijksvoltrekking (artikel 51, lid 4, van het burgerlijk wetboek).

De betrekkingen tussen de echtgenoten en de wijziging van het huwelijksvermogensregime worden beheerst door:

  • het gemeenschappelijke nationale recht (artikel 52, lid 1, van het burgerlijk wetboek) of, bij gebreke daarvan
  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van het land waarmee het gezinsleven het nauwst verbonden is (artikel 51, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Er bestaan geen nationale conflictregels die specifiek betrekking hebben op ongehuwd samenwonen.

Ongehuwd samenwonen wordt in het interne recht beheerst door wet 7/2001 van 11 mei 2001 (bescherming van ongehuwd samenwonen) (laatstelijk gewijzigd bij wet 71/2018 van 31 december 2018).

In het Portugese recht is ongehuwd samenwonen gedefinieerd als de juridische situatie waarbij twee personen, ongeacht hun geslacht, gedurende meer dan twee jaar samenwonen onder dezelfde voorwaarden als echtgenoten (artikel 1, lid 2, van de wet op de bescherming van ongehuwd samenwonen).

Gezien het ontbreken van specifieke conflictregels inzake ongehuwd samenwonen, zijn de conflictregels inzake de betrekkingen tussen echtgenoten en de wijziging van het huwelijksvermogensregime op overeenkomstige wijze van toepassing. Deze interpretatie is in de nationale rechtspraak echter aan veranderingen onderhevig.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Regeling volgens de EU-wetgeving

In de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking, wordt het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed bepaald op grond van Verordening (EG) nr. 1259/2010 van 11 juli 2007, zodat de hierna vermelde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

Regeling volgens de nationale conflictregels

Echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden beheerst door:

  • het gemeenschappelijke nationale recht of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van het land waarmee het gezinsleven het nauwst verbonden is (artikel 52 van het burgerlijk wetboek, dat ingevolge artikel 55, lid 1, van dat wetboek van toepassing is op echtscheiding en scheiding van tafel en bed).

Wijziging van het toepasselijke recht gedurende het huwelijk:

  • In dat geval kan alleen een relevant feit dat zich gedurende het huwelijk voordoet, een reden zijn voor echtscheiding of scheiding van tafel en bed (artikel 55, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Regeling volgens het Haags Protocol van 2007

In de lidstaten van de Europese Unie (behalve Denemarken) wordt het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een familiebetrekking, afstamming, huwelijk of aanverwantschap, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, ongeacht de burgerlijke staat van de ouders, bepaald op grond van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, zodat de hierna genoemde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

Regeling volgens de nationale conflictregels

Het toepasselijke recht is, afhankelijk van het geval, het recht dat is vermeld:

  • onder de titel “Vaststelling van de afstamming, inclusief adoptie”, in het deel over betrekkingen tussen ouders en kinderen, en over de betrekkingen tussen adoptieouders en adoptiekinderen;
  • onder de titel “Huwelijk, ongehuwd samenwonen, echtscheiding, scheiding van tafel en bed en onderhoudsverplichtingen”, in het deel over betrekkingen tussen echtgenoten.

In het geval van onderhoudsvorderingen op basis van andere familiebetrekkingen geldt dat:

  • het persoonlijke recht van de partijen van toepassing is.

In het geval van onderhoudsvorderingen op basis van rechtshandelingen geldt dat:

  • het recht dat hierboven is vermeld onder de titel “Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen” het toepasselijke recht is, met name met betrekking tot verbintenissen die voortvloeien uit rechtshandelingen en uit de inhoud van de overeenkomst.

In het geval van onderhoudsvorderingen op basis van bepalingen uit het erfrecht of een testament geldt dat:

  • het recht dat onder de titel “Testamenten en erfrecht” is vermeld, het toepasselijke recht is.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Regeling volgens de EU-wetgeving

In de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking, waaronder Portugal, wordt het toepasselijke recht inzake huwelijksvermogensstelsels en vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen bepaald op grond van Verordening (EU) 2016/1103 en Verordening (EU) 2016/1104, zodat de hierna vermelde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

Regeling volgens de nationale conflictregels

Huwelijkse voorwaarden (inhoud en gevolgen) en het huwelijksvermogensregime (wettelijk en contractueel) worden beheerst door:

  • het nationale recht van de echtgenoten op het tijdstip van het huwelijk (artikel 53, lid 1, van het burgerlijk wetboek) of, indien zij niet dezelfde nationaliteit hebben,
  • het recht van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats op het tijdstip van het huwelijk of, bij gebreke daarvan,
  • het recht van de eerste verblijfplaats van het echtpaar (artikel 53, lid 1, van het burgerlijk wetboek) of
  • een van voornoemde rechtsstelsels, als een vreemd rechtsstelsel van toepassing is, als een van de echtgenoten gewoonlijk in Portugal verblijft en als dat stelsel is overeengekomen zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor eerdere rechten die een derde voorafgaand aan de overeenkomst heeft verworven (artikel 53, lid 3, van het burgerlijk wetboek).

Wat de wijziging van het huwelijksvermogensregime betreft, zie het deel over de betrekkingen tussen de echtgenoten en de wijziging van het huwelijksvermogensregime (artikel 54 van het burgerlijk wetboek), onder punt 3.5.1 “Huwelijk”.

3.7 Erfrecht

Regeling volgens de EU-wetgeving

In alle lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk) wordt het recht dat van toepassing is op nalatenschappen bepaald op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012, zodat de hierna genoemde nationale conflictregels terzijde worden geschoven voor zover deze afwijkend zijn.

De Europese erfopvolgingsverordening laat onverlet de toepassing van de internationale verdragen waarbij Portugal op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij is (artikel 75, lid 1, van Verordening (EU) nr. 650/2012).

Hoewel Portugal het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen heeft ondertekend, heeft het dat verdrag tot op heden (april 2021) niet geratificeerd, zodat het er niet door is gebonden.

Bijgevolg worden internationale testamenten beheerst door het Verdrag houdende eenvormige wet nopens de vorm van een internationaal testament (Washington, 1973), waarbij Portugal partij is, goedgekeurd voor toetreding bij wetsbesluit 252/75, en door de regels van het Portugese notarieel wetboek.

Regeling volgens de nationale conflictregels

Het persoonlijke recht van de erflater op het tijdstip van het overlijden beheerst:

  • de erfopvolging in de nalatenschap;
  • de bevoegdheden van de beheerder van de nalatenschap en de executeur-testamentair (artikel 62 van het burgerlijk wetboek).

Het persoonlijke recht van de testateur op het tijdstip van het opmaken van het testament beheerst:

  • de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken en om deze wilsbeschikking te wijzigen of te herroepen (artikel 63, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • de speciale vorm die rekening houdend met de leeftijd van de testateur is vereist (artikel 63, lid 1, van het burgerlijk wetboek);
  • de interpretatie van de clausules en bepalingen van uiterste wilsbeschikkingen, tenzij daarin naar een ander recht wordt verwezen (artikel 64, punt a), van het burgerlijk wetboek);
  • de regels inzake het ontbreken van instemming of een ongeldige instemming (artikel 64, punt b), van het burgerlijk wetboek);
  • de toelaatbaarheid van gemeenschappelijke testamenten (artikel 64, punt c), van het burgerlijk wetboek);
  • de toelaatbaarheid van erfovereenkomsten, onverminderd het stelsel vermeld onder de titel “Huwelijksvermogensregimes” (artikel 64, punt c), van het burgerlijk wetboek).

Opmerking:

Wanneer het persoonlijke recht wijzigt nadat de uiterste wilsbeschikking is opgesteld, kan de testateur deze wilsbeschikking alsnog herroepen conform het eerdere persoonlijke recht (artikel 63, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

Ten aanzien van de vorm, herroeping of wijziging van uiterste wilsbeschikkingen kunnen de volgende rechtsstelsels als tweede mogelijkheid worden toegepast:

  • het recht van de plaats waar de akte is opgesteld; of
  • het persoonlijke recht van de overledene op het tijdstip van het opmaken van het testament; of
  • het persoonlijke recht van de overledene op het tijdstip van het overlijden; of
  • het recht waarnaar de nationale conflictregel verwijst (artikel 65, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Beperkingen van dit stelsel:

Er moet worden voldaan aan de vorm die is vereist op grond van het persoonlijke recht van de testateur op het tijdstip van het opmaken van het testament, indien niet-naleving leidt tot nietigheid of niet-uitvoerbaarheid van de wilsbeschikking, zelfs indien deze in het buitenland zal worden uitgevoerd.

3.8 Goederenrecht

Bezit, eigendom en andere zakelijke rechten worden beheerst door:

  • het recht van de staat op het grondgebied waarvan de zaken zich bevinden (artikel 46, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

De vestiging en de overdracht van zakelijke rechten op goederen in transito worden beheerst door:

  • het recht van het land van bestemming (artikel 46, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

De vestiging en de overdracht van zakelijke rechten op vervoersmiddelen waarvoor inschrijving in het register verplicht is, worden beheerst door:

  • het recht van het land waar de inschrijving is gedaan (artikel 46, lid 3, van het burgerlijk wetboek).

De bevoegdheid tot het vestigen van zakelijke rechten op onroerende zaken of hierover te beschikken, wordt beheerst door:

  • het recht van het land waar de zaak is gelegen, mits zulks in het betreffende rechtsstelsel is bepaald, of anders
  • het persoonlijke recht (artikel 47 van het burgerlijk wetboek).

Auteursrechten worden beheerst door:

  • het recht van de plaats van de eerste publicatie van het werk of, indien het werk niet is gepubliceerd;
  • het persoonlijke recht van de auteur, onverminderd de bepalingen in speciale wetgeving (artikel 48, lid 1, van het burgerlijk wetboek).

Industriële-eigendomsrechten worden beheerst door:

  • het recht van het land waarin zij zijn geschapen (artikel 48, lid 2, van het burgerlijk wetboek).

3.9 Insolventie

Het toepasselijke recht is over het algemeen het recht van de staat waar de zaak is aangebracht (artikel 276 van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

In bepaalde gevallen zijn er uitzonderingen op deze regel voor de effecten van de insolventieverklaring:

• De effecten op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen worden beheerst door het recht dat van toepassing is op arbeidsovereenkomsten (artikel 277 van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De rechten van de schuldenaar met betrekking tot onroerend goed, of een vaartuig of een vliegtuig dat moet worden ingeschreven in een openbaar register, worden beheerst door het recht van de staat onder het gezag waarvan dit register wordt gehouden (artikel 278 van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De effecten op overeenkomsten die het recht geven zakelijke rechten op onroerend goed te verwerven of het recht om dat onroerend goed te gebruiken, worden uitsluitend beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan het onroerend goed is gelegen (artikel 279, lid 1, van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De effecten op de rechten van de verkoper met betrekking tot aan de insolvente schuldenaar met eigendomsvoorbehoud verkochte activa en de zakelijke rechten van schuldeisers of derden op activa die toebehoren aan de schuldenaar en die zich op het moment van inleiding van de procedure op het grondgebied van de andere staat bevinden, worden uitsluitend beheerst door het recht van die staat (artikel 280, lid 1, van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De effecten op de rechten betreffende effecten op naam of gedeponeerde effecten worden krachtens artikel 41 van de effectenwet beheerst door het recht dat van toepassing is op de overdracht van deze rechten (artikel 282, lid 1, van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De effecten op de rechten en verplichtingen van de partijen op een financiële markt of van een betalingssysteem zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998, of het equivalent daarvan, worden beheerst door het recht dat op dat systeem van toepassing is (artikel 285 van de effectenwet en artikel 282, lid 2, van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De effecten op verkoop- en terugkooptransacties in de zin van artikel 12 van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 worden beheerst door het op deze overeenkomsten toepasselijke recht (artikel 283 van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

• De effecten op lopende procedures in verband met een goed of een recht dat integraal deel uitmaakt van de insolvente boedel, worden uitsluitend beheerst door het recht van de staat waar de procedure wordt gevoerd (artikel 285 van het wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen).

Links naar relevante Portugese wetgeving:

De link wordt in een nieuw venster geopend.Grondwet van de Portugese Republiek

De link wordt in een nieuw venster geopend.Burgerlijk wetboek

De link wordt in een nieuw venster geopend.Notarieel wetboek

De link wordt in een nieuw venster geopend.Wetboek inzake insolventie en sanering van ondernemingen

Slotopmerking

De informatie op deze pagina is algemeen van aard en niet alomvattend. Zij is niet bindend voor het contactpunt, het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, de rechtbanken of enige andere ontvanger. Raadpleging van deze informatie kan niet in de plaats komen van het raadplegen van de toepasselijke wetgeving.

Laatste update: 10/11/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Roemenië

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

(selectie)

De interne bronnen van het Roemeense internationaal privaatrecht zijn onder meer de grondwet, boek VII van het burgerlijk wetboek, het wetboek van burgerlijke rechtsvordering en verschillende bijzondere wetten die verband houden met het internationaal privaatrecht inzake vreemdelingen, ondernemingen, het handelsregister en nationaliteit

1.2 Geldende multilaterale verdragen

(selectie)

De verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht betreffende de burgerlijke rechtsvordering, de afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse documenten, de betekening van stukken, de verkrijging van bewijs, de toegang tot de rechter, de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, de bescherming van kinderen, adoptie, forumkeuze, onderhoudsverplichtingen en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

De verdragen van de Raad van Europa betreffende arbitrage in handelszaken, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen, het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht, adoptie, de wettelijke status van buiten het huwelijk geboren kinderen en nationaliteit.

De verdragen van de Verenigde Naties inzake vrouwen- en kinderrechten, de internationale inning van levensonderhoud, arbitrage, immuniteit, vervoer, intellectueel eigendom, aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor milieuschade, bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, verjaring en koopovereenkomsten.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Verdragen betreffende rechtshulp in burgerlijke zaken die Roemenië heeft gesloten met Albanië, Algerije, België, Bulgarije, China, Cuba, Egypte, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Macedonië, Marokko, Moldavië, Mongolië, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Rusland, Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Syrië, Tsjechië, Tunesië, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Korea.

2 Toepassing van de conflictregels

De toepassing van vreemd recht op een rechtsverhouding met een internationaal element gebeurt zowel ambtshalve door de rechter als op verzoek van de betrokken partij.

De rechter kan op basis van zijn actieve rol het vreemd recht ambtshalve toepassen of de toepassing ervan ter overweging voorleggen aan partijen indien een Roemeense conflictregel daarnaar verwijst. Elke partij kan bij het gerecht echter een beroep doen op vreemd recht op grond van het beginsel van beschikbaarheid.

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Het vreemd recht omvat tevens de bepalingen van het materiële recht (waaronder de conflictregels), tenzij de partijen het toepasselijke vreemd recht hebben gekozen, alsook de gevallen waarin vreemd recht van toepassing is op de vorm van rechtshandelingen en niet‑contractuele verbintenissen en andere bijzondere gevallen conform het bepaalde in internationale verdragen waarbij Roemenië partij is, in het EU-recht of in de wetgeving.

Wanneer het vreemd recht naar het Roemeense recht of het recht van een andere staat terugverwijst, is het Roemeense recht van toepassing, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Zie de artikelen 2559 en 2560 van het burgerlijk wetboek.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Het vreemd recht omvat tevens de bepalingen van het materiële recht (waaronder de conflictregels), tenzij de partijen het toepasselijke vreemd recht hebben gekozen, alsook de gevallen waarin vreemd recht van toepassing is op de vorm van rechtshandelingen en niet‑contractuele verbintenissen en andere bijzondere gevallen conform het bepaalde in internationale verdragen waarbij Roemenië partij is, in het EU-recht of in de wetgeving.

Wanneer het vreemd recht naar het Roemeense recht of het recht van een andere staat terugverwijst, is het Roemeense recht van toepassing, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Zie de artikelen 2559 en 2560 van het burgerlijk wetboek.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

De gevallen waarin het oude recht altijd van toepassing blijft ondanks de wijziging van het aanknopingspunt zijn bijvoorbeeld: het recht van de laatste nationaliteit (beslissing tot vaststelling van vermoedelijk overlijden, afwezigheid of vermissing); het recht dat de gevolgen van het huwelijk van de ouders van een kind beheerst (afstamming van een binnen het huwelijk geboren kind) op het ogenblik van de geboorte van het kind; het nationale recht van het kind vanaf zijn geboortedatum (afstamming van een buitenechtelijk kind).

De gevallen waarin het oude recht voorrang heeft op het nieuwe recht ondanks de wijziging van het aanknopingspunt zijn bijvoorbeeld: het recht van de staat van waaruit een goed is verzonden (goed dat wordt vervoerd); het recht van de woonplaats/het hoofdkantoor van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip dat de overeenkomst wordt gesloten (vaststellen met welk recht de overeenkomst de nauwste banden heeft).

Gevallen waarin zowel het oude recht als het nieuwe recht kunnen worden toegepast in geval van wijziging van het aanknopingspunt zijn bijvoorbeeld: het recht van de plaats waar de roerende zaak zich bevond op het ogenblik dat het rechtsfeit zich voordeed waardoor het recht ontstond of teniet ging (vestiging, overdracht of tenietgaan van zakelijke rechten); het toepasselijke recht op het tijdstip en in het land waar de publiciteit is uitgevoerd (roerende zaken die eerder zijn verplaatst of die later naar een ander land worden gebracht); het recht van de staat op het grondgebied waarvan de zaak zich bevindt bij aanvang van de termijn van bezit of waar vandaan de zaak is verplaatst (verkrijgende verjaring).

De gevallen waarin het meeste gunstige recht wordt toegepast in geval van wijziging van het aanknopingspunt zijn bijvoorbeeld: de wijziging van de nationaliteit bij het bereiken van de leeftijd van meerderjarigheid; de afstamming van het buitenechtelijke kind (dat bij de geboorte een dubbele nationaliteit heeft).

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Vreemd recht wordt niet toegepast wanneer dit in strijd is met de openbare orde van het Roemeense internationaal privaatrecht (bijvoorbeeld, indien de toepassing leidt tot een resultaat dat onverenigbaar is met de fundamentele beginselen van het Roemeense recht of het recht van de Europese Unie en met de fundamentele mensenrechten) of wanneer het betreffende vreemd recht van toepassing is geworden als gevolg van een schending van het Roemeense recht. Indien het vreemd recht niet wordt toegepast, is het Roemeense recht van toepassing.

Het recht dat volgens de interne regels van het internationaal privaatrecht is aangewezen, blijft bij uitzondering buiten toepassing, indien de rechtsverhouding geen nauwe band heeft met dat recht. In dat geval wordt het recht toegepast waarmee de zaak het nauwst verbonden is.

De dwingende bepalingen van het Roemeense recht waarin regels zijn vastgesteld voor rechtsverhoudingen met een internationaal element hebben voorrang. Dwingende bepalingen van het recht van een andere staat waarin regels zijn vastgesteld voor rechtsverhoudingen met een internationaal element kunnen ook rechtstreeks worden toegepast, indien de rechtsverhouding nauw verbonden is met het recht van die staat en de rechtmatige belangen van de partijen dat vereisen.

Zie de artikelen 2564 en 2566 van het burgerlijk wetboek.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De rechter stelt de inhoud van het vreemd recht vast aan de hand van verklaringen die worden verstrekt door de staat die de rechtsregels heeft uitgevaardigd, door middel van een deskundigenrapport of een ander geschikt middel. De partij die het vreemd recht inroept, is gehouden de inhoud ervan aan te tonen.

Zie artikel 2562 van het burgerlijk wetboek; artikel 29 van wet nr. 189/2003 houdende internationale rechtshulp in burgerlijke zaken; de Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Londen, 1968) en de bilaterale verdragen die zijn gesloten met de onder punt 1.3 genoemde landen.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

De materiële voorwaarden van een rechtshandeling worden beheerst door het recht dat door de partijen of de auteur is gekozen. De partijen mogen het recht kiezen dat van toepassing is op (een deel van) de rechtshandeling.

Bij gebreke van een keuze wordt het recht van de staat toegepast waarmee de rechtshandeling het nauwst verbonden is (de staat waar de persoon die de kenmerkende prestatie moet verrichten of de persoon die de rechtshandeling verricht zijn gewone verblijfplaats of hoofdkantoor heeft); wanneer dit recht niet kan worden vastgesteld, wordt het recht van de staat waar de rechtshandeling is aangegaan, toegepast.

De formele voorwaarden van een rechtshandeling worden beheerst door het recht dat de inhoud van de rechtshandeling beheerst. De rechtshandeling is geldig wanneer zij voldoet aan voorwaarden die zijn vastgesteld in een van de volgende rechtstelsels: het recht van de plaats waar de handeling tot stand is gekomen; het recht van de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de persoon die ermee heeft ingestemd; het toepasselijke recht overeenkomstig het internationaal privaatrecht van de autoriteit die de geldigheid van de rechtshandeling onderzoekt.

Het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst wordt vastgesteld volgens de bepalingen van het Unierecht en voor zaken die niet onder deze bepalingen vallen, worden de bepalingen van het interne recht betreffende het recht dat van toepassing is op de rechtshandelingen toegepast, tenzij in internationale verdragen of bijzondere voorschriften anders is bepaald.

Zie de artikelen 2640 tot en met 2646 van het burgerlijk wetboek.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen wordt vastgesteld volgens de bepalingen van het Unierecht en, voor zaken die daar niet onder vallen, wordt het recht toegepast dat de reeds eerder bestaande rechtsbetrekking tussen partijen beheerst, tenzij in internationale verdragen of bijzondere voorschriften anders is bepaald.

Vorderingen tot schadevergoeding wegens schending van de privacy en rechten betreffende de persoonlijkheid worden, naar keuze van de benadeelde, beheerst door de rechtsstelsels van: de staat waar de benadeelde zijn gewone verblijfplaats heeft; de staat waar de schade is veroorzaakt; de staat waar de veroorzaker van de schade zijn gewone verblijfplaats of zijn hoofdkantoor heeft.

Het recht van antwoord bij schade als gevolg van inbreuken op de persoonlijkheid wordt beheerst door het recht van de staat waar de publicatie is verschenen of het programma is uitgezonden.

Zie de artikelen 2641 en 2642 van het burgerlijk wetboek.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

De naam van een persoon wordt beheerst door het nationale recht van die persoon. De vaststelling van de naam van het kind bij de geboorte wordt beheerst, naar keuze, hetzij door het recht van de staat waarvan de ouders en het kind de gemeenschappelijke nationaliteit hebben, hetzij door het recht van de staat waar het kind is geboren en waar het sinds zijn geboorte verblijft.

De woonplaats van een persoon wordt beheerst door het nationale recht.

De burgerlijke staat en de handelingsbekwaamheid van een natuurlijke persoon worden beheerst door het nationale recht van die persoon. Bijzondere vormen van onbekwaamheid met betrekking tot een bepaalde rechtsverhouding zijn onderworpen aan het recht dat van toepassing is op die rechtsverhouding. De aanvang en de beëindiging van de persoonlijkheid wordt bepaald door het nationale recht van iedere betrokken persoon.

Maatregelen tot bescherming van een persoon die volledig handelingsbekwaam is, worden beheerst door het recht van de staat waar deze persoon zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat hij onder curatele wordt gesteld of de dag waarop een andere beschermingsmaatregel wordt genomen.

Zie artikel 2570, de artikelen 2572 tot en met 2576 en de artikelen 2578 en 2579 van het burgerlijk wetboek.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De afstamming van een binnen het huwelijk geboren kind wordt vastgesteld conform het recht dat, op het tijdstip van de geboorte, de algemene gevolgen van het huwelijk van de ouders beheerst. Indien het huwelijk van de ouders vóór de geboorte van het kind is beëindigd of ontbonden, is het recht dat de gevolgen van de beëindiging of de ontbinding beheerst van toepassing. Ditzelfde recht is eveneens van toepassing op de ontkenning van het vaderschap van een binnen het huwelijk geboren kind, alsook op de verkrijging van de naam door het kind.

De afstamming van het buitenechtelijke kind wordt vastgesteld conform het nationale recht van het kind op het tijdstip van de geboorte, dat van toepassing is op zowel de erkenning als de betwisting van het ouderschap en de gevolgen daarvan. Indien het kind meerdere nationaliteiten bezit, anders dan de Roemeense nationaliteit, wordt het meest gunstige nationale recht toegepast.

Zie de artikelen 2603 tot en met 2606 van het burgerlijk wetboek.

3.4.2 Adoptie

De vereiste materiële voorwaarden voor een adoptie worden beheerst door het nationale recht van de adoptant en de geadopteerde. Er moet tevens worden voldaan aan de voorwaarden die aan hen worden gesteld in elk van de betrokken nationale rechtsstelsels. De materiële voorwaarden die worden gesteld aan echtgenoten die gezamenlijk een kind adopteren of aan een van de echtgenoten die het kind van de andere echtgenoot adopteert, vallen onder het recht dat de algemene gevolgen van het huwelijk beheerst.

De gevolgen van de adoptie, de betrekkingen tussen de adoptant en de geadopteerde en de herroeping van de adoptie worden beheerst door het nationale recht van de adoptant. Wanneer beide echtgenoten adoptant zijn, is het recht dat de algemene gevolgen van het huwelijk beheerst van toepassing.

De adoptie wordt wat de vorm betreft beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan de adoptie tot stand komt.

Zie de artikelen 2607 tot en met 2610 van het burgerlijk wetboek.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De vereiste materiële voorwaarden voor het sluiten van een huwelijk worden beheerst door het nationale recht van elk van de toekomstige echtgenoten op het ogenblik van de huwelijksvoltrekking.

Het huwelijk wordt wat de vorm betreft beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan het huwelijk wordt gesloten.

De wet die de wettelijke vereisten voor het sluiten van een huwelijk regelt, is tevens van toepassing op de nietigheid van het huwelijk en de gevolgen van die nietigheid.

De algemene gevolgen van het huwelijk worden beheerst door het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten, en bij gebreke daarvan, door het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten. Bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit is het recht van de staat waar het huwelijk is voltrokken van toepassing.

Zie de artikelen 2585 tot en met 2589 van het burgerlijk wetboek.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Roemenië past de Rome III-verordening toe.

Volgens het interne recht kunnen de echtgenoten in onderlinge overeenstemming een van de volgende rechtstelsels kiezen voor hun echtscheiding: het recht van de staat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de overeenkomst over de keuze van het toepasselijke recht wordt gesloten; het recht van de staat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, wanneer ten minste een van hen daar woont op de datum waarop de overeenkomst over het gekozen toepasselijke recht wordt gesloten; het recht van de staat waarvan een van de echtgenoten onderdaan is; het recht van de staat op het grondgebied waarvan de echtgenoten minstens drie jaar hebben gewoond; het Roemeense recht.

De overeenkomst over de keuze van het recht dat van toepassing is op de echtscheiding kan worden gesloten of gewijzigd uiterlijk tot het moment waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de autoriteit die bevoegd is de echtscheiding uit te spreken. De rechter kan kennisnemen van de tussen de echtgenoten gesloten overeenkomst uiterlijk tot de datum van de eerste zitting waarvoor de partijen rechtmatig zijn gedagvaard.

Wanneer de echtgenoten geen rechtskeuze hebben gemaakt, is het volgende recht van toepassing op de echtscheiding: het recht van de staat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben op het ogenblik van indiening van het echtscheidingsverzoek; bij gebreke van een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, het recht van de staat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden, indien ten minste een van hen daar zijn gewone verblijfplaats had op het moment dat het echtscheidingsverzoek werd ingediend; bij gebreke daarvan, het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek; bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, het recht van de laatste gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten op het moment van indiening van het verzoek, indien ten minste een van hen deze nationaliteit nog had op het moment van indiening van het verzoek; in alle overige gevallen, het Roemeense recht.

Het recht dat de echtscheiding beheerst, is ook van toepassing op de scheiding van tafel en bed.

Zie de artikelen 2597 tot en met 2602 van het burgerlijk wetboek.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald conform het recht van de Europese Unie (artikel 2612 van het burgerlijk wetboek).

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime is het recht dat de echtgenoten hebben gekozen (de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten op het tijdstip van de keuze; het recht van de nationaliteit van een van de echtgenoten op het tijdstip van de keuze; dat van de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats onmiddellijk na de voltrekking van het huwelijk). Dit recht beheerst de maatregelen betreffende publicatie en de werking jegens derden en, als alternatief voor het recht van de staat van de huwelijksvoltrekking, de vereiste vormvoorschriften voor het sluiten van huwelijkse voorwaarden.

De overeenkomst over de keuze van het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime kan voorafgaand aan het huwelijk, op het ogenblik van de sluiting van het huwelijk of tijdens het huwelijk, worden gesloten.

De vormvoorschriften zijn de voorschriften zoals vastgesteld in het gekozen recht dat het huwelijksvermogensregime beheerst, of het recht van de staat waar de overeenkomst over de rechtskeuze is gesloten. Wanneer de echtgenoten het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht niet hebben gekozen, wordt dit regime beheerst door het recht dat van toepassing is op de algemene gevolgen van het huwelijk.

Zie de artikelen 2590 tot en met 2596 van het burgerlijk wetboek.

3.7 Erfrecht

Roemenië past de Verordening (EU) nr. 650/2012 toe.

Volgens het interne recht wordt de nalatenschap beheerst door het recht van de staat waar de erflater, op het tijdstip van het overlijden, zijn gewone verblijfplaats had.

Een persoon kan kiezen dat het recht van de staat waarvan hij onderdaan is, van toepassing is op de nalatenschap. Wanneer het toepasselijke recht is gekozen, beheerst dit recht tevens het bestaan en de geldigheid van de instemming die is vastgelegd in de verklaring betreffende de keuze van het toepasselijke recht.

De opstelling, wijziging of herroeping van een testament wordt geacht geldig te zijn wanneer de handeling voldoet aan de toepasselijke vormvoorschriften, hetzij op het tijdstip waarop het testament wordt opgesteld, gewijzigd of herroepen, hetzij op het tijdstip van overlijden van de testateur, overeenkomstig: het nationale recht van de testateur; het recht van de gewone verblijfplaats; het recht van de staat waar de akte is opgesteld, gewijzigd of herroepen; het recht van de staat waar de onroerende zaak is gelegen, of het recht van het gerecht of het orgaan dat de procedure voor de overdracht van de geërfde zaken uitvoert.

Indien de nalatenschap overeenkomstig het toepasselijke recht onbeheerd is, worden de zaken die zijn gelegen/zich bevinden op Roemeens grondgebied, overgenomen door de Roemeense staat op grond van het Roemeense recht betreffende de toewijzing van goederen van een onbeheerde nalatenschap.

Zie de artikelen 2633 tot en met 2636 van het burgerlijk wetboek.

3.8 Goederenrecht

Het recht van de staat waar de zaak is gelegen/zich bevindt (lex rei sitae) beheerst bijvoorbeeld het bezit, het eigendomsrecht en andere zakelijke rechten op zaken, waaronder zakelijke zekerheden; (bij aanvang van de termijn van bezit) verkrijgende verjaring; (op het tijdstip dat het juridische feit plaatsvond dat het betreffende recht heeft doen ontstaan, gewijzigd of beëindigd) de vestiging, overdracht en het tenietgaan van zakelijke rechten op zaken die zijn verplaatst; (op het tijdstip dat de eigendomsoverdracht tot zekerheid wordt overeengekomen) de voorwaarden betreffende de geldigheid, de publiciteit en de gevolgen van de eigendomsoverdracht tot zekerheid; de vormen van publiciteit en de vormen van publiciteit die rechten doen ontstaan met betrekking tot een bepaalde onroerende zaak; (op het tijdstip van de diefstal/export of op het tijdstip van de revindicatie) de revindicatie van een gestolen of illegaal geëxporteerde zaak.

Goederen die worden vervoerd zijn onderworpen aan het recht van de staat van waaruit ze zijn verzonden.

De vestiging, overdracht en het tenietgaan van zakelijke rechten op een vervoersmiddel zijn onderworpen aan: het recht van de vlaggenstaat van het schip of het recht van de staat van inschrijving van het vliegtuig; het recht dat van toepassing is op het organieke statuut van het vervoersbedrijf met betrekking tot spoor- en motorvoertuigen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen.

De uitgifte van aandelen of obligaties, op naam of aan toonder, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het organieke statuut van de uitgevende rechtspersoon.

Het ontstaan, de inhoud en het tenietgaan van auteursrechten op een eigen intellectuele schepping van de maker worden beheerst door het recht van de staat waar het werk voor het eerst aan het publiek is medegedeeld.

Het ontstaan, de inhoud en het tenietgaan van industriële-eigendomsrechten worden beheerst door het recht van de staat waar de rechten zijn gedeponeerd of geregistreerd, of waar de depot- of registratie-aanvraag is ingediend.

Zie de artikelen 2613 tot en met 2632 van het burgerlijk wetboek.

3.9 Insolventie

Bepalingen betreffende het toepasselijke recht zijn te vinden in wet nr. 85/2014 inzake insolventie en procedures ter voorkoming van insolventie, die de toepassing van Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures faciliteert.

Laatste update: 08/08/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Slovenië

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De basiswet waarin de algemene regels van het internationaal privaatrecht zijn vastgelegd is de wet betreffende het internationaal privaatrecht en de bijbehorende procedure (Officieel Publicatieblad van de Republiek Slovenië nr. 56/99; hierna de "IPR-wet" genoemd). De conflictregels zijn opgenomen in aparte wetten op verschillende gebieden (wet betreffende financiële transacties, insolventieprocedures en gerechtelijke ontbinding).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

In de Republiek Slovenië kunnen geratificeerde en gepubliceerde verdragen direct worden toegepast en hebben zij voorrang boven de nationale wetgeving. De conflictregels worden beheerst door Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), die voor de lidstaten die daardoor gebonden zijn in de plaats is gekomen van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, en Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Bovendien zijn er conflictregels opgenomen in multilaterale verdragen die door de De link wordt in een nieuw venster geopend.Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zijn gesloten en waarbij de Republiek Slovenië partij is.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

In de bilaterale verdragen betreffende wederzijdse internationale rechtshulp die zijn gesloten met Oostenrijk, Bulgarije, Tsjechië, Slowakije, Frankrijk, Hongarije, Mongolië, Polen, Roemenië en Rusland, zijn eveneens conflictregels opgenomen. De lijst met verdragen is gepubliceerd De link wordt in een nieuw venster geopend.op de website van het ministerie.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De rechter dient zich te houden aan het recht dat de conflictregels beheerst, maar de partijen zijn vrij om te kiezen welk recht hun rechtsbetrekking beheerst. In voorkomend geval is dan ook het recht dat de partijen gezamenlijk hebben gekozen van toepassing. In uitzonderingsgevallen wordt het recht waarnaar de IPR-wet verwijst niet toegepast, namelijk wanneer duidelijk is dat, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, de rechtsverhouding niet nauw verbonden is met dit rechtsstelsel en er een nauwere band bestaat met een ander rechtsstelsel.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Het beginsel van renvoi is vastgelegd in artikel 6 van de IPR-wet, waarin is bepaald dat wanneer de regels van een vreemde staat verwijzen naar het recht van de Republiek Slovenië, het Sloveense recht zal worden toegepast, zonder dat rekening wordt gehouden met de Sloveens verwijzingsregels. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de partijen het toepasselijke recht hebben gekozen.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Specifieke conflictregels waarin de wijziging van aanknopingspunten is geregeld, bepalen over het algemeen ook het tijdstip dat in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van die aanknopingspunten. Sommige aanknopingspunten omvatten zelf al het tijdstip dat bepalend is voor de keuze van het toepasselijke recht op grond van de conflictregel (bijvoorbeeld de nationaliteit van de testateur bij het opmaken van een testament), terwijl in andere gevallen de wijziging van een aanknopingspunt ertoe kan leiden dat een ander rechtsstelsel wordt toegepast. Het is bij langdurige rechtsbetrekkingen dan ook noodzakelijk om het beginsel van erkenning van reeds verworven rechten toe te passen.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Het recht waarnaar wordt verwezen op grond van de IPR-wet, wordt niet toegepast wanneer de toepassing in strijd is met de openbare orde van de Republiek Slovenië. De openbare orde is een geheel van rechtsregels die in de jurisprudentie zijn geformuleerd. Over het algemeen is de openbare orde gebaseerd op de constitutionele grondslagen van het land, de fundamentele beginselen van de nationale wetgeving en morele normen.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De rechtbank of een andere bevoegde instantie stelt ambtshalve de inhoud van het toe te passen vreemde recht vast. Daartoe kan de rechter bij de minister van Justitie advies inwinnen over het vreemde recht of kan hij de inhoud met behulp van andere geschikte middelen vaststellen. De partijen kunnen tijdens de procedure een authentieke akte of een ander document van een buitenlandse bevoegde autoriteit of instelling indienen betreffende de inhoud van het vreemde recht. Indien het in een bepaald geval onmogelijk is de inhoud van het vreemde recht vast te stellen, dan is het Sloveense recht van toepassing.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, is met betrekking tot lidstaten rechtstreeks van toepassing in de Republiek Slovenië en heeft voorrang op de op dat gebied bestaande nationale wetgeving. Indien bepaalde kwesties niet onder het toepassingsgebied van bovengenoemde verordening vallen, moeten zo nodig bepalingen van een bilateraal verdrag worden toegepast. Bij gebreke van een bilaterale overeenkomst moet de nationale wet die de conflictregels met betrekking tot verbintenissen uit overeenkomst beheerst (de IPR-wet), worden toegepast.

Algemene conflictregel

Overeenkomstig de IPR-wet wordt de overeenkomst beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen, tenzij een wet of een internationaal verdrag anders bepaalt. De rechtskeuze door de partijen wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of andere omstandigheden. De geldigheid van de overeenkomst wordt vervolgens vastgesteld op grond van het gekozen recht. Indien de partijen geen keuze hebben gemaakt, is het recht dat het nauwst betrokken is met de zaak van toepassing. Indien de bijzondere omstandigheden niet naar een ander rechtstelsel verwijzen, is het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten zijn woonplaats of hoofdvestiging heeft van toepassing.

Arbeidsovereenkomsten worden beheerst door het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeidsprestaties verricht. Wanneer een ander toepasselijk recht wordt gekozen, mogen partijen niet afwijken van dwingende bepalingen van het nationale recht waarin de rechtsbescherming van werknemers is geregeld en die van toepassing zouden zijn geweest bij het ontbreken van een rechtskeuze door de partijen.

Onder consumentenovereenkomst wordt verstaan een overeenkomst betreffende de overdracht van roerende zaken, rechten of de verlening van diensten aan een consument. Een consument is een persoon die goederen, rechten en diensten verwerft met name voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik. Vervoersovereenkomsten en dienstverleningsovereenkomsten die volledig in een land worden uitgevoerd waar de consument niet zijn woonplaats heeft, worden niet aangemerkt als consumentenovereenkomsten. Niettegenstaande de andere bepalingen van de IPR-wet, wordt een consumentenovereenkomst in de volgende gevallen beheerst door het recht van het land waar de consument zijn woonplaats heeft: wanneer de overeenkomst wordt gesloten naar aanleiding van een aanbieding of een advertentie in dat land en de consument in dat land de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om de overeenkomst te sluiten, of wanneer de medecontractant van de consument of diens vertegenwoordiger de bestelling van de consument in dat land heeft ontvangen, of wanneer de verkoopovereenkomst in een ander land is gesloten, of wanneer de consument de bestelling in een ander land heeft geplaatst, of wanneer de reis door een verkoper was georganiseerd om de sluiting van dergelijke overeenkomsten te bevorderen.

In bovenstaande gevallen kunnen de partijen, wanneer zij overeenstemming hebben bereikt over het toepasselijke recht, niet de toepassing uitsluiten van dwingende bepalingen die betrekking hebben op de bescherming van consumentenrechten en die zijn vastgesteld in het recht van de staat waar de consument zijn woonplaats heeft.

Overeenkomsten betreffende onroerende zaken worden altijd beheerst door het recht van het land waar de onroerende zaak is gelegen.

Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, wordt de algemene conflictregel van toepassing op de betrekkingen tussen de contractpartijen ook toegepast om vast te stellen vanaf welk tijdstip de verkrijger of cessionaris van een roerende zaak recht heeft op de opbrengsten en vruchten van die zaak en om vast te stellen vanaf welk tijdstip de risico's voor de zaken door de verkrijger of de vervoerder worden gedragen.

Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, worden de leveringsvoorwaarden van de goederen en de te nemen maatregelen in geval van weigering van de goederen, beheerst door het recht van de staat waar de goederen moeten worden geleverd.

Met betrekking tot de gevolgen van een cessie van een vordering of een schuldoverneming geldt dat de wettelijke status van een schuldenaar of een schuldeiser die niet direct bij de cessie of overneming betrokken was, wordt beheerst door het recht dat op de cessie of de overneming zelf van toepassing is.

De bijkomende rechtshandeling wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de hoofdrechtshandeling zelf, tenzij anders is overeengekomen.

De eenzijdige rechtshandeling wordt beheerst door het recht van de staat waar de schuldenaar zijn woonplaats of hoofdvestiging heeft.

3.2 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Indien niet-contractuele verbintenissen niet worden beheerst door een internationaal verdrag of een handeling van de Europese Unie, meer bepaald Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, dan is ingevolge de conflictregels het nationale recht van toepassing.

In de IPR-wet is bepaald dat niet-contractuele verbintenissen worden beheerst door het recht van de staat waar de handeling is verricht. Het recht van de staat waar de gevolgen van de handeling zich hebben voorgedaan is van toepassing wanneer dat voor het slachtoffer gunstiger is, echter alleen indien persoon die de handeling heeft verricht de plaats van het gevolg had kunnen of had moeten voorzien. Indien het recht dat op deze wijze is aangewezen niet nauw verbonden is met de rechtsverhouding en er een duidelijke band bestaat met een ander rechtsstelsel, dan wordt dat andere rechtsstelsel toegepast.

Indien een feit waaruit een verplichting tot schadevergoeding voortvloeit, zich heeft voorgedaan aan boord van een schip in internationale wateren of aan boord van een vliegtuig, is het recht van de vlaggenstaat van het schip of van de staat waar het vliegtuig is geregistreerd het toepasselijke recht.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Wanneer een burger van de Republiek Slovenië ook de nationaliteit van een andere staat heeft, wordt deze persoon geacht alleen de Sloveense nationaliteit te bezitten voor de toepassing van de IPR-wet. Indien een persoon die geen Sloveens staatsburger is twee of meer buitenlandse nationaliteiten heeft, dan geldt voor de toepassing van de IPR-wet het recht van de staat waar hij zijn woonplaats heeft als zijn nationale recht. Indien een persoon zijn woonplaats niet heeft in een staat waarvan hij de nationaliteit bezit, dan geldt voor de toepassing van de IPR-wet, als zijn nationale recht het recht van de staat waarmee hij het nauwst is verbonden.

Indien een persoon geen nationaliteit heeft of zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld, wordt het recht van de staat waar hij zijn woonplaats heeft, toegepast. Indien een persoon geen woonplaats heeft of deze niet kan worden vastgesteld, wordt het recht van de staat waar hij zijn tijdelijke woonplaats heeft, toegepast. Indien de tijdelijke woonplaats van een staatloze persoon niet kan worden vastgesteld, wordt het Sloveense recht toegepast.

De toekenning en wijziging van namen van personen worden beheerst door het recht van de staat waarvan de betrokkene de nationaliteit heeft.

De handelingsbekwaamheid van een natuurlijke persoon wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de betrokken persoon de nationaliteit heeft. Een natuurlijke persoon die handelingsonbekwaam is overeenkomstig het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft, wordt geacht handelingsbekwaam te zijn als hij handelingsbekwaamheid heeft op grond van het recht van het land waar de betrokken verplichting is ontstaan. Het intrekken of beperken van de handelingsbekwaamheid van een natuurlijke persoon wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de betrokken persoon de nationaliteit heeft.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

De aanvang en beëindiging van voogdij en de betrekkingen tussen de voogd en de persoon die onder voogdij is geplaatst, worden beheerst door het recht van het land waarvan de onder voogdij geplaatste persoon de nationaliteit heeft. Maatregelen ter bescherming van een buitenlandse onderdaan of een staatloze persoon die zich in de Republiek Slovenië bevindt, worden uitgevaardigd op grond van het Sloveense recht en blijven van kracht totdat de bevoegde staat een beslissing neemt over deze maatregelen of deze intrekt, afhankelijk van het geval. Deze bepaling is ook van toepassing met betrekking tot de bescherming van zaken van een buitenlandse onderdaan of een staatloze persoon die zich op het grondgebied van de Republiek Slovenië bevindt.

Familierechtelijke betrekkingen worden beheerst door het recht van de staat waarvan de kinderen en de ouders de nationaliteit hebben. Wanneer de ouders en de kinderen niet dezelfde nationaliteit hebben, is het recht van de staat waar zij allen hun woonplaats hebben van toepassing. Wanneer de ouders en de kinderen niet dezelfde nationaliteit hebben en hun woonplaats niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft van toepassing.

De erkenning, vaststelling of ontkenning van het ouderschap wordt beheerst door het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft.

Onderhoudsverplichtingen tussen bloedverwanten, met uitzondering van ouders en kinderen, of onderhoudsverplichtingen jegens aanverwanten worden beheerst door het recht van de staat waarvan de onderhoudsplichtige de nationaliteit heeft.

Wettiging van een kind wordt beheerst door het recht van de staat waarvan beide ouders de nationaliteit hebben, en indien zij niet dezelfde nationaliteit hebben, door het recht van de staat van de ouder op grond waarvan de wettiging plaatsvindt. De toestemming van het kind, een ander persoon of een nationale autoriteit voor de wettiging wordt beheerst door het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft.

3.4.2 Adoptie

De voorwaarden voor adoptie en de herroeping van adoptie worden beheerst door het recht van de staat waarvan de adoptieouder en het adoptiekind de nationaliteit hebben. Indien de adoptieouder en het adoptiekind niet dezelfde nationaliteit hebben, worden op de voorwaarden voor adoptie en de herroeping van adoptie de rechtsstelsels van de staten waarvan elk van de partijen onderdaan is, cumulatief toegepast. Indien de echtgenoten gezamenlijk een kind adopteren, worden de voorwaarden voor adoptie en de herroeping van adoptie beheerst door zowel het recht van de staat waarvan het adoptiekind de nationaliteit heeft als het recht van de staten waarvan elk van beide echtgenoten de nationaliteit heeft. De adoptie wordt wat de vorm betreft, beheerst door het recht van de staat waar de adoptie tot stand komt. De gevolgen van de adoptie worden beheerst door het recht van de staat waarvan de adoptieouder en het adoptiekind de nationaliteit hebben op het tijdstip van de adoptie. Wanneer de adoptieouder en het adoptiekind niet dezelfde nationaliteit hebben, is het recht van de staat waar zij hun woonplaats hebben van toepassing. Wanneer de adoptieouder en het adoptiekind niet dezelfde nationaliteit hebben en zij hun woonplaats ook niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waarvan het adoptiekind de nationaliteit heeft van toepassing.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

De voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk worden beheerst door het recht van de staat waarvan elk van de partijen de nationaliteit heeft op het tijdstip van sluiting van het huwelijk. Het huwelijk wordt wat de vorm betreft, beheerst door het recht van het land waar het huwelijk wordt voltrokken. De nietigheid van het huwelijk wordt beheerst door het materieel recht op grond waarvan het huwelijk is gesloten overeenkomstig de bovengenoemde conflictregels.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

De IPR-wet bevat geen bijzondere bepalingen betreffende ongehuwd samenwonende partners. Aangezien ongehuwd samenwonen echter dezelfde rechtsgevolgen heeft als een huwelijk, kan worden aangenomen dat de conflictregels betreffende het huwelijk ook van toepassing zijn op ongehuwd samenwonen.

De vermogensrechtelijke betrekkingen tussen ongehuwde partners worden beheerst door het recht van de staat waarvan zij de nationaliteit hebben. Wanneer de ongehuwde partners niet dezelfde nationaliteit hebben, is het recht van de staat waar zij hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben van toepassing. De contractuele vermogensrechtelijke betrekkingen tussen ongehuwde partners worden beheerst door het recht dat op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst van toepassing was op hun vermogensrechtelijke betrekkingen.

De IPR-wet bevat geen bijzondere bepalingen betreffende het geregistreerde partnerschap van personen met hetzelfde geslacht en de gevolgen daarvan. Aangezien een geregistreerd partnerschap van personen met hetzelfde geslacht echter dezelfde rechtsgevolgen heeft als een huwelijk, kan worden aangenomen dat de conflictregels betreffende het huwelijk ook van toepassing zijn op het geregistreerde partnerschap.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Echtscheiding wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de echtgenoten de nationaliteit hebben op het tijdstip waarop de echtscheidingsprocedure wordt ingeleid. Wanneer de echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben op het moment van indiening van het verzoekschrift, wordt het recht van de staten waarvan zij elk de nationaliteit hebben cumulatief toegepast op de betreffende echtscheidingsprocedure. Wanneer het huwelijk op grond van het door de conflictregels aangewezen recht niet kan worden ontbonden, is het Sloveense recht van toepassing op de echtscheiding indien een van de echtgenoten zijn woonplaats in de Republiek Slovenië heeft op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift. Wanneer een van de echtgenoten Sloveens onderdaan is maar zijn woonplaats niet in Slovenië heeft en het huwelijk op grond van het door de conflictregels aangewezen recht niet kan worden ontbonden, wordt de echtscheiding beheerst door het Sloveense recht.

De IPR-wet bevat geen bijzondere bepalingen betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Aangezien een geregistreerd partnerschap echter dezelfde rechtsgevolgen heeft als een huwelijk, kan worden aangenomen dat de conflictregels betreffende het huwelijk ook van toepassing zijn op het geregistreerde partnerschap.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

De betrekkingen tussen ouders en kinderen worden beheerst door het recht van de staat waarvan de ouders en kinderen de nationaliteit hebben. Wanneer de ouders en de kinderen niet dezelfde nationaliteit hebben, is het recht van de staat waar zij allen hun woonplaats hebben van toepassing. Wanneer de ouders en de kinderen niet dezelfde nationaliteit hebben en hun woonplaats niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft van toepassing.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het huwelijksvermogensregime en de persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten worden beheerst door het recht van de staat waarvan de echtgenoten de nationaliteit hebben. Wanneer de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit hebben, is het recht van de staat waar zij hun woonplaats hebben van toepassing. Wanneer de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit hebben en hun woonplaats niet in dezelfde staat hebben, is het recht van de staat waar zij hun laatste gemeenschappelijke gewone woonplaats hadden van toepassing. Wanneer het toepasselijke recht niet op bovengenoemde wijze kan worden vastgesteld, moet het recht waarmee zij het nauwst zijn verbonden worden toegepast.

De contractuele vermogensrechtelijke betrekkingen worden beheerst door het recht dat op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst van toepassing was op het huwelijksvermogensregime en de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten. Indien in de bovengenoemde wet is bepaald dat de echtgenoten kunnen kiezen welk recht de overeenkomst beheerst, is het gekozen recht van toepassing.

Wanneer het huwelijk ongeldig of ontbonden is, zijn de conflictregels die van toepassing zijn op het huwelijksvermogensregime en de persoonlijke betrekkingen tussen echtgenoten ook van toepassing op de persoonlijke en de vermogensrechtelijke betrekkingen.

3.7 Erfrecht

Nalatenschappen worden beheerst door het recht van de staat waarvan de erflater de nationaliteit had op het tijdstip van het overlijden. De bekwaamheid om een testament op te maken wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de testateur de nationaliteit had op het moment dat het testament werd opgemaakt.

Een testament is naar de vorm geldig wanneer het voldoet aan de voorschriften van een van de volgende rechtsstelsels: het recht van de staat waar het testament is opgemaakt; het recht van de staat waarvan de testateur de nationaliteit bezat op het tijdstip van opstelling van het testament of het ogenblik van het overlijden; het recht van de staat waar de testateur zijn woonplaats had op het tijdstip van opstelling van het testament of het ogenblik van het overlijden; het recht waar de testateur zijn tijdelijke verblijfplaats had op het tijdstip van de opstelling van het testament of op het ogenblik van het overlijden; het recht van de Republiek Slovenië, en, wat onroerende zaken betreft, het recht van de staat waar de betrokken onroerende zaak is gelegen.

De herroeping van een testament is wat betreft de vorm geldig, indien de vorm voldoet aan de voorschriften van het recht dat ook van toepassing was op de testamentaire beschikking zelf, zoals hierboven is uiteengezet.

3.8 Goederenrecht

Eigendomsrechten en andere zakelijke rechten op goederen worden beheerst door het recht van de staat waar het betreffende goed zich bevindt. De eigendom van goederen die worden vervoerd, wordt beheerst door het recht van de staat van bestemming. De eigendom van vervoersmiddelen wordt beheerst door het recht van de staat waar deze vervoersmiddelen staan geregistreerd, tenzij in de Sloveense wetgeving anders is bepaald.

3.9 Insolventie

In Slovenië is Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures rechtstreeks van toepassing op kwesties die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen en die betrekking hebben op de EU-lidstaten. Wanneer de verordening niet van toepassing is, wordt het Sloveense nationale recht toegepast, te weten de wet betreffende financiële transacties, insolventieprocedures en gerechtelijke ontbinding (Officieel Publicatieblad van de Republiek Slovenië, ZFPPIPP-UPB7, nr. 63/2013).

In deze wet zijn in het hoofdstuk "Insolventieprocedures met een internationaal element" algemene regels vastgesteld met betrekking tot insolventieprocedures met een internationaal element, en is de toegang van buitenlandse schuldeisers en curatoren tot de nationale rechtbank, evenals de samenwerking met buitenlandse rechtbanken en curatoren geregeld. Bovendien bevat deze wet regels inzake de erkenning van buitenlandse insolventieprocedures, voorlopige maatregelen, vergelijkbare insolventieprocedures en het recht dat van toepassing is op de rechtsgevolgen van een insolventieprocedure.

De nationale rechtbank die absoluut bevoegd is om nationale insolventieprocedures te behandelen, kan een beslissing nemen over de erkenning van een buitenlandse insolventieprocedure en over de samenwerking met buitenlandse rechtbanken. De nationale rechtbanken die relatief bevoegd zijn om een beslissing te nemen over de erkenning van een buitenlandse insolventieprocedure en over de samenwerking met buitenlandse rechtbanken zijn: 1. indien de schuldenaar, zijnde een nationale rechtspersoon of een nationale ondernemer, zijn hoofdkantoor in de Republiek Slovenië heeft, de rechtbank in het rechtsgebied waarvan het hoofdkantoor van de schuldenaar is gevestigd, 2. indien de schuldenaar een buitenlandse persoon is met een filiaal in de Republiek Slovenië, de rechtbank in het rechtsgebied waarvan het hoofdkantoor van dat filiaal is gevestigd, 3. in de overige gevallen, de regionale rechtbank (okrožno sodišče) van Ljubljana.

Met betrekking tot het recht dat de rechtsgevolgen van een insolventieprocedure beheerst, geldt de algemene regel dat het recht van de staat waar de procedure wordt gevoerd van toepassing is, tenzij de wet in een bijzonder geval anders bepaalt. De wet betreffende financiële transacties, insolventieprocedures en gerechtelijke ontbinding bevat bijzondere regels die het recht aanwijzen dat van toepassing is op overeenkomsten betreffende het gebruik en de verwerving van onroerende zaken, omdat in dergelijke gevallen het recht van de staat waar de betrokken onroerende zaak is gelegen van toepassing is. Bovendien bestaat er een algemene regel inzake het recht dat van toepassing is op rechten die zijn ingeschreven in een register (het recht van de staat die bevoegd is het register te houden), inzake het recht dat van toepassing is op betalingssystemen en financiële markten (het recht van de staat bevoegd voor het betrokken betalingssysteem/de betrokken financiële markt), inzake het recht dat van toepassing is op compensaties en terugkooptransacties en inzake het recht dat van toepassing is op arbeidsovereenkomsten.

Laatste update: 17/04/2018

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Slowakije

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De basiswet van het Slowaakse internationaal privaatrecht is wet nr. 97/1963 Coll. inzake het internationaal privaatrecht en het procesrecht (hierna "wet inzake het internationaal privaatrecht" genoemd). Hierin is door middel van conflictregels, die zijn opgenomen in de artikelen 3 tot 31 bepaald welk recht van toepassing is op specifieke rechtsgebieden (handelingsbekwaamheid, geldigheid van rechtshandelingen, zakelijke rechten, verbintenissenrecht, arbeidsrecht, erfrecht, familierecht). De wet inzake het internationaal privaatrecht is alleen van toepassing voor zover niet anders is bepaald in het rechtstreeks toepasselijke recht van de Europese Unie, in internationale verdragen waarbij de Republiek Slowakije partij bij is, of in een wet betreffende de uitvoering van dergelijke verdragen. Dit betekent dat wanneer hierna wordt verwezen naar de bepalingen van de wet inzake het internationaal privaatrecht, deze alleen van toepassing zijn wanneer er geen internationale of Uniewetgeving is.

In het Slowaakse recht zijn niet alleen in de wet inzake het internationaal privaatrecht conflictregels opgenomen, maar ook in andere wetgeving, zoals:

— wet nr. 513/1991 Coll., wetboek van koophandel. Behalve de conflictregel van artikel 22 zijn er onder titel III van deze wet bijzondere bepalingen opgenomen betreffende verbintenissen in de internationale handel, die moeten worden toegepast naast andere bepalingen die gelden voor contractuele verbintenissen met een internationaal element;

— wet nr. 311/2001 Coll., arbeidswetboek, artikel 241 bis, lid 7 (toepasselijk recht om vast te stellen of een werkgever de werkgever is die de controle heeft wanneer hij onder een ander rechtsstelsel valt dan dat van een lidstaat);

— wet nr. 8/2008 betreffende verzekeringen, artikel 89 (toepasselijk recht op verzekeringsovereenkomsten);

— wet nr. 191/1950 betreffende wisselbrieven en cheques (hierna "wet betreffende wisselbrieven en cheques" genoemd), bijzondere bepalingen van het internationaal recht betreffende wisselbrieven en orderbrieven (artikel 91 en volgende) en cheques (artikel 69 en volgende).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

a) VN-verdragen: Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud, 20 juni 1956; Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, 24 april 1963;

b) verdragen van de Raad van Europa: Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht, 7 juni 1968; Aanvullend Protocol bij de Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht, 15 maart 1978; Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, 20 mei 1980;

c) verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht: Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, 1 maart 1954; Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken, 18 maart 1970; Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed, 1 juni 1970; Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, 2 oktober 1973; Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken, 15 november 1965; Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, 25 oktober 1980; Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, 29 mei 1993; Verdrag tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare akten, 5 oktober 1961; Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, 19 oktober 1996; Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen, 25 oktober 1980;

d) verdragen tot eenmaking van de conflictregels: Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, 4 mei 1971; Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, 19 oktober 1996;

e) verdragen tot eenmaking van rechtstreekse regels van het materiële recht: Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, 11 april 1980; Verdrag inzake de verjaring bij internationale koop van roerende zaken, ondertekend te New York op 14 juni 1974, gewijzigd bij het protocol van 11 april 1980;

f) verdragen op het gebied van arbitrageprocedures: Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, 10 juni 1958; Europese Overeenkomst over de internationale arbitrage in handelszaken, van 21 april 1961;

g) verdragen op het gebied van internationaal vervoer: Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, 19 mei 1965; Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer, 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van 20 december 1990;

h) andere juridisch belangrijke verdragen op het gebied van internationaal privaatrecht: Wijzigingen van het Statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van 15 juli 1955, 30 juni 2005; Verdrag van Unidroit inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen, 24 juni 1995; Burgerrechtelijk Verdrag inzake corruptie, 4 november 1999; Overeenkomst inzake het vervoer van lijken, 26 oktober 1973;

i) verdragen die bindend zijn voor de Republiek Slowakije op het gebied van justitiële samenwerking: Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten, 18 februari 1965; Statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, 31 oktober 1951 (in werking getreden op 15 juli 1955, gewijzigd en aangevuld op 1 januari 2007); Verdrag nopens de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken, 26 september 1927; Protocol betreffende arbitrageclausules, 24 september 1923; Verdrag inzake de beslechting via arbitrage van civielrechtelijke geschillen die voortvloeien uit economische en technisch-wetenschappelijke samenwerkingsverbanden, 26 mei 1972; Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, 15 april 1958; Verdrag inzake de rechtspositie, privileges en immuniteiten van intergouvernementele economische organisaties die op bepaalde samenwerkingsgebieden opereren, 5 december 1980;

j) verdragen op het gebied van de bescherming van intellectuele- en industriële eigendomsrechten (bijvoorbeeld): Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, 20 maart 1983; Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, 9 september 1886. Andere verdragen die bindend zijn voor de Republiek Slowakije zijn te vinden op de internetsite van het Slowaakse ministerie van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken www.mzv.sk

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

1. Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije en de Hongaarse Volksrepubliek inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, gezins- en strafzaken, 28 maart 1989.

2. Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije en de Poolse Volksrepubliek inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, gezins-, arbeids- en strafzaken, 21 december 1987.

3. Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije en de Sovjet-Unie inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, gezins- en strafzaken, 12 augustus 1982.

4. Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije en de Republiek Oostenrijk inzake de wederzijdse betrekkingen in burgerlijke zaken, documenten en juridische informatie, met slotprotocol, 10 november 1961.

5. Verdrag tussen de Republiek Slowakije en de Republiek Tsjechië inzake wederzijdse rechtshulp tussen de justitiële autoriteiten en tot regeling van bepaalde rechtsbetrekkingen in burgerlijke, gezins- en strafzaken, met slotprotocol, 29 oktober 1992.

6. Verdrag tussen de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije en de Federale Republiek Joegoslavië inzake rechtshulp en tot regeling van de rechtsbetrekkingen in burgerlijke, gezins- en strafzaken, 20 januari 1964.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De bepaling welke rechtsregel van toepassing is en hoe die regel op een concrete rechtsverhouding moet worden toegepast, is een zaak van de rechterlijke instantie, die hier dan ook ambtshalve toe overgaat op grond van het beginsel iura novit curia (de rechter kent het recht). Wat de toepasselijkheid betreft, wordt er in het Slowaakse recht een onderscheid gemaakt tussen dwingende en aanvullende conflictregels. Dwingende conflictregels moeten door de rechter verplicht worden toegepast ongeacht de wil van partijen en ongeacht het feit of partijen dit recht hebben ingeroepen. Aanvullende regels zijn rechtsregels waarvan kan worden afgeweken of waarvan de aanknopingspunten kunnen worden gewijzigd op grond van een overeenkomst tussen betrokken partijen (dit geldt in het Slowaakse recht over het algemeen vooral voor contractuele verbintenissen).

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

In het Slowaakse internationaal privaatrecht wordt renvoi krachtens de conflictregels gezien als verwijzing naar het gehele rechtsstelsel van de betrokken staat, inclusief de conflictregels van dat stelsel. Als algemene regel geldt dat renvoi krachtens de wet inzake het internationaal privaatrecht is toegestaan wanneer dat leidt tot een billijke en rechtvaardige oplossing van de zaak (artikel 35). De rechtbank neemt voor een beslissing over de aanvaarding of verwerping van de verwijzing en doorverwijzing naar een ander rechtsstelsel, alleen de feitelijke en juridische factoren in overweging die van invloed zijn op de keuze van het toepasselijke recht, en niet de factoren die van invloed kunnen zijn op de concrete inhoudelijke beslissing in de zaak. Overeenkomstig het Slowaakse recht moet renvoi worden toegestaan in zaken die betrekking hebben op het personen-, familie- en erfrecht. Bij contractuele verbintenissen is renvoi alleen bij hoge uitzondering toegestaan, en in het geval van rechtskeuze is het uitdrukkelijk uitgesloten (artikel 9, lid 2, van de wet inzake het internationaal privaatrecht). In de wet inzake wisselbrieven en cheques is hierover een bijzondere voorziening opgenomen op grond waarvan renvoi moet worden aanvaard zonder dat de rechtbank gehouden is onderzoek te doen naar het vereiste van een redelijke en billijke oplossing van de zaak (de artikelen 69 en 91 van de wet inzake wisselbrieven en cheques).

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Het Slowaakse recht kent geen algemene regels met betrekking tot de gevolgen van de wijziging van een aanknopingspunt. Wanneer een Slowaakse conflictregel niet bepaalt welk tijdstip bepalend is voor de beoordeling van het aanknopingspunt, leiden de Slowaakse rechters dit tijdstip af van een ander aanknopingspunt of maken zij gebruik van jurisprudentie. In het algemeen kan echter worden gesteld dat het tijdstip waarop het rechtsfeit zich voordoet, of de datum waarop de procedure wordt ingeleid, bepalend is al naar gelang de concrete omstandigheden van het geval.

De wijziging van statuut is kenmerkend voor roerende zaken. De wijziging van het aanknopingspunt van het toepasselijke recht op grond van de plaats valt onder toepassing van artikel 6 van de wet inzake het internationaal privaatrecht, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen roerende zaken als zodanig (in het algemeen) en roerende zaken die op grond van een overeenkomst worden vervoerd (res in transitu). In het geval van een roerende zaak als zodanig is de lex rei sitae van toepassing, dat wil zeggen het recht van de plaats waar de zaak zich bevindt op het tijdstip waarop de feiten zich voordoen die het recht doen ontstaan of teniet doen. Volgens vaste jurisprudentie moeten de inhoud en de gevolgen van een zakelijk recht dat is verkregen overeenkomstig een ander rechtsstelsel (dat wil zeggen de omzetting van in een staat verkregen rechten naar een vergelijkbare categorie in een andere staat) echter worden beoordeeld op grond van het recht van de nieuwe (actuele) plaats van de zaak.

In het geval van zaken die worden vervoerd (waarbij de zaak nog moet worden vervoerd), is het recht van de plaats van waaruit de zaken worden verzonden (lex loci expeditionis) van toepassing. Een wijziging van het aanknopingspunt kan zich ook voordoen in het geval van verkrijgende verjaring van roerende zaken. Hiertoe is speciaal in artikel 8 van de wet inzake het internationaal privaatrecht bepaald dat verjaring wordt beheerst door het recht van de plaats waar de zaak zich bevond bij aanvang van de verjaringstermijn. De verkrijger door verjaring kan zich echter beroepen op het recht van de staat waar de verjaring zich voordeed, indien vanaf het tijdstip waarop het goed zich in die staat bevond, aan alle voorwaarden voor verjaring is voldaan overeenkomstig het recht van die staat. Indien de zaak achtereenvolgens van het grondgebied van de ene staat naar het grondgebied van een of meer andere staten is verplaatst, worden de voorwaarden beoordeeld hetzij conform het recht van de plaats waar de zaak zich bevond bij aanvang van de verjaringstermijn, hetzij conform het recht van de plaats waar de zaak zich gedurende de gehele voor de verjaring relevante termijn onafgebroken heeft bevonden.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Dwingende rechtsregels en exceptie van openbare orde

Het fundamentele verschil tussen dwingende regels en de exceptie van de openbare orde is te vinden in de gevolgen: dwingende rechtsregels hebben een offensief effect (ongeacht de inhoud van het vreemde recht), terwijl de exceptie van de openbare orde een defensief effect heeft (uitsluitend in het geval waarin de toepassing van het vreemde recht een gevaar vormt voor de openbare belangen). De exceptie van de openbare orde biedt geen bescherming voor alle dwingende regels van het Slowaakse recht, maar alleen voor de regels die als fundamenteel worden gezien (bijvoorbeeld het beginsel van een monogaam huwelijk).

De dwingende regels zijn regels van nationaal recht waar niet van kan worden afgeweken en die verplicht moeten worden toegepast in elke situatie, ongeacht het recht dat op grond van de conflictregels een bepaalde rechtsbetrekking beheerst. Deze regels vallen over het algemeen onder het publiekrecht, maar kunnen tevens privaatrechtelijk van aard zijn, aangezien zij tot doel hebben een bepaald wezenlijk belang te beschermen. Het is aan de rechter om te beoordelen of een bepaalde rechtsregel al dan niet dwingend van aard is. De wet biedt geen duidelijk antwoord op deze vraag; dwingende rechtsregels zijn kenmerkend voor het consumentenrecht en bepaalde gebieden van het arbeidsrecht (bijv. bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid, arbeidstijden enzovoort). In het familierecht zijn bijvoorbeeld de bepalingen van het wetboek van strafrecht betreffende misdrijven gepleegd tegen familieleden en kinderen bepalingen van dwingend recht.

De exceptie van de openbare orde is vastgesteld in artikel 36 van de wet inzake het internationaal privaatrecht, waarin is bepaald dat vreemde rechtsregels niet mogen worden toegepast indien de gevolgen van de toepassing ervan in strijd zijn met de beginselen van de sociale en openbare orde van de Republiek Slowakije en haar rechtsstelsel. Deze beginselen moeten zonder voorbehoud in acht worden genomen, ongeacht de wil van de partijen. Hierbij moet voornamelijk worden gedacht aan de grondwettelijke bepalingen waarin het recht op een eerlijk proces en de fundamentele beginselen van gelijkheid voor de wet, het verbod op discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, geloofsovertuiging, nationaliteit enzovoort, zijn vastgelegd. Overeenkomstig het doel van de wet mag de exceptie van de openbare orde alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegepast; de rechter mag bij toepassing ervan de rechtsregel van de vreemde staat niet onderzoeken of beoordelen en hij mag alleen nagaan welke gevolgen de toepassing van die rechtsregel zou hebben voor de openbare orde van de Republiek Slowakije.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De Republiek Slowakije is een van de landen die een wettelijke bepaling behandelt als recht en niet als een feit dat moet worden bewezen. Rechterlijke instanties stellen dan ook ambtshalve vast welke wettelijke bepalingen er moeten worden toegepast. Overeenkomstig artikel 53 van de wet inzake het internationaal privaatrecht neemt de rechterlijke instantie alle nodige maatregelen om het vreemde recht te kunnen vaststellen, onder meer door met gebruik van eigen middelen de inhoud van het vreemde recht te controleren, door algemeen toegankelijke bronnen te raadplegen, door de procespartijen te verplichten informatie te verstrekken of door informatie op te vragen bij het ministerie van Justitie (dat aan het verzoek moet voldoen). Dit betekent dat de rechter ook gebruik mag maken van zijn eigen kennis van de inhoud van het vreemde recht of dat hij de inhoud kan vaststellen via een deskundige op het gebied van internationaal privaatrecht of via de procespartijen, of zelfs door het raadplegen van internet. Indien het niet mogelijk is de inhoud van het vreemde recht binnen een redelijke termijn vast te stellen of indien de vaststelling onmogelijk is of wanneer zich daarbij moeilijk op te lossen problemen voordoen, wordt het Slowaakse recht toegepast. In geval van twijfel bij het vaststellen van het vreemde recht, kunnen de rechters medewerking vragen van het ministerie van Justitie.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Verbintenissen uit overeenkomst

Alleen privaatrechtelijke overeenkomsten vallen onder de wet inzake het internationaal privaatrecht, dat wil zeggen overeenkomsten krachtens het burgerlijk, handels-, familie- en arbeidsrecht en andere vergelijkbare overeenkomsten met een internationaal aspect. Overeenkomstig het beginsel van de autonome wil van contractpartijen op het gebied van eigendomsverhoudingen, is in artikel 9 van de wet inzake het internationaal privaatrecht duidelijk de voorkeur gegeven aan de vrije rechtskeuze van de partijen (ook op het gebied van arbeidsrechtelijke betrekkingen is rechtskeuze mogelijk). De rechtskeuze is alleen beperkt in het geval van consumentenovereenkomsten die, wanneer het gekozen rechtsstelsel onvoldoende bescherming biedt voor de consument, worden beheerst door het recht dat voor de consument het meest gunstig is (artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 4, van de wet inzake het internationaal privaatrecht). Bij gebreke van een rechtskeuze, is het recht van staat op grond waarvan een geschil over dergelijke contractuele verbintenissen op redelijke wijze kan worden beslecht van toepassing. In overeenstemming met het beginsel van billijke beslechting worden in artikel 10, leden 2 en 3, van de wet inzake het internationaal privaatrecht, voorbeelden gegeven van welk recht over het algemeen van toepassing is op bepaalde soorten overeenkomsten. Koopovereenkomsten worden bijvoorbeeld beheerst door het recht van de plaats waar de verkoper zijn hoofdvestiging heeft. In de wet inzake het internationaal privaatrecht zijn er met betrekking tot contractuele verbintenissen tevens regels opgenomen betreffende de materieelrechtelijke gevolgen van contractuele betrekkingen (artikel 12), verjaring en verrekening (artikel 13), de regeling van eenzijdige rechtshandelingen (artikel 14), ongeacht of deze tot een specifiek rechtssubject zijn gericht (in welk geval het aanknopingspunt de woonplaats van de schuldenaar is).

Contractuele verbintenissen op het gebied van internationaal recht betreffende wisselbrieven en cheques worden specifiek beheerst door de wet betreffende wisselbrieven en cheques (artikel 69 en volgende) en cheques (artikel 91 en volgende).

Rechtshandelingen

Wetsconflicten met betrekking tot de geldigheid en de vorm van rechtshandelingen, en de gevolgen van de nietigheid van rechtshandelingen vallen onder artikel 4 van de wet inzake het internationaal privaatrecht. Het recht dat de gevolgen van een rechtshandeling beheerst, is tevens van toepassing op de geldigheid en eventuele nietigheid van die rechtshandeling. Het toepasselijke recht wordt vastgesteld aan de hand van de relevante conflictregel die voor die bepaalde rechtsbetrekking geldt. Er bestaan twee uitzonderingen op deze regel, waarbij de geldigheid van de rechtshandeling en de gevolgen van de nietigheid niet worden beheerst door hetzelfde recht als de gevolgen van de rechtshandeling, namelijk: wanneer de wet anders bepaalt of wanneer dat noodzakelijk is voor een billijke beslechting. Wat de vorm van de rechtshandeling betreft, volstaat het dat de rechtshandeling voldoet aan het recht van de plaats waar de handeling wordt of is verricht; het is derhalve niet nodig de vorm te gebruiken die is vereist volgens het recht dat van toepassing is op de grond van de zaak (lex causae), zoals dat voor de geldigheid wel het geval is. Deze aanvullende conflictregel mag echter niet worden toegepast wanneer het door de rechtbank van toepassing verklaarde recht een schriftelijke vorm voorschrijft als voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

De fundamentele nationale conflictregel voor niet-contractuele verbintenissen is artikel 15 van de wet inzake het internationaal privaatrecht. Hierin is bepaald dat het recht op schadevergoeding wegens het niet nakomen van een verplichting die voortvloeit uit een rechtsregel van algemene strekking (aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad) of in het geval waarin de wet de schadevergoeding verplicht stelt ongeacht de onrechtmatigheid van de handeling (aansprakelijkheid voor het resultaat) wordt beheerst door het recht van de plaats waar de schade is veroorzaakt of de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die het recht op schadevergoeding hebben doen ontstaan. De toepasselijke aanknopingspunten voor zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking enzovoort kunnen mutatis mutandis worden afgeleid uit artikel 15 en andere bepalingen van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

De algemene conflictregel, dat wil zeggen de vaststelling van het toepasselijke recht dat de bekwaamheid van een natuurlijke persoon beheerst, is neergelegd in artikel 3 van de wet inzake het internationaal privaatrecht, waarin is bepaald dat de handelingsbevoegdheid en de handelingsbekwaamheid van een persoon worden beheerst door het recht van de staat waarvan die persoon onderdaan is (lex patriae). Wanneer in de Republiek Slowakije een rechtshandeling wordt verricht door een vreemdeling die niet bekwaam is tot het verrichten van rechtshandelingen krachtens het recht van de staat waarvan hij onderdaan is, volstaat het dat hij op grond van het Slowaakse recht wel bekwaam is rechtshandelingen te verrichten. Dergelijke rechtshandelingen zijn mogelijk echter niet geldig in andere staten, waaronder de staat waarvan de vreemdeling onderdaan is.

Overeenkomstig het Slowaakse interne recht ontstaat de bekwaamheid van een natuurlijke persoon om rechten en verplichtingen te hebben bij de geboorte (ieder verwekt kind dat levend wordt geboren, heeft deze bevoegdheid ook) en gaat deze teniet bij het overlijden van de betrokkene of wanneer hij door een rechtbank overleden wordt verklaard. Volledige handelingsbekwaamheid ontstaat bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar of door het huwelijk (alleen mogelijk vanaf 16 jaar). Volledige handelingsbekwaamheid is een noodzakelijke voorwaarde om in rechte te kunnen optreden. De wet kan de bekwaamheid om in rechte op te treden niettemin toekennen aan een persoon die daar anderszins niet over zou beschikken, zoals een minderjarige ouder in een adoptieprocedure bij het bereiken van de leeftijd van 16 jaar. Minderjarigen zijn alleen bekwaam rechtshandelingen te verrichten die, naar hun aard, passen bij de intellectuele en mentale rijpheid die overeenkomt met de leeftijd. Een andere voorwaarde die aan volledige handelingsbekwaamheid wordt gesteld is, behalve de leeftijdsgrens, de geestelijke gezondheid. Alleen een rechter kan de handelingsbekwaamheid van een persoon intrekken of beperken.

Speciale nationale conflictregels inzake handelingsbekwaamheid zijn van toepassing op de bevoegdheid om in het huwelijk te treden (artikel 19 van de wet inzake het internationaal privaatrecht, zie punt 3.5), een testament op te maken en te herroepen (artikel 18 van de wet inzake het internationaal privaatrecht - zie punt. 3.7.) en de bekwaamheid van buitenlanders om in rechte op te treden (artikel 49 van de wet inzake het internationaal privaatrecht). In het Slowaakse recht zijn de conflictregels betreffende de bekwaamheid van rechtspersonen neergelegd in artikel 22 van het wetboek van koophandel, waarin is bepaald dat het personeel statuut van rechtspersonen wordt beheerst door het beginsel van oprichting, en de omvang van de bekwaamheid die zij hebben krachtens het toepasselijke recht wordt als zodanig erkend in het Slowaakse recht. De beoordeling van de bekwaamheid van een persoon om verbintenissen aan te gaan met betrekking tot wisselbrieven en cheques is geregeld in de wet inzake wisselbrieven en cheques, waarin is bepaald dat de betrokkene is gebonden aan het recht van de staat waarvan hij onderdaan is.

De term "woonplaats" met betrekking tot de burgerlijke staat wordt in het Slowaakse recht niet gebruikt als aanknopingspunt en deze term komt ook niet overeen met het Slowaakse begrip "trvalé bydlisko", oftewel permanente verblijfplaats (die in het bevolkingsregister van de Republiek Slowakije is opgenomen). Het recht van een persoon op een naam valt naar analogie onder het personeel statuut, zodat het toepasselijke recht derhalve het recht is dat de handelingsbekwaamheid van de betrokken persoon beheerst.

3.4 Afstamming en adoptie

3.4.1 Afstamming

Op grond van het interne recht is de moeder van het kind de vrouw die het kind heeft gebaard. In geval van twijfel stelt de rechtbank het moederschap vast op basis van vastgestelde feiten met betrekking tot de geboorte. De vaststelling van het vaderschap geschiedt op basis van drie weerlegbare vermoedens van vaderschap die nader zijn omschreven in wet nr. 36/2005 Coll. betreffende familiezaken (hierna de "familiewet" genoemd), te weten: 1) de duur van het huwelijk, 2) de verklaring van erkenning van de ouders bij de burgerlijke stand of de rechtbank, 3) het tijdstip waarop de vermeende vader en de moeder van het kind geslachtsgemeenschap hebben gehad.

De wet inzake het internationaal privaatrecht bevat conflictregels voor de vaststelling (erkenning, ontkenning) van het ouderschap dat is verbonden aan het tijdstip van de geboorte van het kind. Op grond van artikel 23 van de wet inzake het internationaal privaatrecht is het recht van de staat waarvan het kind bij de geboorte de nationaliteit heeft gekregen, van toepassing. Op grond van dit recht wordt met name het volgende vastgesteld: op wie de verklaring van afstamming betrekking heeft, op welke wijze de verklaring moet worden gedaan en of het mogelijk is het vaderschap van het geboren kind te erkennen enzovoort. Indien een kind bij de geboorte meerdere nationaliteiten of juist geen enkele nationaliteit heeft verworven, is artikel 33 van de wet inzake het internationaal privaatrecht van toepassing. Indien een kind op de bovenvermelde wijze de Slowaakse nationaliteit heeft verkregen maar in het buitenland is geboren en woont, is het toepasselijke recht het recht van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. In artikel 23, lid 3, van de wet inzake het internationaal privaatrecht is het volgende bepaald: wanneer het kind (ongeacht zijn nationaliteit) op het tijdstip van de beslissing in de Republiek Slowakije woont (d.w.z. daar zijn permanente verblijfplaats heeft), kan het ouderschap worden vastgesteld op grond van het Slowaakse recht wanneer dat in het belang is van het kind. Conform deze bepaling kan bijkomend ook de geldigheid van de erkenning worden beoordeeld volgens het recht van de staat waarin het ouderschap is erkend en niet volgens het recht van de staat waarvan het kind bij de geboorte de nationaliteit heeft. De erkenning van het ouderschap is echter pas geldig wanneer deze is uitgevoerd op de wijze zoals vastgesteld in het recht van de staat waar de erkenning plaatsvindt.

3.4.2 Adoptie

Ingevolge het Slowaakse recht (familiewet) ontstaat door adoptie een familierechtelijke band tussen de geadopteerde en de adoptant (en zijn familie) die juridisch gezien gelijk is aan de band binnen een biologische familie. Alleen een rechter kan uitspraak doen over de adoptie, op verzoek van de adoptant, die geen Slowaakse staatsburger hoeft te zijn, maar die wel moet worden ingeschreven in het adoptieregister conform wet nr. 305/2005 Coll. betreffende de sociaal-juridische bescherming van het kind en sociale voogdij. Het is alleen mogelijk een minderjarig kind te adopteren, d.w.z. een kind dat nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Volgens de huidige wetgeving is gezamenlijke adoptie alleen mogelijk voor gehuwde stellen (of voor een partner die met een van de ouders van het kind is gehuwd, of de weduwe/weduwnaar van de ouder of adoptieouder). In uitzonderingsgevallen kan een kind ook worden geadopteerd door een persoon alleen. Om een minderjarig kind in het buitenland te kunnen adopteren is de toestemming nodig van het Slowaakse ministerie van Arbeid, Sociale zaken en Gezinszaken of van een door het ministerie aangewezen overheidsorgaan. Een adoptie kan door een rechterlijke uitspraak worden herroepen binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum waarop de adoptiebeslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Op grond van artikel 26 van de wet inzake het internationaal privaatrecht wordt adoptie beheerst door het recht van de staat waarvan de adoptant onderdaan is (lex patriae). Indien de adoptanten echtgenoten zijn die een verschillende nationaliteit hebben, is het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van toepassing. Bij gebreke van een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats wordt de adoptie beheerst door het recht waarmee de adoptanten de nauwste band hebben. Het Slowaakse recht mag worden toegepast wanneer het vreemde recht adoptie niet toestaat of alleen toestaat onder extreem moeilijke omstandigheden en de adoptant of ten minste een van de adopterende echtgenoten al een bepaalde tijd in Slowakije woont (volgens de jurisprudentie minimaal een jaar). Conform artikel 26 bis van de wet inzake het internationaal privaatrecht wordt de plaatsing van het kind in de pre‑adoptieopvang (die ingevolge het Slowaakse recht aan de adoptie voorafgaat) beheerst door het recht van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Het land waarvan het adoptiekind de nationaliteit heeft (lex patriae), is van toepassing bij de beoordeling van de vraag of voor de adoptie toestemming van het kind of van andere personen of instellingen nodig is (artikel 27 van de wet inzake het internationaal privaatrecht). Deze bepaling is eveneens van toepassing in zaken die vergelijkbaar zijn met adoptie, zoals de erkenning van een natuurlijk kind (onbekend in het Slowaakse recht).

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

3.5.1 Huwelijk

Overeenkomstig het Slowaakse recht kunnen alleen een man en een vrouw met een goede geestelijke gezondheid met elkaar in het huwelijk treden; zij mogen niet, wanneer zijn in het huwelijk treden, al reeds met een ander persoon zijn gehuwd. De wet verbiedt het huwelijk tussen bloedverwanten in de opgaande lijn, afstammelingen en tussen broers en zussen, evenals tussen minderjarigen (de rechtbank kan bij uitzondering aan een minderjarige van boven de 16 jaar toestemming verlenen om te huwen). Deze leeftijdsgrens kan worden aangemerkt als een dwingende regel van het Slowaakse recht. Overeenkomstig het Slowaakse recht wordt het huwelijk gesloten door ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand of een kerkelijke instantie in te stemmen met het huwelijk.

Volgens de wet inzake het internationaal privaatrecht (de artikelen 19 en 20) wordt de huwelijksbevoegdheid evenals de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk beheerst door het recht van de staat waarvan de betrokkene onderdaan is (aanknopingspunt lex patriae). Wat de vorm van het huwelijk betreft, is het recht van de plaats waar het huwelijk is voltrokken van toepassing (lex loci celebrationis). In tegenstelling tot de algemene conflictregel (de artikelen 3 en 4 van de wet inzake het internationaal privaatrecht) is de subsidiaire toepassing van het Slowaakse recht uitgesloten. Aangezien ten aanzien van de vorm van het huwelijk geldt dat het recht van de plaats waar het huwelijk is voltrokken (lex loci celebrationis) van toepassing is, wordt dat recht ook toegepast bij het beoordelen van de volgende kwesties: de manier waarop een persoon instemt met het huwelijk, het aantal getuigen, het bevoegde orgaan dat het huwelijk mag voltrekken, de mogelijkheid om het huwelijk via een vertegenwoordiger te sluiten enzovoort. Dit criterium geldt niet in het geval van consulaire huwelijken. De sluiting van een huwelijk in het buitenland tussen Slowaakse burgers ten overstaan van een andere autoriteit dan een daartoe bevoegde Slowaakse autoriteit valt met name onder artikel 20 bis van de wet inzake het internationaal privaatrecht. In dit artikel is bepaald dat een dergelijk huwelijk dat geldig is volgens het recht van het orgaan ten overstaan waarvan het huwelijk is voltrokken, ook geldig is in de Republiek Slowakije, mits er op grond van het Slowaakse materiële recht geen huwelijksbeletselen bestaan.

3.5.2 Ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap

Het Slowaakse recht bevat geen bepalingen betreffende andere partnerschappen dan het huwelijk. In de rechtsleer wordt ongehuwd samenwonen erkend, dat wil zeggen de situatie waarbij een man en een vrouw die niet met elkaar gehuwd zijn samen een levensgemeenschap vormen. Het betreft een feitelijk partnerschap zonder juridische betekenis. Het (geregistreerd) partnerschap tussen personen van hetzelfde geslacht en het begrip (wettelijke) scheiding van tafel en bed zijn in het Slowaakse recht evenmin bekend.

3.5.3 Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Volgens het interne materiële recht wordt onder echtscheiding verstaan de ontbinding door een rechtbank van een huwelijk tussen twee in leven zijnde echtgenoten. Wanneer de ouders van een minderjarig kind scheiden, dient de rechtbank zich bij zijn beslissing tevens uit te spreken over de uitoefening van de rechten en plichten van de ouders. Conform het Slowaakse recht kan worden gekozen voor co-ouderschap.

Artikel 22 van de wet inzake het internationaal privaatrecht bevat conflictregels voor de beëindiging van de huwelijkse levensgemeenschap door echtscheiding, door nietigverklaring van het huwelijk of door vaststelling dat het huwelijk nooit heeft bestaan. Dit artikel geldt in de eerste plaats voor de ontbinding van het huwelijk tussen in leven zijnde echtgenoten. De ontbinding van het huwelijk wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de echtgenoten onderdaan zijn op het tijdstip waarop de procedure wordt ingeleid. Net als bij de persoonlijke en vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten, is het toepasselijke aanknopingspunt hun nationaliteit (lex patriae) in samenhang met een specifiek tijdstip, namelijk het tijdstip waarop de echtscheidingsprocedure wordt ingeleid (hun oorspronkelijke nationaliteit of de verandering van nationaliteit is dus niet relevant). Wanneer de echtgenoten bij aanvang van de echtscheidingsprocedure niet dezelfde nationaliteit hebben, kan het recht van de staat van de nationaliteit (lex patriae) niet als aanknopingspunt worden gebruikt, zodat het Slowaakse dan van toepassing is. Wanneer de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding krachtens het toepasselijke (vreemde) recht niet is toegestaan of alleen mogelijk is onder extreem moeilijke omstandigheden, en de echtgenoten (of ten minste een van hen) gedurende een bepaalde periode in de Republiek Slowakije wonen, dan kan het Slowaakse recht worden toegepast. Deze mogelijkheid doet zich uitsluitend voor wanneer de betrokken personen een passende band met de Republiek Slowakije hebben. Volgens vaste jurisprudentie moeten de betrokkenen ten minste een jaar in de Republiek Slowakije wonen.

Conform de aanknopingspunten van artikel 22, lid 3, van de wet inzake het internationaal privaatrecht moet de geldigheid van het huwelijk dan wel de vaststelling of het huwelijk al dan niet heeft bestaan, in de eerste plaats worden beoordeeld volgens het recht van de staat waarvan de echtgenoten onderdaan zijn. Deze bepaling is echter in strijd met de artikelen 19 en 20 van die wet waarin de bevoegdheid om in het huwelijk te treden, de geldigheid en de vorm van het huwelijk worden geregeld. Volgens vaste jurisprudentie zijn de artikelen 19 en 20 van de wet inzake het internationaal privaatrecht van toepassing wanneer de mogelijkheid om te huwen (huwelijksbevoegdheid en huwelijksvorm) wordt beoordeeld voorafgaand aan de sluiting van het huwelijk, terwijl artikel 22, lid 3, van deze wet van toepassing is wanneer de geldigheid van het huwelijk en de vraag of het huwelijk al dan niet heeft bestaan, achteraf wordt beoordeeld. In de jurisprudentie is ook vast komen te staan dat het toepasselijke recht in het geval van artikel 22, lid 3, van de wet inzake het internationaal privaatrecht, het recht is van de staat waarvan de echtgenoten onderdaan zijn op het tijdstip waarop het huwelijk had moeten worden voltrokken.

3.5.4 Onderhoudsverplichtingen

Het Slowaakse recht kent zes basissoorten onderhoudsverplichtingen: de onderhoudsverplichting van ouders jegens hun kinderen (die als de belangrijkste wordt gezien), de onderhoudsverplichting van kinderen jegens hun ouders, de onderhoudsverplichting tussen andere verwanten, de onderhoudsverplichting tussen echtgenoten, de bijdrage in het levensonderhoud van de ex-echtgeno(o)t(e) en de bijdrage in het levensonderhoud van een ongehuwde moeder. De conflictregels van artikel 24 bis van de wet inzake het internationaal privaatrecht hebben uitdrukkelijk alleen betrekking op alle soorten onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen, met uitzondering van de vorderingen die de moeder van het kind op de vader heeft (recht van de nationaliteit van de moeder, artikel 25 van de wet inzake het internationaal privaatrecht), ongeacht of de onderhoudsgerechtigde minderjarig of meerderjarig is. In het geval van een minderjarig kind worden deze betrekkingen beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De Slowaakse rechters doen over het algemeen uitspraak op grond van het recht van het land waar de rechtsvordering is ingesteld (lex fori). De overige onderhoudsverplichtingen (zoals de onderhoudsverplichting tussen echtgenoten) worden beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn woonplaats heeft.

Het aanknopingspunt van de gewone verblijfplaats van het kind is het belangrijkste aanknopingspunt dat wordt toegepast op de betrekkingen tussen ouders en kinderen. De rechtbank houdt alleen in uitzonderingsgevallen ook rekening met het recht van een andere staat waarmee de zaak ook nauw is verbonden.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

In de conflictregels van de wet inzake het internationaal privaatrecht (artikel 21) betreffende het huwelijksvermogensregime is bepaald dat de nationaliteit van de echtgenoten het aanknopingspunt is. Dit aanknopingspunt kan alleen strikt worden toegepast wanneer de echtgenoten onderdaan zijn van dezelfde staat. In de overige gevallen is het Slowaakse recht van toepassing. In de wet inzake het internationaal privaatrecht zijn er geen bepalingen opgenomen betreffende de mogelijke wijziging van een aanknopingspunt (verandering van de gemeenschappelijke nationaliteit van echtgenoten). In de jurisprudentie is echter vast komen te staan dat het toepasselijke recht wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip waarop het juridisch relevante feit zich heeft voorgedaan. In artikel 21, lid 2, van de wet inzake het internationaal privaatrecht zijn bijzondere regels opgenomen die conflicten als gevolg van een wijziging van het aanknopingspunt moeten voorkomen. In dat artikel is met name bepaald dat het overeengekomen huwelijksvermogensregime (zoals bijvoorbeeld overeenkomsten tot beperking van de gemeenschap van goederen, huwelijkse voorwaarden enzovoort) wordt beoordeeld overeenkomstig het recht dat van toepassing was op het tijdstip dat het huwelijksvermogensregime werd vastgesteld. Deze conflictregel kan echter uitsluitend worden toegepast in samenhang met een andere conflictregel en kan dus niet zelfstandig worden toegepast.

In het Slowaakse recht is een speciaal type huwelijksvermogensregime vastgesteld: de gemeenschap van goederen tussen echtgenoten, die ontstaat bij de voltrekking van het huwelijk en eindigt bij de ontbinding van het huwelijk. De omvang van de gemeenschap van goederen kan later in onderlinge overeenstemming tussen de echtgenoten worden verkleind of uitgebreid of op een andere manier krachtens een rechterlijke beslissing worden gewijzigd (beëindigd of vervangen). Het Slowaakse recht kent geen voorhuwelijkse voorwaarden.

3.7 Erfrecht

Erfopvolging is krachtens de conflictregel op slechts één aanknopingspunt gebaseerd. Op grond van de algemene conflictregel van de wet inzake het internationaal privaatrecht worden rechtsbetrekkingen met betrekking tot nalatenschappen beheerst door het recht van de staat waarvan de erflater onderdaan was op het tijdstip van het overlijden (artikel 17). Het recht van de nationaliteit van de erflater (lex patriae) op het tijdstip van het overlijden is dus het enige aanknopingspunt voor de gehele nalatenschap, ongeacht of het gaat om roerende of onroerende zaken. Indien de erflater op het tijdstip van het overlijden onderdaan was van twee of meer staten, of indien hij van geen enkele staat onderdaan was, wordt zijn nationaliteit vastgesteld op grond van artikel 33 van de wet inzake het internationaal privaatrecht.

De bepalende factor met betrekking tot de bekwaamheid om een testament op te maken of te herroepen, de gevolgen van het ontbreken van een uiterste wilsbeschikking en fouten in de uiterste wilsbeschikking, is de nationaliteit van de erflater op het tijdstip waarop hij de wilsbeschikking maakt of herroept. Een eventuele verandering van nationaliteit die zich voordoet na het vastleggen van de uiterste wilsbeschikking heeft geen invloed op de geldigheid van het testament of de herroeping daarvan. Artikel 18 van de wet inzake het internationaal privaatrecht bevat dus een speciale regel in samenhang met artikel 3, lid 2, van die wet, waarin is bepaald dat wanneer een buitenlander een rechtshandeling verricht op het grondgebied van de Republiek Slowakije het volstaat dat hij daartoe bekwaam is krachtens het Slowaakse recht. Het toepasselijke recht dat is vastgesteld conform het land waarvan de betrokken persoon de nationaliteit heeft op het tijdstip waarop hij een testament opmaakt, is ook van toepassing bij het vaststellen van de wijzen waarop het vermogen in een testament kan worden nagelaten. De vorm van het testament en de vorm van de herroeping van het testament worden beheerst door het recht van de staat waarvan de erflater onderdaan was op het tijdstip dat het testament werd opgemaakt. Het volstaat echter dat het testament voldoet aan de voorschriften van het recht van de staat waar het werd opgemaakt (artikel 18). Deze alternatieve conflictregel is van toepassing in het geval waarin de erflater niet heeft voldaan aan de vereiste vormvoorschriften van het testament volgens het recht van de staat waarvan hij onderdaan was op het ogenblik van het opmaken van het testament. Dit betekent dat wanneer de erflater niet heeft voldaan aan de vormvoorschriften van het recht van de staat waarvan hij onderdaan was op het tijdstip waarop het testament werd opgemaakt, maar de vorm wel voldoet aan de voorschriften van het recht van de plaats waar het testament is opgemaakt, het testament geacht wordt geldig te zijn.

Op grond van het Slowaakse materiële erfrecht kan worden geërfd op basis van wettelijke erfopvolging, een testament of beide. In de wet worden vier groepen erfgenamen genoemd die achtereenvolgens erven. De groepen erven daarbij afzonderlijk van elkaar, dat wil zeggen dat er geen overlap bestaat tussen de groepen erfgenamen. Onder de eerste groep erfgenamen vallen de kinderen en de echtgeno(o)t(e) van de erflater. Onder de andere groepen vallen andere verwanten en andere personen die ten minste gedurende een jaar vóór het overlijden een gemeenschappelijk huishouding met de erflater hebben gevoerd en voor het gemeenschappelijke huishouden zorgden of ten laste waren van de overledene. In het geval van erfopvolging krachtens een testament schrijft de wet voor dat het testament schriftelijk moet worden opgemaakt conform de wettelijke voorschriften of in een notariële akte moet worden vastgelegd. De minimumleeftijd voor het opmaken van een testament is 15 jaar. De testamentaire vrijheid van de erflater is ten aanzien van zijn afstammelingen echter beperkt, aangezien minderjarigen minimaal hun wettelijke erfdeel moeten ontvangen en meerderjarigen ten minste de helft van hun wettelijk erfdeel. Het Slowaakse recht kent de begrippen verwerping van nalatenschappen (uitsluitend in zijn geheel, activa en passiva), onbekwaamheid om te erven (bij wet bepaald), onterving van afstammelingen (op basis van een door de overledene opgemaakte akte van onterving) en onbeheerde nalatenschap (er is geen erfgenaam, de erfenis vervalt aan de staat). Het Slowaakse recht kent daarentegen niet de begrippen gemeenschappelijk testament, erfovereenkomst of schenkingsovereenkomst bij overlijden.

3.8 Goederenrecht

Het Slowaakse recht definieert een onroerende zaak als grond of gebouwen die onlosmakelijk met de grond zijn verbonden (artikel 119 van het burgerlijk wetboek).

Ingevolge de wet inzake het internationaal privaatrecht is het algemeen aanknopingspunt voor zakelijke rechten op onroerende zaken het recht van de plaats waar de zaak is gelegen, dat wil zeggen de lex rei sitae (artikel 5 van de wet inzake het internationaal privaatrecht, dat eveneens van toepassing is op roerende zaken die niet onder de artikelen 6 en 8 vallen – zie punt 2.3.). Artikel 7 van de wet inzake het internationaal privaatrecht heeft echter voorrang op deze bepaling. In dat artikel is bepaald dat rekening wordt gehouden met de inschrijving in de openbare registers van de vestiging, de wijziging en het tenietgaan van zakelijke rechten op onroerende zaken die zijn gelegen op het grondgebied van een andere staat dan de staat waarvan het recht de wettelijke grond voor de vestiging, de wijziging en het tenietgaan van zakelijke rechten op deze onroerende zaken beheerst. In dergelijke gevallen worden de bepalingen betreffende de inschrijving in de openbare registers die van kracht zijn in de plaats waar de onroerende zaak is gelegen, toegepast.

In de huidige Slowaakse wetgeving verwijst het begrip openbaar register naar het kadaster van onroerende zaken (wet nr. 162/1995 Coll. betreffende het kadaster van onroerende zaken). Maar daarnaast kan de geschiedenis van de registratie van onroerende zaken ook worden gevonden in het percelenkadaster, het spoorwegregister, het mijnbouwregister en het waterwegenregister.

3.9 Insolventie

Insolventieprocedures met een internationaal element waarbij een EU-lidstaat of een EER‑staat is betrokken, vallen onder wet nr. 7/2005 Coll. betreffende faillissement en herstructurering (hierna "de faillissementswet" genoemd), tenzij in Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad anders is bepaald. Op grond van de faillissementswet geldt dat wanneer de Republiek Slowakije niet gebonden is aan een internationaal verdrag dat de voldoening van de schuldeisers van de failliete schuldenaar beheerst, het beginsel van wederkerigheid wordt toegepast voor de erkenning van buitenlandse beslissingen in procedures uit hoofde van de faillissementswet. Een faillissement dat is uitgesproken door een Slowaakse rechtbank heeft ook betrekking op de zaken die zich op het grondgebied van een vreemde staat bevinden indien dat volgens de wetgeving van die staat is toegestaan.

De wet inzake het internationaal privaatrecht bevat conflictregels die mutatis mutandis kunnen worden toegepast op faillissementen (insolventie), met name artikel 5 (het aanknopingspunt is de plaats waar de roerende of onroerende zaak zich bevindt), artikel 7 (het aanknopingspunt in het geval van inschrijving in een openbaar register is de plaats waar de onroerende zaak is gelegen), en bepalingen betreffende verbintenissen (artikel 9 en volgende).

Laatste update: 22/04/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Zweden

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Het internationaal privaatrecht wordt tegenwoordig grotendeels bepaald door EU-wetgeving. De Zweedse nationale regels op dit gebied zijn vastgelegd in geschreven recht en jurisprudentie. De wetgeving geeft voornamelijk uitvoering aan de internationale verdragen waarbij Zweden partij is. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste wetgeving op dit gebied.

Huwelijk en kinderen

• De artikelen 4 en 6 van hoofdstuk 3 van de wet (1904:26 blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij (lagen om vissa internationella rättsförhållanden rörande äktenskap och förmynderskap) (hierna “IÄL” genoemd);

• De artikelen 9, 12 en 13 van het besluit (1931:429) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk, adoptie en voogdij (förordningen om vissa internationella rättsförhållanden rörande äktenskap, adoption och förmynderskap) (hierna “NÄF” genoemd);

• Artikel 3 van de wet (2018:1289) inzake adoptie in internationale situaties (lagen om adoption i internationella situationer);

• De artikelen 2, 3, 3 bis, 5, 5 bis, 6 en 6 bis van de wet (1985:367) betreffende internationale vraagstukken inzake afstamming (lagen om internationella faderskapsfrågor) (hierna “IFL” genoemd);

• Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels;

• Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen;

• De wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties (lagen om makars och sambors förmögenhetsförhållanden i internationella situationer);

• Artikel 1 van de wet (2012:318) betreffende het Verdrag van Den Haag van 1996 (lagen om 1996 års Haagkonvention) en de artikelen 15 tot en met 22 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, gesloten in Den Haag op 19 oktober 1996 (hierna “het Verdrag van Den Haag van 1996” genoemd);

• Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna “verordening inzake onderhoudsverplichtingen” genoemd), en het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

Nalatenschappen

De artikelen 20 tot en met 38 van Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.

Overeenkomsten en koop

• Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (hierna de “Rome I-verordening” genoemd);

• De artikelen 79 tot en met 87 van de wet (1932:130) betreffende wisselbrieven (växellagen);

• De artikelen 58 tot en met 65 van de wet (1932:131) betreffende cheques (checklagen);

• De wet (1964:528) betreffende het recht dat van toepassing is op de aankoop van onroerende zaken (lagen om tillämplig lag beträffande köp av lösa saker) (hierna “IKL” genoemd);

• De artikelen 25a, 31a en 42a van de wet (1976:580) betreffende medezeggenschap op het werk (lagen om medbestämmande i arbetslivet) (hierna “MBL” genoemd);

• De wet (1993:645) betreffende het recht dat van toepassing is op bepaalde verzekeringsovereenkomsten (lagen om tillämplig lag för vissa försäkringsavtal);

• Hoofdstuk 13, artikel 4, en hoofdstuk 14, artikel 2, van de scheepvaartwet (1994:1009) (sjölagen);

• Artikel 14 van de wet (1994:1512) betreffende consumentenovereenkomsten (lagen om avtalsvillkor i konsumentförhållanden);

• Hoofdstuk 1, artikel 4, van de wet (2011:914) betreffende consumentenbescherming in overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd van accommodaties en vakantieproducten van lange duur (lagen om konsumentskydd vid avtal om tidsdelat boende eller långfristig semesterprodukt);

• Hoofdstuk 3, artikel 14, van de wet (2005:59) betreffende overeenkomsten via verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte (lagen om distansavtal och avtal utanför affärslokaler);

• Artikel 48 van de consumentenwet (1990:932) (konsumentköplagen).

Wettelijke aansprakelijkheid

• Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna de “Rome II-verordening” genoemd);

• De artikelen 8, 14 en 38 van de wet (1975:1410) betreffende schade als gevolg van verkeersongevallen (trafikskadelagen);

• Artikel 1 van de wet (1972:114) betreffende het Verdrag van 9 februari 1972 tussen Zweden en Noorwegen inzake begrazing door rendieren (lagen med anledning av konventionen den 9 februari 1972 mellan Sverige och Norge om renbetning);

• Artikel 1 van de wet (1974:268) betreffende het Milieuverdrag van 19 februari 1974 tussen Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden (lagen med anledning av miljöskyddskonventionen den 19 februari 1974 mellan Danmark, Finland, Norge och Sverige).

Insolventierecht

• Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (hierna de “insolventieverordening van 2015” genoemd);

• De artikelen 1, 3 en 5 tot en met 8 van de wet (1934:67) tot vaststelling van regels betreffende faillissement voor goederen die zich bevinden op het grondgebied van Denemarken, Finland, IJsland of Noorwegen (lag med bestämmelser om konkurs, som omfattar egendom i Danmark, Finland, Island eller Norge);

• De artikelen 1, 4 tot en met 9 en 13 van de wet (1934:68) betreffende de gevolgen van faillissementen in Denemarken, Finland, IJsland of Noorwegen (lag om verkan av konkurs, som inträffat i Danmark, Finland, Island eller Norge);

• De artikelen 1, 3 tot en met 8 en 12 van de wet (1981:6) betreffende faillissementen met betrekking tot goederen in een ander Noords land (lag om konkurs som omfattar egendom i annat nordiskt land);

• De artikelen 1, 4 tot en met 9, 13 en 14 van de wet (1981:7) betreffende de uitvoering van faillissementen die zich voordoen in een ander Noords land (lag om verkan av konkurs som inträffat i annat nordiskt land).

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Zweden is partij bij de hieronder vermelde multilaterale internationale verdragen die bepalingen bevatten over het toepasselijke recht. Aangezien Zweden ten aanzien van internationale verdragen een dualistische opvatting heeft, zijn deze multilaterale verdragen ook in het Zweedse nationale recht omgezet. Zie hierboven.

Volkenbond

• Het Verdrag tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van wisselbrieven en orderbriefjes van 1930;

• Het Verdrag tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van cheques van 1931.

De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht

• Het Verdrag van 1955 nopens de op de internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet;

• Het Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen;

• Het Verdrag van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen;

• Het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

Europese Unie

Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 1980 (voor overeenkomsten die vanaf 17 december 2009 zijn gesloten, geldt de Rome I-verordening in plaats van dat verdrag).

Noordse verdragen

• Het Verdrag van 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van het internationaal privaatrecht inzake huwelijk, adoptie en voogdij (laatstelijk gewijzigd bij de wijzigingsovereenkomst van 2006);

• Het Verdrag van 1933 tussen Zweden, Denemarken, Finland, IJsland en Noorwegen inzake gerechtelijke vereffening (hierna het “Noords verdrag inzake gerechtelijke vereffening” genoemd);

• Het Verdrag van 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden inzake erfopvolging, testamenten en beheer van nalatenschappen (laatstelijk gewijzigd bij de wijzigingsovereenkomst van 2012);

• Het Milieuverdrag van 1974 tussen Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

  • Het Verdrag van 1972 tussen Zweden en Noorwegen inzake begrazing door rendieren (1972 års konvention mellan Sverige och Norge om renbetning).

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

In het algemeen moet een rechtbank, wanneer er bij een geschil sprake is van internationale aspectens, zich op eigen initiatief buigen over de vraag welk recht van toepassing is. Op grond van verschillende regels uit het Zweedse internationale privaatrecht moet de rechtskeuze van de partijen bij de overeenkomst voor kwesties in verband met deze overeenkomst worden gerespecteerd. Wanneer een geschil buiten de rechtbank kan worden beslecht, kunnen de partijen ook afspreken welk recht van toepassing is wanneer het geschil door de rechtbank wordt behandeld. Indien er sprake is van een rechtsbetrekking waarvoor verzoening is toegestaan op grond van het Zweedse nationale recht, moet een unanieme verklaring van onderwerping aan het Zweedse recht door de rechtbank worden goedgekeurd, mits er een verband is met Zweden (zie Nieuw Rechtsarchief (NJA) 2017, blz. 168).

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

In het Zweedse internationaal privaatrecht is renvoi in de regel niet toegestaan. Hierop bestaan echter uitzonderingen, die onder meer zijn neergelegd in artikel 79, tweede alinea, van de wet inzake wisselbrieven, en in artikel 58, tweede alinea, van de wet inzake cheques, en betrekking hebben op de mogelijkheid van buitenlandse burgers om transacties te verrichten met wissels of cheques. De reden hiervoor is dat deze bepalingen zijn gebaseerd op internationale verdragen. Een andere uitzondering is opgenomen in artikel 9, tweede alinea, van de wet (1981:7) betreffende de uitvoering van faillissementen die zich voordoen in een ander Noords land. Tot slot wordt renvoi toegestaan met betrekking tot de formele geldigheid van een huwelijk, conform het bepaalde in hoofdstuk 1, artikel 1, zevende alinea, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Er zijn geen algemene regels voor de gevolgen van een wijziging van een aanknopingspunt. De verordeningen van de Europese Unie inzake het vermogensstelsel van echtgenoten en geregistreerde partners zijn bijvoorbeeld gebaseerd op het beginsel van onveranderlijkheid. Dat houdt in dat het vastgestelde toepasselijke recht voor het aanknopingspunt op het moment van de huwelijksvoltrekking of de registratie van het partnerschap uitsluitend bij uitzondering en op verzoek kan worden gewijzigd, onder bepaalde, in de betreffende verordening van de Europese Unie vastgelegde omstandigheden.

Het beginsel van veranderbaarheid is daarentegen van toepassing op huwelijksvermogensstelsels in Noordse contexten. Dat houdt in dat, indien de echtgenoten geen overeenkomst over de rechtskeuze zijn aangegaan, beide vervolgens in een ander Noords land zijn gaan wonen en daar ten minste twee jaar hebben gewoond, het recht van het betreffende land van toepassing is. Indien beide echtgenoten echter eerder tijdens het huwelijk in dat land hebben gewoond, of als de echtgenoten onderdanen van dat land zijn, geldt het recht van dat land vanaf het moment dat zij daar zijn gaan wonen. Een soortgelijk principe geldt voor samenwonen. (Zie hoofdstuk 3, artikel 9, en hoofdstuk 5, artikel 6, van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties.)

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Volgens een algemeen beginsel van het Zweedse internationaal privaatrecht mag een bepaling van vreemd recht niet worden toegepast wanneer deze kennelijk onverenigbaar is met de grondbeginselen van het Zweedse rechtsstelsel. Bepalingen met die strekking kunnen ook in veel wet- en regelgeving betreffende het internationaal privaatrecht worden aangetroffen. Hieruit mag echter niet worden geconcludeerd dat voor een beperking op grond van de openbare orde een wettelijke basis noodzakelijk is. Er zijn maar zeer weinig uitspraken waarin de rechter van oordeel was dat buitenlands recht niet kon worden toegepast op grond van de openbare orde.

Doorgaans is het een zaak voor de rechterlijke macht om vast te stellen welke Zweedse rechtsregels internationaal bindend zijn.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

Indien de rechter niet bekend is met de inhoud van het buitenlandse recht dat naar zijn oordeel moet worden toegepast, heeft hij twee mogelijkheden. De rechter kan zelf een onderzoek instellen of een van de partijen verzoeken de noodzakelijke informatie te verstrekken. Hij kiest in dit geval de meest doelmatige optie. Wanneer de rechter de zaak zelf onderzoekt, kan hij om ondersteuning van het ministerie van Justitie vragen. Over het algemeen moet de rechter een actievere rol spelen bij geschillen die niet buiten de rechtbank kunnen worden beslecht. Bij geschillen waarbij dit wél mogelijk is, kan de rechter het onderzoekswerk in grotere mate aan de partijen zelf overlaten.‑‑

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

Zweden is partij bij het Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 1980. Op sommige gebieden zijn er aparte regels met betrekking tot de rechtskeuze. De Rome I-verordening is in de plaats gekomen van dit verdrag waar het gaat om overeenkomsten die vanaf 17 december 2009 zijn gesloten.

Overeenkomsten betreffende de koop van roerende zaken worden beheerst door de wet (1964:528) betreffende het recht dat van toepassing is op de koop van roerende zaken, waarmee het Verdrag van Den Haag van 1955 nopens de op de internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet in het Zweedse recht is omgezet. Deze wet heeft voorrang op de bepalingen van de Rome I-verordening. Consumentenovereenkomsten vallen echter niet onder deze wet. Ingevolge artikel 3 van de wet kunnen de koper en verkoper in onderlinge overeenstemming het toepasselijke recht kiezen. In artikel 4 is bepaald dat, indien partijen geen toepasselijk recht kiezen, het recht van het land waar de verkoper zijn woonplaats heeft, van toepassing is. Een uitzondering op deze regel is wanneer de verkoper de order heeft aanvaard in het land waar de koper zijn woonplaats heeft en wanneer er aankopen worden verricht op een beurs of tijdens een veiling.

Ook voor bepaalde consumentenovereenkomsten geldt een uitzondering op de regels van de Rome I-verordening. Bijzondere regels die tot doel hebben consumenten te beschermen tegen clausules betreffende conflictregels zijn neergelegd in artikel 48 van de wet (1990:932) betreffende de aankoop van consumptiegoederen, in artikel 14 van de wet (1994:1512) betreffende consumentenovereenkomsten, in hoofdstuk 1, artikel 4, van de wet (2011:914) betreffende consumentenbescherming in overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd van accommodaties en vakantieproducten van lange duur, en in hoofdstuk 3, artikel 14, van de wet (2005:59) betreffende overeenkomsten via verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte. Op grond van deze bepalingen geldt onder bepaalde omstandigheden het recht van een EER-lidstaat indien dit betere bescherming biedt voor de consument.

Er zijn specifieke regels vastgelegd met betrekking tot wisselbrieven en cheques in de artikelen 79 tot en met 87 van de wet (1932:130) betreffende wisselbrieven en de artikelen 58 tot met 65 van de wet (1932:131) betreffende cheques. Deze regels zijn gebaseerd op het Verdrag van 1930 van Genève tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van wisselbrieven en orderbriefjes en het Verdrag van 1931 van Genève tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van cheques.

Bepaalde overeenkomsten inzake schadeverzekeringen worden beheerst door de wet (1993:645) betreffende het recht dat van toepassing is op bepaalde verzekeringsovereenkomsten.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

De vraag welk recht van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, wordt beheerst door de Rome II-verordening.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

In het Zweedse internationaal privaatrecht was het bepalende aanknopingspunt voor de vaststelling van de staat van personen traditioneel altijd hun nationaliteit. Er zijn inmiddels echter zoveel zaken geweest waarin de nationaliteit haar plaats als voornaamste aanknopingspunt heeft moeten afstaan aan de woonplaats, dat het te betwijfelen valt of er nog kan worden gesproken van één voornaamste aanknopingspunt voor de staat van personen. In het Zweedse internationaal privaatrecht wordt met de ‘staat van personen’ voornamelijk gedoeld op de handelingsbekwaamheid en de naam van personen.

Krachtens hoofdstuk 1, artikel 1, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij, moet de bekwaamheid om te huwen ten overstaan van een Zweedse autoriteit in beginsel worden vastgesteld overeenkomstig het Zweedse recht wanneer een van de partijen de Zweedse nationaliteit heeft of zijn woonplaats in Zweden heeft. Voor de Noordse landen gelden soortgelijke regels krachtens artikel 1 van het besluit (1931:429) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk, adoptie en voogdij.

Met betrekking tot voogdij en curatele zijn er bijzondere regels opgenomen in de hoofdstukken 4 en 5 van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij, en in de artikelen 14 tot en met 21a van het besluit (1931:429) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk, adoptie en voogdij.

In artikel 13 van de Rome I-verordening is gedeeltelijk geregeld welk recht van toepassing is op de bekwaamheid om overeenkomsten te sluiten. De bekwaamheid om transacties te sluiten met wisselbrieven en cheques wordt beheerst door de bijzondere regels in artikel 79 van de wet betreffende wisselbrieven en in artikel 58 van de wet betreffende cheques.

Hoofdstuk 11, artikel 3, van het wetboek van rechtsvordering (rättegångsbalken) bevat een bijzondere bepaling inzake de actieve en passieve procesbevoegdheid, waarin staat dat een buitenlandse partij die in haar eigen land geen gerechtelijk proces kan voeren, dat in Zweden wel mag doen als zij daartoe overeenkomstig het Zweedse recht bevoegd is.

Volgens het Zweedse internationaal privaatrecht behoren kwesties in verband met namen tot het personenrecht. Dit betekent bijvoorbeeld dat het aannemen van de naam van de ene echtgenoot door de andere niet wordt aangemerkt als een zaak die verband houdt met de persoonlijke gevolgen van een huwelijk. Krachtens artikel 31 van de wet (2016:1013) betreffende namen van personen (lagen om personnamn) is de wet niet van toepassing op Zweedse onderdanen die hun woonplaats in Denemarken, Noorwegen of Finland hebben. Hieruit kan a contrario worden geconcludeerd dat deze wet wel van toepassing is op Zweedse staatsburgers die ergens anders wonen. Krachtens artikel 32 is de wet ook van toepassing op buitenlandse burgers die hun woonplaats in Zweden hebben.

3.4 Afstamming en adoptie

In het Zweedse materieel recht wordt geen onderscheid gemaakt tussen wettige en onwettige kinderen, en het Zweedse internationaal privaatrecht kent geen specifieke rechtskeuzeregels om te bepalen of een kind moet worden beschouwd als binnen- of buitenechtelijk, en of een buitenechtelijk kind later kan worden erkend.

Met betrekking tot het recht dat van toepassing is op de vaststelling van het vaderschap gelden er verschillende regels voor het vermoeden van vaderschap en voor de vaststelling van het vaderschap door een rechtbank. Het vermoeden van vaderschap wordt beheerst door artikel 2 van de wet (1985:367) betreffende internationale vraagstukken inzake afstamming. Hierin is bepaald dat een man die gehuwd is of is geweest met de moeder van een kind, wordt vermoed de vader van dat kind te zijn indien dit voortvloeit uit het recht van de staat waar het kind bij geboorte zijn woonplaats had, of, wanneer volgens dat recht niemand als vader wordt beschouwd, indien dit voortvloeit uit het recht van de nationaliteit van het kind bij geboorte. Als het kind bij geboorte echter zijn woonplaats in Zweden had, wordt het vaderschap altijd vastgesteld overeenkomstig het Zweedse recht. Indien de afstamming van een kind door een rechtbank moet worden vastgesteld, past de rechter doorgaans het recht toe van het land waar het kind zijn woonplaats had ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg.

Krachtens artikel 3 van de wet (2018:1289) inzake adoptie in internationale situaties moet een Zweedse rechtbank Zweeds recht toepassen op een adoptieverzoek.

Een buitenlands adoptiebesluit dat in Zweden geldig is, heeft dezelfde rechtsgevolgen als een Zweeds adoptiebesluit.

Het recht van toepassing op onderhoudsverplichtingen jegens kinderen wordt bepaald krachtens het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Als hoofdregel geldt dat de onderhoudsverplichting wordt beheerst door het recht van de staat waar het kind zijn woonplaats heeft. Indien het kind geen levensonderhoud van de onderhoudsplichtige krachtens dat recht kan verkrijgen, moet het recht van de staat van de rechtbank worden toegepast. Indien het kind op grond van geen van deze rechtsstelsels levensonderhoud van de onderhoudsplichtige kan verkrijgen, is het recht van de staat van beide ouders, indien zij onderdaan zijn van dezelfde staat, van toepassing.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

Zie punt 3.3 hierboven voor informatie over de bekwaamheid om te huwen. Als algemene regel geldt dat een huwelijk wordt geacht naar de vorm geldig te zijn als het geldig is in het land waar het is voltrokken; zie hoofdstuk 1, artikel 7, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij.

De rechtsgevolgen van het huwelijk kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: de persoonlijke rechten en de rechten die onder het huwelijksvermogensstelsel vallen (zie punt 3.6 hieronder). Het belangrijkste persoonlijke rechtsgevolg van het huwelijk is de wederzijdse onderhoudsplicht van de echtgenoten. In het Zweedse internationaal privaatrecht worden kwesties in verband met het erfrecht van echtgenoten, het aannemen van de naam van de andere echtgenoot en de onderhoudsplicht jegens de kinderen van de andere echtgenoot niet beschouwd als rechtsgevolgen van het huwelijk. Welk recht op dergelijke kwesties van toepassing is, wordt dan ook bepaald door de rechtskeuzeregels die gelden voor het erfrecht, namen enz.

Het toepasselijke recht op het gebied van onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten wordt beheerst door het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Als hoofdregel geldt dat de onderhoudsverplichting wordt beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsplichtige zijn woonplaats heeft. Indien een van de partijen zich verzet tegen de toepassing van dit recht en het recht van een andere staat (in het bijzonder dat van de staat van de laatste gemeenschappelijke woonplaats) nauwer verbonden is met het huwelijk, moet het recht van die andere staat worden toegepast.

In verband met echtscheiding is in hoofdstuk 3, artikel 4, eerste alinea, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij bepaald dat de Zweedse rechtbanken Zweeds recht moeten toepassen. In de tweede alinea van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin beide echtgenoten buitenlandse staatsburgers zijn en geen van beiden al ten minste één jaar zijn woonplaats in Zweden heeft.

Het Zweedse materieel recht kent de rechtsfiguren scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk niet. De regels voor de verdeling van eigendommen na scheiding van tafel en bed zijn vastgelegd in hoofdstuk 2, artikel 6, en hoofdstuk 3, artikel 13, van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Het recht dat van toepassing is op huwelijksvermogensstelsels wordt bepaald door hoofdstuk III van Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. Soortgelijke regels voor geregistreerde partners zijn opgenomen in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Hoofdstuk 2 van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties bevat bepalingen ter aanvulling op de verordeningen van de Europese Unie (zie onder meer de artikelen 4 en 5 van hoofdstuk 2).

Bijzondere bepalingen over het recht dat van toepassing is op huwelijksvermogensstelsels in de Noordse context, zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties (zie onder meer de artikelen 8 tot en met 11 van hoofdstuk 3).

3.7 Erfrecht

Welk recht van toepassing is met betrekking tot erfopvolging en testamenten is geregeld in Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring. De rechtskeuzeregels van deze verordening zijn geldig ongeacht of er een internationale band met een lidstaat of met een andere staat bestaat.

Er zijn echter bepaalde bijzondere bepalingen over de formele geldigheid van een testament, in hoofdstuk 2, artikel 3, van de wet (2015: 417) betreffende erfopvolging in zaken met een internationaal element (lagen om arv i internationella situationer), waarmee het Haagse Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen in het Zweedse recht is omgezet. Een testament moet als geldig worden beschouwd indien het voldoet aan de vormvereisten krachtens het recht van de plaats waar de erflater het heeft opgesteld, of krachtens het recht van de plaats waar de erflater woonde of onderdaan was op het moment van opstellen of op het moment van overlijden. Een testament dat betrekking heeft op onroerende zaken moet ook als formeel geldig worden beschouwd indien het voldoet aan de vormvereisten krachtens het recht van de plaats waar de onroerende zaken zich bevinden. Voor de herroeping van een testament gelden dezelfde regels. Ook een herroeping moet als geldig worden beschouwd als deze voldoet aan de vormvereisten krachtens het recht op grond waarvan de vorm van het testament geldig was.

3.8 Goederenrecht

In het goederenrecht zijn er slechts voor bepaalde gevallen geschreven rechtskeuzeregels, namelijk bij goederen die verband houden met schepen en vliegtuigen, effecten, en cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze zijn weggehaald, en in bepaalde situaties die worden beheerst door het Noords faillissementsverdrag en de verordening betreffende insolventieprocedures.

De goederenrechtelijke gevolgen van bijvoorbeeld het kopen of verhypothekeren van roerende of onroerende zaken moeten worden vastgesteld overeenkomstig het recht van het land waar de zaak zich bevindt ten tijde van het kopen of verhypothekeren. Volgens dat recht wordt de aard van de zakelijke rechten bepaald, evenals de manier waarop een zakelijk recht tot stand komt en tenietgaat, de formele vereisten die gelden, en de rechten die aan een zakelijk recht worden ontleend jegens derden.

Met betrekking tot buitenlandse zekerheidsrechten is in de jurisprudentie vastgelegd dat als de verkoper op het moment dat het zekerheidsrecht ontstond, wist dat het goed naar Zweden zou worden overgebracht (en dat het zekerheidsrecht in Zweden niet geldig zou zijn), de verkoper in plaats daarvan een zekerheid had moeten verkrijgen die wel aan de in de Zweedse wet neergelegde vereisten zou voldoen. Daarnaast zou een buitenlands zekerheidsrecht geen rechtsgevolgen moeten hebben na het verstrijken van een bepaalde termijn nadat het goed naar Zweden is gebracht. In dergelijke gevallen heeft de buitenlandse schuldeiser voldoende tijd gehad om een nieuwe zekerheid te verkrijgen dan wel om de schuld in te vorderen.

3.9 Insolventie

In de insolventieverordening van 2015 zijn regels vastgelegd die het toepasselijke recht bepalen ten aanzien van andere lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken).

Ten aanzien van de Noordse landen die niet onder de insolventieverordening van 2015 vallen, zijn er afzonderlijke bepalingen inzake het toepasselijke recht, die zijn gebaseerd op het Noords verdrag inzake gerechtelijke vereffening van 1933 en zijn omgezet in Zweeds recht via in 1981 vastgestelde wetgeving (ten aanzien van IJsland gelden echter de bepalingen van eerdere wetgeving uit 1934). De belangrijkste regel van dat verdrag is dat een insolventieprocedure in een verdragsluitende staat (het land waar de insolventieprocedure plaatsvindt) eveneens betrekking moet hebben op de goederen van de schuldenaar die zich in een andere verdragsluitende staat bevinden. Als algemene regel moet het recht van het land waar de insolventieprocedure plaatsvindt, worden toegepast op kwesties in verband met deze goederen, zoals het recht van de schuldenaar om over zijn goederen te beschikken en wat in de boedel moet worden opgenomen.

Het grootste deel van het Zweedse insolventierecht is niet vastgelegd in wetgeving; enkel de bovengenoemde regels zijn hierin vastgelegd. De vooronderstelling is dat het recht van het land waar de insolventieprocedure plaatsvindt (lex fori concursus), wordt toegepast. Dit houdt onder meer in dat bij een Zweeds faillissement het Zweedse recht van toepassing is op zowel de procedure zelf als eventuele andere kwesties die verband houden met insolventierecht.

Laatste update: 30/03/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Engeland en Wales

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De collisieregels in Engeland en Wales die momenteel gelden voor het bestaande recht, zijn grotendeels ontleend aan rechtstreeks toepasselijke EU-verordeningen. Wat betreft burgerlijke en handelszaken gaat het hierbij om Verordening 593/2008 (“Rome I”) inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, en Verordening 864/2007 (“Rome II”) betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. De Contracts (Applicable Law) Act 1990 (waarmee het Verdrag van Rome werd geïmplementeerd) blijft relevant voor overeenkomsten die zijn aangegaan vóór 17 december 2009 (Rome I is van toepassing op overeenkomsten die op of na die datum zijn aangegaan). De Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 is uitsluitend relevant ten aanzien van situaties die niet door Rome II worden gedekt (Rome II is van toepassing op gevallen waarin de schade na 11 januari 2009 is ontstaan). De traditionele regels van het common law-systeem blijven van toepassing op het recht inzake onrechtmatige daad met betrekking tot laster en op erf- en zakenrecht.

Ook wat betreft het familierecht komen de regels van het toepasselijk recht doorgaans voort uit de common law, met enkele uitzonderingen. In familiezaken wordt doorgaans Engels recht toegepast, met een beperkt aantal uitzonderingen die vallen onder de common law (bv. met betrekking tot het nietig verklaren van een huwelijk) of het geschreven recht (bv. met betrekking tot onderhoudsverplichtingen ingevolge de Maintenance Orders (Facilities for Enforcement) Act 1920 en de Maintenance Orders (Reciprocal Enforcement) Act 1972). Wat betreft kwesties inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbescherming die vallen onder Verordening (EG) nr. 2201/2003 en het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen zijn de toepasselijke rechtsregels vervat in (en gaat het Engelse recht derhalve, enkele uitzonderingen daargelaten, uit van) de Parental Responsibility and Measures for the Protection of Children (International Obligations (England and Wales and Northern Ireland)) Regulations 2012 en artikel 15 van voornoemd verdrag.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdrag van Den Haag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen van 1961.

Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (vervangen door Rome I voor overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn aangegaan).

Verdrag van Den Haag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Er zijn geen bilaterale verdragen waarbij het Verenigd Koninkrijk partij is, die bepalingen over rechtskeuze bevatten.

Hoewel een staat op grond van het Verdrag van Rome en de Verdragen van Den Haag een andere rechtskeuzeregeling kan toepassen op “interne” conflicten – zoals conflicten tussen het recht van Engeland en Wales en het recht van Schotland – heeft het Verenigd Koninkrijk ervan afgezien van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daarom zijn de regels van het Verdrag van Rome (met betrekking tot overeenkomsten die vóór 17 december 2009 zijn aangegaan) en van het Verdrag van Den Haag zowel van toepassing op conflicten tussen de verschillende rechtsgebieden van het Verenigd Koninkrijk als op internationale conflicten.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

In het algemeen mag worden gesteld dat de collisieregels alleen worden toegepast, wanneer ten minste één van de partijen heeft aangevoerd dat die moeten worden toegepast. Wanneer dat niet het geval is, of wanneer de inhoud van het vreemde recht niet voldoende is bewezen, zal de rechter normaliter het Engelse recht op de zaak toepassen. Deze regel houdt verband met bewijs en rechtspleging en valt daarom niet onder de EU-verordeningen.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Onder de EU-verdragen is herverwijzing uitgesloten in gevallen die door EU-conflictregels worden beheerst; dit strookt met de overheersende opvatting in de Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 en de Contracts Applicable Law Act 1990. Daarom zal, wanneer de Engelse conflictregel voor een onrechtmatige daad door nalatigheid naar het Franse recht verwijst, het Franse nationale recht worden toegepast, zelfs wanneer een Franse rechter het recht van een ander land zou hebben toegepast. Het feit dat in geval van toepassing van herverwijzing afbreuk zou worden gedaan aan de in de wetten vastgestelde complexe regels, blijkt een argument te zijn om herverwijzing in dit verband te verwerpen.

De rol van herverwijzing is op andere rechtsgebieden momenteel enigszins beperkt, en in sommige gevallen niet helemaal duidelijk. Wel duidelijk is dat herverwijzing van toepassing is op grond die in het buitenland is gelegen, die naar Engels recht valt onder de lex situs. In dergelijke gevallen wordt er om pragmatische redenen de voorkeur gegeven aan het recht van het rechtsgebied waar de goederen zich bevinden, om de kans te vergroten dat alle Engelse beslissingen over de goederen doeltreffend zullen zijn. De jurisprudentie van gerechten van eerste aanleg ten aanzien van roerende lichamelijke zaken die zich in het buitenland bevinden, wijst uit dat herverwijzing niet in een verwijzing naar de lex situs is begrepen.

In familiezaken is er wel enige jurisprudentie waaruit blijkt dat herverwijzing onder bepaalde omstandigheden van toepassing kan zijn, maar de kwestie doet zich uiterst zelden voor, aangezien in familiezaken doorgaans het Engelse recht wordt toegepast.

In veel gevallen is het bewijs van de inhoud van vreemde regels over rechtskeuze echter duur, en de partijen zien er vaak van af om stappen te ondernemen die tot de toepassing ervan leiden (zie punt 2.1 hierboven).

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Dit probleem wordt aangepakt door bij elke conflictregel het tijdstip te specificeren waarop het aanknopingspunt wordt vastgesteld. Bij de overdracht van roerende goederen bijvoorbeeld is het toepasselijke recht het recht dat van toepassing is op de plaats waar het betrokken goed zich bevindt op het tijdstip van de overdracht.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Onder de traditionele regels kunnen Engelse rechters weigeren vreemd recht toe te passen dat in strijd is met de openbare orde in Engeland. De drempel daarvoor is echter zeer hoog: een weigering is bijvoorbeeld denkbaar wanneer de toepassing zou leiden tot een resultaat “dat totaal afwijkt van de door een Engelse rechter toegepaste fundamentele beginselen van een correct procesverloop”. De inhoud van de Engelse openbare orde wordt beïnvloed door de internationale verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder die voortvloeiend uit het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; schendingen van de mensenrechten zijn een algemeen bekend voorbeeld van de exceptie van openbare orde; een ander voorbeeld is een “flagrante schending van de internationale rechtsregels van fundamenteel belang” (bv. de invasie van Koeweit door Irak in 1990).

Daar komt bij dat zowel Rome 1 als Rome II nu beide voorzien in de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is, ongeacht het recht dat overigens op de overeenkomst van toepassing is. Over het algemeen komen deze bepalingen voor op het gebied van consumenten- en arbeidszaken of in wetgeving ter aanvulling van een internationaal verdrag.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De inhoud van vreemd recht moet worden bewezen als ware het een feit. Het is dan ook aan de partijen om de inhoud van vreemd recht te bewijzen; het is de rechter niet toegestaan de inhoud van vreemd recht zelf te onderzoeken In het geval van een tegenstrijdigheid in het door de partijen aangebrachte bewijs, kan de rechter de geloofwaardigheid van de deskundigen onderzoeken en kan hij rekening houden met het primaire bewijs (bv. buitenlandse wetten en rechtszaken), vooral wanneer dat in het Engels is opgesteld en daarin begrippen worden toegepast waarmee de Engelse rechter vertrouwd is.

De inhoud van vreemd recht wordt normaliter bewezen via een deskundigenonderzoek. Het overleggen aan de rechterlijke instantie van een buitenlandse wet, een rechterlijke beslissing of een gezaghebbende tekst is niet voldoende. Deskundigenbewijs voor vreemd recht kan worden geleverd door eenieder “die daarvoor door kennis of ervaring de geschikte kwalificaties heeft”, ongeacht of hij in het betrokken rechtsgebied als praktijkjurist mag optreden. Niettemin zijn de deskundigen doorgaans academici of practici in het betrokken rechtsgebied. Als de inhoud van het vreemde recht in een eerdere Engelse rechtszaak is vastgesteld, mag deze rechtszaak als bewijs van de inhoud van het vreemde recht worden aangehaald, en zal de inhoud van het vreemde recht geacht worden dezelfde te zijn als in die rechtszaak, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

De bewijslast rust op de partij die een beroep doet op het vreemde recht. Wanneer het vreemde recht niet voldoende is bewezen, wordt volgens de algemene regel het Engelse recht toegepast. Wanneer er echter geen reden is om aan te nemen dat het vreemde recht ook maar enigszins gelijkt op het Engelse recht (bv. een belastingwet uit een ander Europees rechtsgebied), kan de zaak niet-ontvankelijk worden verklaard.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

In alle zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst die een rechtskeuze met zich meebrengen, is Rome I rechtstreeks van toepassing. De conflictregels in de Rome-verordening zijn mogelijk ook van toepassing op gevallen die volgens het Engelse nationale recht niet als contractueel worden beschouwd (bv. overeenkomsten zonder tegenprestatie, zoals schenkingsovereenkomsten).

Procedurele kwesties worden op basis van de lex fori bepaald. Derhalve worden de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding (maar niet de verschillende schadeposten) en de bewijsmiddelen bepaald door het recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is. Termijnen zijn materiële voorschriften en worden derhalve in het geval van verbintenissen uit overeenkomst bepaald door het recht dat op basis van de verordening van toepassing is. De voornaamste materiële regels zijn de volgende.

In gevallen waarin de partijen een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gemaakt, of wanneer de rechtskeuze duidelijk uit de omstandigheden blijkt, is dat recht van toepassing. Een rechtskeuze blijkt duidelijk uit de omstandigheden van de zaak wanneer een standaardovereenkomst wordt gebruikt, waarvan men weet dat er een specifiek recht op van toepassing is (bv. een zeeverzekeringspolis van Lloyd’s), of in het licht van voorgaande zaken tussen de partijen. Wanneer er een overeenkomst over de aanwijzing van een bevoegde rechter bestaat, kan daaruit dikwijls worden afgeleid dat partijen de bedoeling hadden om het recht van die rechter toe te passen, maar dat is niet altijd het geval. In het geval van een arbitrageovereenkomst waarbij de selectiecriteria voor de arbiters worden vermeld, zijn gevolgtrekkingen over een rechtskeuze gemakkelijker te maken dan wanneer voor de selectie van de arbiters wordt verwezen naar een internationaal orgaan. In dat laatste geval ligt het veel minder voor de hand dat de keuze duidelijk uit de omstandigheden blijkt.

De keuzevrijheid wordt in verschillende opzichten beperkt. Ten eerste mag de rechtskeuze in consumenten- en arbeidsovereenkomsten geen afbreuk doen aan dwingende regels ter bescherming van consumenten of werknemers die bestaan in het recht dat van toepassing zou zijn wanneer er geen uitdrukkelijke rechtskeuze was gemaakt. Ten tweede mag, wanneer alle elementen van de betrokken situatie zijn verbonden met één land, de rechtskeuze er niet toe leiden dat de dwingende regels van dat land terzijde worden geschoven. Er zijn ook regels ter bescherming van consumenten in verband met verzekeringsovereenkomsten. Tevens moet bij een meningsverschil over de doelmatigheid van de keuze – bijvoorbeeld wanneer er sprake is van dwang – de doelmatigheid van de keuze worden vastgesteld op basis van het vermoedelijk toepasselijke recht (d.w.z. het recht dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn indien de keuze geldig was), tenzij dit “onredelijk” zou zijn (in dat geval kan het recht worden toegepast van de gewone verblijfplaats van de partij die beweert zijn instemming niet te hebben gegeven).

In gevallen waarin geen sprake is van een uitdrukkelijke of duidelijk uit de omstandigheden blijkende rechtskeuze, voorziet Rome I in specifieke regels, afhankelijk van het soort overeenkomst. Bieden die regels echter geen uitsluitsel, dan geldt als toepasselijk recht doorgaans het recht van de gewone verblijfplaats van de partij die de kenmerkende prestatie verricht. Het is soms moeilijk te bepalen welke partij de kenmerkende prestatie verricht, maar meestal is het de partij die niet voor het goed of de dienst betaalt (bv. de leverancier van een product, de geldschieter bij een banktransactie of de borg bij een borgovereenkomst). Deze veronderstelling kan worden weerlegd ten gunste van een land waarmee de overeenkomst nauwer verbonden is.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In het geval van niet-contractuele verbintenissen is doorgaans Rome II van toepassing. De Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 is uitsluitend van toepassing op kwesties in verband met onrechtmatige daad die niet onder de verordening vallen; op kwesties in verband met laster blijft de common law van toepassing (zie hieronder). Ook termijnen worden op grond van het toepasselijke recht vastgesteld.

Ingevolge Rome II geldt als algemene regel dat het toepasselijke recht het recht is van de plaats waar de schade zich voordoet. Er gelden bijzondere regels voor het recht dat van toepassing is op bepaalde soorten niet-contractuele verbintenissen, onder meer ter zake van productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie, onrechtmatige daad in verband met milieuschade en onrechtmatige daad in verband met intellectuele-eigendomsrechten. Krachtens de verordening kunnen de partijen onder bepaalde omstandigheden ook zelf kiezen welk recht van toepassing is, maar niet als zij daarmee de toepassing van regels van dwingend EU-recht of nationaal recht beogen te vermijden. Schade moet op basis van het toepasselijke recht worden beoordeeld.

Zoals hierboven vermeld, blijft de common law van toepassing op gevallen van laster (met inbegrip van laster met betrekking tot eigendomstitels of goederen, leugens met kwaad opzet en elke vordering naar vreemd recht “die met een dergelijke vordering of de strekking daarvan overeenkomt”). In dergelijke gevallen is de regel van “dubbele vervolgbaarheid” van toepassing: in Engeland en Wales is een onrechtmatige daad alleen vervolgbaar, indien de daad civielrechtelijk kan worden vervolgd overeenkomstig het vreemd recht van het rechtsgebied waar zij (meestal een publicatie) is gepleegd en indien de daad overeenkomstig het recht van Engeland en Wales ook civielrechtelijk zou kunnen worden vervolgd indien zij in Engeland of Wales was gepleegd. Onder druk van mediaorganisaties die vreesden voor de toepassing van strenger recht in het buitenland, werd deze regel behouden. Er geldt echter wel een uitzondering: als een ander land een belangrijkere relatie met de gebeurtenis en de partijen heeft, is het recht van dat rechtsgebied van toepassing. Opgemerkt zij dat er over deze kwestie veel onzekerheid heerst.

Wat betreft het beheer van trusts wordt het toepasselijk recht beheerst door de Recognition of Trusts Act 1987 ter implementatie van het Haags Verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts. Daaruit vloeit voort dat het door de oprichter van de trust gekozen recht toepasselijk is, of, bij gebreke van een dergelijke keuze, het recht waarmee de trust de het nauwst verbonden is. Aan de hand van dit recht worden de geldigheid, de structuur, de gevolgen en het beheer van de trust bepaald.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Bij de geboorte is de woonplaats van een kind (woonplaats van oorsprong), voor zover het om een wettig kind gaat, de woonplaats van de vader op het tijdstip van de geboorte van het kind. Bij een onwettig kind, of als de vader op het tijdstip van de geboorte niet meer in leven is, is de woonplaats van het kind die van de moeder. Deze regel blijft van toepassing tot het kind 16 jaar is (de woonplaats van het kind verandert dus wanneer die van de vader of de moeder verandert).

Voor personen ouder dan 16 jaar blijft de woonplaats van oorsprong van toepassing, tenzij deze personen een andere woonplaats kiezen. Als zij daadwerkelijk hun woonplaats in het desbetreffende rechtsgebied hebben en voornemens zijn daar voor onbepaalde tijd of permanent te wonen, is de woonplaatskeuze geldig. Zodra niet meer wordt voldaan aan een van deze criteria, vervalt de woonplaatskeuze en geldt de woonplaats van oorsprong.

De woonplaats van een echtgenote wordt niet langer bepaald door die van haar echtgenoot, maar wordt onafhankelijk daarvan vastgesteld.

De bevoegdheid om bepaalde verbintenissen aan te gaan (bv. overeenkomsten sluiten, een testament opmaken of huwen) wordt bepaald door de specifieke regels die voor dat gebied gelden; deze worden in de desbetreffende alinea’s besproken.

3.4 Afstamming en adoptie

Kwesties met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbescherming vallen doorgaans onder het Engelse recht. Wel zijn er enkele uitzonderingen, zoals kwesties (hierboven beschreven) waarop het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van toepassing is, en kwesties die vallen onder de Brussels II bis-verordening. Ook kwesties betreffende de wettigheid of adoptie van kinderen vallen over het algemeen onder het Engelse recht, al zijn er enkele uitzonderingen.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

De formele geldigheid van een huwelijk wordt over het algemeen beheerst door het recht van de plaats van de huwelijksvoltrekking, met enkele uitzonderingen.

De bevoegdheid van personen om te huwen wordt doorgaans bepaald door het recht van de woonplaats van de desbetreffende persoon op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk. Dit recht is bijvoorbeeld van toepassing als het gaat om leeftijdsvereisten en om de kwestie of de partijen toestemming hebben gegeven, en ten aanzien van verwantschap als huwelijksbeletsel. Wat de minimumleeftijd betreft, zijn huwelijken tussen personen met woonplaats in Engeland of Wales ongeldig indien een van hen op het tijdstip van het huwelijk jonger dan 16 jaar is.

In kwesties betreffende echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt doorgaans het Engelse recht toegepast, maar er zijn wel enkele uitzonderingen.

Ook wat betreft onderhoudsverplichtingen is doorgaans het Engelse recht van toepassing, met enkele uitzonderingen.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

In algemene zin komt het concept “huwelijksvermogensstelsel” niet voor in de common law. Wanneer het gaat om alimentatie in verband met een echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigheid of om andersoortige onderhoudsverplichtingen, zal de Engelse rechter doorgaans het Engelse recht toepassen, enkele uitzonderingen daargelaten.

3.7 Erfrecht

In gevallen van erfopvolging ab intestato (d.w.z. wanneer er geen testament is), is het recht van de plaats waar de erflater bij zijn overlijden woonde, van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot roerende goederen; wat betreft onroerende goederen is het recht van toepassing van het land waar het goed is gelegen (lex situs).

Bij testamenten wordt de bevoegdheid van de erflater om bij testament over zijn roerende goederen te beschikken, bepaald door het recht van de plaats waar hij woonde op de datum van het testament. Een legataris is bevoegd om roerende goederen te ontvangen, wanneer hij daartoe bevoegd is krachtens hetzij het recht van zijn eigen woonplaats of het recht van de woonplaats van de erflater. Wat betreft onroerende goederen ligt niet vast welk recht het primaat heeft, maar dat zal veelal de lex situs zijn, die waarschijnlijk ook bepalend zal zijn voor de bevoegdheid van de legataris om onroerende goederen in een nalatenschap te ontvangen.

Krachtens de Wills Act 1963, en als de erflater op of na 1 januari 1964 is overleden, is een testament formeel geldig (bv. het juiste aantal getuigen) als het voldoet aan het recht van de plaats waar het testament is verleden (veelal de plaats waar het in aanwezigheid van getuigen is ondertekend) op het moment van verlijden; het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment waarop het testament werd verleden; of het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment van diens overlijden. Een testament is ook formeel geldig voor de overdracht van onroerende goederen, wanneer het in overeenstemming is met het nationale recht van het rechtsgebied waar het onroerend goed is gelegen (en waarmee de toepasselijkheid van herverwijzing dus is uitgesloten, ook al gaat het hier om onroerende goederen).

Een testament over roerende goederen is materieel geldig (bv. beperkingen aangaande de omvang van de nalatenschap waar bij testament over kan worden beschikt), als het in overeenstemming is met het recht van de woonplaats van de erflater op het tijdstip van diens overlijden. Een testament over onroerende goederen is materieel geldig, als het in overeenstemming is met het recht van het rechtsgebied waar het goed is gelegen, dus het stelsel van nationaal recht dat volgens de lex situs van toepassing zou zijn.

Een testament wordt geïnterpreteerd volgens het door de erflater gekozen recht, dat wordt geacht het recht te zijn van diens woonplaats op de datum van het testament. Dit is een prima-facieregel, die terzijde geschoven kan worden als wordt bewezen dat de erflater kennelijk beoogde dat zijn testament in het kader van een ander rechtsstelsel geïnterpreteerd zou moeten worden. Ten aanzien van onroerende goederen is er mogelijk een aanvullende beperking, volgens welke de lex situs prevaleert als het uit een dergelijke interpretatie voortvloeiende belang onder die lex situs niet is toegestaan of niet wordt erkend.

De geldigheid van een beweerde herroeping van een testament wordt bepaald door het recht van de woonplaats van de erflater op het moment van de beweerde herroeping (waarbij zij opgemerkt dat onder het Engelse nationale recht, als dat van toepassing is, met een huwelijk een testament wordt herroepen tenzij wordt aangetoond dat dat testament juist met het oog op het huwelijk is opgemaakt). Als de herroeping evenwel het gevolg zou zijn van een later testament (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het vernietigen van het testament), wordt de kwestie of dit latere testament het eerdere testament herroept, bepaald door het recht dat van toepassing is op de formele geldigheid van het latere testament. Als het onduidelijk is of een later testament een eerder testament herroept, wordt de kwestie van interpretatie beheerst door het door de erflater gekozen recht, dat wordt geacht het recht te zijn van zijn woonplaats op de datum van het latere testament.

3.8 Goederenrecht

In zaken met betrekking tot goederen wordt onderscheid gemaakt tussen roerende goederen en onroerende goederen. Of een goed roerend dan wel onroerend is, wordt bepaald op grond van het recht van de plaats waar het zich bevindt.

Op onroerende goederen is het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zijn gelegen en wordt herverwijzing toegepast. Dit geldt voor alle kwesties betreffende de transactie, met inbegrip van die inzake bevoegdheid, formaliteiten en materiële geldigheid. Er bestaat uiteraard een onderscheid tussen enerzijds de overdracht van grond en van andere onroerende goederen, en anderzijds de overeenkomst waarin de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overdracht zijn geregeld. Die overeenkomst wordt beheerst door aparte regels van toepasselijk recht (meer bepaald die van Rome I).

Waar het gaat om de overdracht van lichamelijke roerende goederen is op kwesties inzake de eigendom (en dus niet inzake de contractuele verbintenis) over het algemeen het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zich bevonden op het tijdstip van de gebeurtenis die de aanspraak op die goederen zou hebben beïnvloed. Het is niet duidelijk of in deze situatie herverwijzing wordt toegepast, maar afgaande op de uitspraken in eerste aanleg van de Engelse rechtbanken is dat niet het geval. Een aanspraak op een lichamelijk roerend goed dat overeenkomstig deze algemene regel is verworven, wordt in Engeland rechtsgeldig geacht indien dat goed vervolgens wordt verwijderd uit het land waar het zich bevond toen die aanspraak werd verworven, tenzij – en tot het moment waarop – die aanspraak terzijde wordt geschoven door een nieuwe die is verworven overeenkomstig het recht van het land waar het goed naar toe is gebracht. Een specifieke uitzondering op de algemene regel inzake lichamelijke roerende goederen betreft de situatie waarin het goed in doorvoer is en zijn locatie niet bekend is bij de partijen of tijdelijk is; een overdracht die wordt erkend onder het toepasselijke recht van het land waar die plaatsvindt, heeft werking in Engeland.

In het geval van cessie van niet-lichamelijke roerende goederen is Rome I van toepassing, voor zover de relatie tussen de cedent en de cessionaris contractueel van aard is (zoals in het geval van de meeste schuldvorderingen) en de kwestie uitsluitend de geldigheid en werking van de cessie zelf betreft.

Opgemerkt zij dat de cessie en overdracht van niet-lichamelijke goederen door meerdere conflictregels worden beheerst, die bovendien lastig samen te vatten zijn, vooral omdat deze categorie goederen betrekking heeft op zeer uiteenlopende rechten, die niet alle van oorsprong contractueel van aard zijn. In zaken betreffende niet-lichamelijke roerende goederen wordt derhalve aanbevolen specialistisch advies in te winnen.

3.9 Insolventie

In het Verenigd koninkrijk geldt Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures, waarin de regels zijn vastgesteld voor procedures waarmee schuldenaars het beheer en de beschikking over hun vermogen geheel of ten dele wordt ontnomen en procedures waarmee een curator wordt aangewezen, wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in een EU-lidstaat (behalve Denemarken) is gelegen. Wanneer de Engelse rechters bevoegd zijn (hetgeen het geval is wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Engeland of Wales is gelegen; daarbij geldt het vermoeden dat de statutaire zetel het centrum van de voornaamste belangen is), wordt het Engelse recht toegepast.

In zaken die niet onder Verordening (EG) nr. 1346/2000 vallen, wordt het Engelse recht toegepast wanneer de Engelse rechters bevoegd zijn (hetgeen het geval is wanneer de onderneming in Engeland of Wales is geregistreerd, of wanneer personen in Engeland of Wales baat zouden hebben bij de liquidatie en er geen goede redenen zijn om zich onbevoegd te verklaren). Een Engelse schuldkwijting is geldig, ongeacht het recht dat op de schuld van toepassing is.

Laatste update: 04/06/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Noord-Ierland

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De collisieregels in Noord-Ierland die gelden voor het bestaande recht zijn grotendeels ontleend aan rechtstreeks toepasselijke EU-verordeningen. Wat betreft burgerlijke en handelszaken gaat het hierbij om:

• Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”); alsmede

• Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”).

De Contracts (Applicable Law) Act 1990 (waarmee het Verdrag van Rome werd geïmplementeerd) blijft relevant voor overeenkomsten die zijn aangegaan vóór 17 december 2009 (Rome I is van toepassing op overeenkomsten die op of na die datum zijn aangegaan).

De Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 is uitsluitend relevant ten aanzien van situaties die niet door Rome II worden gedekt (Rome II is van toepassing op gevallen waarin de schade na 11 januari 2009 is ontstaan).

De traditionele regels van het common law-systeem blijven van toepassing op het recht inzake onrechtmatige daad met betrekking tot laster en op erf- en zakenrecht.

Ook wat betreft het familierecht komen de regels van het toepasselijk recht doorgaans voort uit de common law, met enkele uitzonderingen. In familiezaken wordt doorgaans het recht van Noord-Ierland toegepast, met een beperkt aantal uitzonderingen die vallen onder de common law (bv. met betrekking tot het nietig verklaren van een huwelijk) of het geschreven recht (bv. met betrekking tot onderhoudsverplichtingen ingevolge de Maintenance Orders (Facilities for Enforcement) Act 1920 en de Maintenance Orders (Reciprocal Enforcement) Act 1972). Wat betreft kwesties inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbescherming die vallen onder Verordening (EG) nr. 2201/2003 en het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen zijn de toepasselijke rechtsregels vervat in (en gaat het Noord-Ierse recht derhalve, enkele uitzonderingen daargelaten, uit van) de Parental Responsibility and Measures for the Protection of Children (International Obligations (England and Wales and Northern Ireland)) Regulations 2010 en artikel 15 van dat Verdrag.

• Verdrag van Den Haag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen van 1961;

• Verdrag van Rome (zoals hierboven vermeld, is Rome I van toepassing op overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn aangegaan);

• Verdrag van Den Haag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts.

1.2 De belangrijkste bilaterale verdragen

Er zijn geen bilaterale verdragen waarbij het Verenigd Koninkrijk partij is, die bepalingen over rechtskeuze bevatten.

Hoewel een staat op grond van de in punt 1.2 hierboven genoemde verdragen een andere rechtskeuzeregeling kan toepassen op zijn “territoriale eenheden”, heeft het Verenigd Koninkrijk ervan afgezien van deze mogelijkheid gebruik te maken. Bijgevolg zijn de in punt 1.2. genoemde verdragen zowel van toepassing op conflicten tussen de verschillende rechtsgebieden van het Verenigd Koninkrijk als op internationale conflicten en wordt Noord-Ierland als een afzonderlijk rechtsgebied beschouwd, los van Engeland, Wales en Schotland.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

De collisieregels worden doorgaans alleen toegepast, wanneer ten minste één van de partijen heeft aangevoerd dat die moeten worden toegepast. Wanneer dat niet het geval is, of wanneer de inhoud van het vreemde recht niet voldoende is bewezen, zal de rechter normaliter het recht van Noord-Ierland op de zaak toepassen. Deze regel houdt verband met bewijs en rechtspleging en valt daarom niet onder de EU-verordeningen.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Onder de EU-verdragen is herverwijzing uitgesloten in gevallen die door EU-conflictregels worden beheerst; dit strookt met de overheersende opvatting in de Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 en de Contracts Applicable Law Act 1990. Daarom zal, wanneer de Noord-Ierse conflictregel naar het Franse recht verwijst, het Franse nationale recht worden toegepast, zelfs wanneer een Franse rechter het recht van een ander land zou hebben toegepast. Het feit dat in geval van toepassing van herverwijzing afbreuk zou worden gedaan aan de in de wetten vastgestelde complexe regels, blijkt een argument te zijn om herverwijzing in dit verband te verwerpen.

De rol van herverwijzing is op andere rechtsgebieden momenteel enigszins beperkt, en in sommige gevallen niet helemaal duidelijk. Wel duidelijk is dat herverwijzing van toepassing is op grond die in het buitenland is gelegen, die naar Noord-Iers recht valt onder de lex situs. In dergelijke gevallen wordt er om pragmatische redenen de voorkeur gegeven aan het recht van het rechtsgebied waar de goederen zich bevinden, om de kans te vergroten dat alle beslissingen over de goederen doeltreffend zullen zijn. De jurisprudentie van gerechten van eerste aanleg ten aanzien van lichamelijke roerende zaken die zich in het buitenland bevinden, wijst uit dat herverwijzing niet in een verwijzing naar de lex situs is begrepen. In veel gevallen is het bewijs van de inhoud van vreemde regels over rechtskeuze echter duur, en de partijen zien er vaak van af om stappen te ondernemen die tot de toepassing ervan leiden (zie punt 2.1 hierboven).

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Dit probleem wordt aangepakt door bij elke conflictregel het tijdstip te specificeren waarop het aanknopingspunt wordt vastgesteld. Bij de overdracht van roerende goederen bijvoorbeeld is het toepasselijke recht het recht dat van toepassing is op de plaats waar het betrokken goed zich bevindt op het tijdstip van de overdracht.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Onder de traditionele regels kunnen Noord-Ierse rechters weigeren vreemd recht (van een land of gebied) toe te passen dat in strijd is met de openbare orde. De openbare orde wordt beïnvloed door de internationale verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder die voortvloeiend uit het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Daar komt bij dat zowel Rome 1 als Rome II nu beide voorzien in de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is, ongeacht het recht dat overigens op de overeenkomst van toepassing is. Over het algemeen komen deze bepalingen voor op het gebied van consumenten- en arbeidszaken of in wetgeving ter aanvulling van een internationaal verdrag.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De inhoud van het recht van een land of gebied buiten Noord-Ierland moet door de partijen worden bewezen als ware het een feit. Het is echter aan de rechter om de rechtsgevolgen van het aangevoerde bewijs in het licht van dat recht te beoordelen.

In een procedure voor een gerecht in Noord-Ierland kan deskundigenbewijs ten aanzien van het recht van een land of gebied buiten Noord-Ierland worden geleverd door eenieder die daarvoor door kennis of ervaring de geschikte kwalificaties heeft, ongeacht of hij in het betrokken land of gebied als praktijkjurist actief mag zijn of is geweest.

Onder bepaalde omstandigheden kan een gerecht in Noord-Ierland een eerdere beslissing of bevinding van een Engels gerecht met betrekking tot het recht van een land of gebied buiten Noord-Ierland in aanmerking nemen. In dat geval moet aan elke andere partij en hun respectieve advocaten een schriftelijke kennisgeving worden verleden van het voornemen van een partij om zich te beroepen op die eerdere beslissing.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

In alle zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst die een rechtskeuze met zich meebrengen, is Rome 1 rechtstreeks van toepassing. De conflictregels van de Rome-verordening zijn mogelijk ook van toepassing op gevallen die volgens het recht van Noord-Ierland niet als contractueel worden beschouwd (bv. overeenkomsten zonder tegenprestatie, zoals schenkingsovereenkomsten).

Procedurele kwesties worden op basis van de lex fori bepaald. Derhalve worden de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding (maar niet de verschillende schadeposten) en de bewijsmiddelen bepaald door het recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is. Termijnen zijn materiële voorschriften en worden derhalve in het geval van verbintenissen uit overeenkomst bepaald door het recht dat op basis van de verordening van toepassing is.

In gevallen waarin de partijen een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gemaakt, of wanneer de rechtskeuze duidelijk uit de omstandigheden blijkt, is dat recht van toepassing. Een rechtskeuze blijkt duidelijk uit de omstandigheden van de zaak wanneer een standaardovereenkomst wordt gebruikt, waarvan men weet dat er een specifiek recht op van toepassing is, of in het licht van voorgaande zaken tussen de partijen. Wanneer er een overeenkomst over de aanwijzing van een bevoegde rechter bestaat, kan daaruit dikwijls worden afgeleid dat partijen de bedoeling hadden om het recht van die rechter toe te passen, maar dat is niet altijd het geval. In het geval van een arbitrageovereenkomst waarbij de selectiecriteria voor de arbiters worden vermeld, zijn gevolgtrekkingen over een rechtskeuze gemakkelijker te maken dan wanneer voor de selectie van de arbiters wordt verwezen naar een internationaal orgaan. In dat laatste geval ligt het veel minder voor de hand dat wordt geoordeeld dat de keuze duidelijk uit de omstandigheden blijkt.

De keuzevrijheid wordt in verschillende opzichten beperkt. Ten eerste mag de rechtskeuze in consumenten- en arbeidsovereenkomsten geen afbreuk doen aan dwingende regels ter bescherming van consumenten of werknemers die bestaan in het recht dat van toepassing zou zijn geweest als er geen uitdrukkelijke rechtskeuze was gemaakt. Ten tweede mag, wanneer alle elementen van de betrokken situatie zijn verbonden met één land, de rechtskeuze er niet toe leiden dat de dwingende regels van dat land terzijde worden geschoven. Er zijn ook regels ter bescherming van consumenten in verband met verzekeringsovereenkomsten. Er dient tevens te worden vermeld dat bij een meningsverschil over de doelmatigheid van de keuze – bijvoorbeeld wanneer er sprake is van dwang – de doelmatigheid van de keuze moet worden vastgesteld op basis van het vermoedelijk toepasselijke recht (d.w.z. het recht dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn indien de keuze geldig was), tenzij dit “onredelijk” zou zijn (in dat geval kan het recht worden toegepast van de gewone verblijfplaats van de partij die beweert haar instemming niet te hebben gegeven).

In gevallen waarin geen sprake is van een uitdrukkelijke of duidelijk uit de omstandigheden blijkende rechtskeuze, biedt Rome 1 specifieke regels, afhankelijk van het soort overeenkomst. Bieden die regels geen uitsluitsel, is het toepasselijke recht doorgaans het recht van de gewone verblijfplaats van de partij die de kenmerkende prestatie verricht. Het is soms moeilijk te bepalen welke partij de kenmerkende prestatie verricht, maar meestal is het de partij die niet voor de goederen of de dienst betaalt (bv. de leverancier van een product, de geldschieter bij een banktransactie of de borg bij een borgovereenkomst). Deze veronderstelling kan worden weerlegd ten gunste van een land waarmee de overeenkomst nauwer verbonden is.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In het geval van niet-contractuele verbintenissen is doorgaans Rome II van toepassing. De Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 is uitsluitend van toepassing op kwesties in verband met onrechtmatige daad die niet onder de verordening vallen; op kwesties in verband met laster blijft dus de common law van toepassing (zie hieronder).

Ook termijnen worden op grond van het toepasselijke recht vastgesteld.

Ingevolge Rome II geldt als algemene regel dat het toepasselijke recht het recht is van de plaats waar de schade zich voordoet. Er gelden bijzondere regels voor het recht dat van toepassing is op bepaalde soorten niet-contractuele verbintenissen, onder meer ter zake van productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie, onrechtmatige daad in verband met milieuschade en onrechtmatige daad in verband met intellectuele-eigendomsrechten. Krachtens de verordening kunnen de partijen onder bepaalde omstandigheden ook zelf kiezen welk recht van toepassing is, maar niet als zij daarmee de toepassing van regels van dwingend EU-recht of van nationaal recht beogen te vermijden. Schade moet op basis van het toepasselijke recht worden beoordeeld.

Zoals hierboven gesteld, blijft de common law van toepassing op gevallen van laster (met inbegrip van laster met betrekking tot eigendomstitels of goederen, leugens met kwaad opzet en elke vordering naar vreemd recht “die met een dergelijke vordering of de strekking daarvan overeenkomt”). In dergelijke gevallen is de regel van “dubbele vervolgbaarheid” van toepassing: een onrechtmatige daad is in Noord-Ierland alleen vervolgbaar, indien de daad civielrechtelijk kan worden vervolgd overeenkomstig het vreemd recht van het rechtsgebied waar zij (meestal een publicatie) is gepleegd en indien de daad overeenkomstig het recht van Noord-Ierland civielrechtelijk zou kunnen worden vervolgd indien zij in Noord-Ierland was gepleegd. Er geldt echter wel een uitzondering: als een ander land een belangrijkere relatie met de gebeurtenis en de partijen heeft, is het recht van dat rechtsgebied van toepassing. Opgemerkt zij dat er over deze kwestie veel onzekerheid heerst.

Wat betreft het beheer van trusts wordt het toepasselijk recht beheerst door de Recognition of Trusts Act 1987 ter implementatie van het Haags Verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts. Daaruit vloeit voort dat het door de oprichter van de trust gekozen recht toepasselijk is, of, bij gebreke van een dergelijke keuze, het recht waarmee de trust de het nauwst verbonden is. Aan de hand van dit recht worden de geldigheid, de structuur, de gevolgen en het beheer van de trust bepaald.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Bij de geboorte is de woonplaats van een kind (woonplaats van oorsprong), voor zover het om een wettig kind gaat, de woonplaats van de vader op het tijdstip van de geboorte van het kind. Bij een onwettig kind, of als de vader op het tijdstip van de geboorte niet meer in leven is, is de woonplaats van het kind die van de moeder. Deze regel blijft van toepassing tot het kind 16 jaar is (de woonplaats van het kind verandert dus wanneer die van de vader of de moeder verandert).

Voor personen ouder dan 16 jaar blijft de woonplaats van oorsprong van toepassing, tenzij deze personen een andere woonplaats kiezen. Als zij daadwerkelijk hun woonplaats in het desbetreffende rechtsgebied hebben en voornemens zijn daar voor onbepaalde tijd of permanent te wonen, is de woonplaatskeuze geldig. Zodra niet meer wordt voldaan aan een van deze criteria, vervalt de woonplaatskeuze en geldt de woonplaats van oorsprong.

De woonplaats van een echtgenote wordt niet langer bepaald door die van haar echtgenoot, maar wordt onafhankelijk daarvan vastgesteld.

De bevoegdheid om bepaalde verbintenissen aan te gaan (bv. overeenkomsten sluiten, een testament maken of huwen) wordt bepaald door de specifieke regels die voor dat gebied gelden; deze worden in de desbetreffende alinea’s besproken.

3.4 Afstamming en adoptie

De verantwoordelijkheden van een ouder ten aanzien van een minderjarige (persoon die jonger is dan 18 jaar) worden in de gevallen waarin de Noord-Ierse rechter bevoegd is, bepaald overeenkomstig het Noord-Ierse recht, zelfs als het kind in het buitenland verblijft en een vreemde nationaliteit bezit. Ingevolge Verordening (EG) nr. 2201/2003 is de Noord-Ierse rechter echter alleen bevoegd als het kind in Noord-Ierland verblijft of indien het kind in een andere lidstaat verblijft en ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt en de bevoegdheid van de rechter door de echtgeno(o)t(e) is aanvaard.

Een kind is wettig als het ongeacht de plaats van geboorte uit een wettig huwelijk is geboren of als het op het tijdstip van de geboorte volgens het recht van de woonplaats van beide ouders wettig is.

De aanwijzing van een persoon als voogd van een kind: indien de Noord-Ierse rechter bevoegd is (dit is het geval als de verzoeker een Britse onderdaan is of zijn gewone woon- of verblijfplaats in Noord-Ierland heeft), past hij het Noord-Ierse recht toe.

Adoptiezaken: telkens als de Noord-Ierse rechter bevoegd is (dit is het geval als de verzoeker op het tijdstip van het verzoek zijn woonplaats in Noord-Ierland heeft, maar de rechter onderzoekt ook of het waarschijnlijk is dat een beschikking in het buitenland wordt erkend indien dat voor de uitoefening van zijn bevoegdheid relevant is), past hij het Noord-Ierse recht toe. Een dergelijke beschikking heeft tot gevolg dat alle verantwoordelijkheden van de bestaande ouders op de adoptiefouders worden overgedragen.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

De formele geldigheid van een huwelijk wordt beheerst door het recht van de plaats van de huwelijksvoltrekking. Dit recht is van toepassing op de geldigheid van de voltrekking en de elementen daarvan, bv. de kwestie of er bepaalde woorden moeten worden gebruikt, of er een bepaald gebouw moet worden gebruikt, of ouderlijke toestemming is vereist en of het huwelijk bij volmacht kan worden voltrokken. Er gelden wel enkele uitzonderingen op deze regel, met name als de plaatselijke huwelijksvorm niet kan worden gebruikt. Er gelden ook speciale regels voor partijen die tot de strijdkrachten behoren en in een vreemd land dienen dat niet tot het Gemenebest behoort.

De bevoegdheid van personen om te huwen is afhankelijk van de woonplaats van de desbetreffende persoon op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk. Dit recht is bijvoorbeeld van toepassing als het gaat om leeftijdsvereisten en om de kwestie of de partijen toestemming hebben gegeven en als het gaat om verwantschap als huwelijksbeletsel. Wat de minimumleeftijd betreft, zijn huwelijken tussen personen met woonplaats in Noord-Ierland ongeldig indien een van de huwelijkspartners op het tijdstip van het huwelijk jonger dan 16 jaar is.

Er bestaat in Noord-Ierland geen wettelijk homohuwelijk. Wel kan een verbintenis tussen personen van hetzelfde geslacht onder bepaalde omstandigheden krachtens het Noord-Ierse recht als een geregistreerd partnerschap worden behandeld.

Ter zake van echtscheiding is de Noord-Ierse rechter ingevolge Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad uitsluitend bevoegd om een echtscheidingsprocedure te behandelen indien aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: de echtgenoten hebben hun gewone woon- of verblijfplaats in Noord-Ierland; de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt zich in Noord-Ierland, indien een van hen daar nog verblijft; de verweerder heeft zijn gewone verblijfplaats in Noord-Ierland; of de verzoeker heeft ten minste een jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek (of zes maanden indien de verzoeker onderdaan is van een lidstaat) zijn gewone verblijfplaats in Noord-Ierland gehad. Als aan geen van deze vereisten is voldaan en geen andere lidstaat bevoegd is, is overeenkomstig het nationale recht de Noord-Ierse rechter bevoegd indien ten minste één van de partijen bij de aanvang van de echtscheidingsprocedure in Noord-Ierland verblijft. Indien een Noord-Ierse rechter bevoegd is, dan zal hij het recht van Noord-Ierland toepassen op de echtscheidingsprocedure. In procedures inzake nietigverklaring is, afhankelijk van de gronden van nietigverklaring, het bovenvermelde recht (recht van de plaats van huwelijksvoltrekking of recht van de woonplaats van de partij) van toepassing. Een buitenlandse echtscheiding wordt erkend, indien een van de partijen haar gewone verblijfplaats of woonplaats had in het desbetreffende land, of onderdaan was van dat land, op het tijdstip dat de buitenlandse procedure werd gevoerd.

Ter zake van onderhoudsverplichtingen is het Verenigd Koninkrijk gebonden door Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. Een Noord-Ierse rechter is bevoegd, als hij voor de echtscheiding bevoegd is of als de echtscheiding in het buitenland werd uitgesproken en een van de partijen op het tijdstip dat de buitenlandse procedure werd gevoerd in Noord-Ierland woonde of voorafgaand aan dat tijdstip één jaar in Noord-Ierland zijn gewone verblijfplaats heeft gehad, of als een partij vruchtgebruik heeft van een voormalige echtelijke woning die in Noord-Ierland is gelegen. Op deze zaken is het recht van Noord-Ierland van toepassing.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

Bij gebreke van een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden worden de rechten van de echtgenoot en echtgenote ten aanzien van elkaars roerende goederen (die vóór of tijdens het huwelijk zijn verkregen) bepaald volgens het recht van de echtelijke woning op het tijdstip van het huwelijk. Als de echtgenoot en de echtgenote dezelfde woning hebben, geldt deze als de echtelijke woning. Hebben zij niet dezelfde woning, dan worden deze rechten bepaald op basis van het recht dat het nauwst verbonden is met de partijen en het huwelijk. De bedoelingen van de partijen op het tijdstip van het huwelijk zijn slechts van belang indien daaruit een impliciete rechtskeuze blijkt. Deze regel geldt waarschijnlijk ook ten aanzien van onroerende goederen.

Indien er wel een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is, dan is het recht van de overeenkomst van toepassing; dat is het recht van de echtelijke woning als er geen andere indicaties zijn waaruit het toepasselijk recht blijkt.

3.7 Erfrecht

In gevallen van erfopvolging ab intestato (d.w.z. wanneer er geen testament is), is het recht van de plaats waar de erflater bij zijn overlijden woonde, van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot roerende goederen; het recht van het land waar het goed is gelegen (lex situs) is van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot onroerende goederen.

Bij testamenten wordt de bevoegdheid van de erflater om bij testament over zijn roerende goederen te beschikken, bepaald door het recht van de plaats waar hij woonde op de datum van het testament. Een legataris is bevoegd om roerende goederen te ontvangen wanneer hij daartoe bevoegd is krachtens hetzij het recht van zijn eigen woonplaats of het recht van de woonplaats van de erflater. Wat betreft onroerende goederen ligt niet vast welk recht het primaat heeft, maar dat zal veelal de lex situs zijn, die waarschijnlijk ook bepalend zal zijn voor de bevoegdheid van de legataris om onroerende goederen in een nalatenschap te ontvangen.

Krachtens de Wills Act 1963, en als de erflater op of na 1 januari 1964 is overleden, is een testament formeel geldig (bv. het juiste aantal getuigen) als het voldoet aan het recht van de plaats waar het testament is verleden (veelal de plaats waar het is in aanwezigheid van getuigen is ondertekend) op het moment van verlijden; het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment waarop het testament werd verleden; of het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment van diens overlijden. Een testament is ook formeel geldig voor de overdracht van onroerende goederen, wanneer het in overeenstemming is met het nationale recht van het rechtsgebied waar het onroerend goed is gelegen (en waarmee de toepasselijkheid van herverwijzing dus is uitgesloten, ook al gaat het hier om onroerende goederen).

Een testament over roerende goederen is materieel geldig (bv. beperkingen aangaande de omvang van de nalatenschap waarover bij testament kan worden beschikt), als het in overeenstemming is met het recht van de woonplaats van de erflater op het tijdstip van diens overlijden. Een testament over onroerende goederen is materieel geldig, als het in overeenstemming is met het recht van het rechtsgebied waar het goed is gelegen, dus het stelsel van nationaal recht dat volgens de lex situs van toepassing zou zijn.

Een testament wordt geïnterpreteerd volgens het door de erflater gekozen recht, dat wordt geacht het recht te zijn van diens woonplaats op de datum van het testament. Dit is een prima-facieregel, die terzijde geschoven kan worden als wordt bewezen dat de erflater kennelijk beoogde dat zijn testament in het kader van een ander rechtsstelsel geïnterpreteerd zou moeten worden. Ten aanzien van onroerende goederen is er mogelijk een aanvullende beperking, volgens welke de lex situs prevaleert als het uit een dergelijke interpretatie voortvloeiende belang onder die lex situs niet is toegestaan of niet wordt erkend.

De geldigheid van een beweerde herroeping van een testament wordt bepaald door het recht van de woonplaats van de erflater op het moment van de beweerde herroeping (waarbij zij opgemerkt dat onder het Engelse nationale recht, als dat van toepassing is, met een huwelijk een testament wordt herroepen tenzij wordt aangetoond dat dat testament juist met het oog op het huwelijk is opgemaakt). Als de herroeping evenwel het gevolg zou zijn van een later testament (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het vernietigen van het testament), wordt de kwestie of dit latere testament het eerdere testament herroept, bepaald door het recht dat van toepassing is op de formele geldigheid van het latere testament. Als het onduidelijk is of een later testament een eerder testament herroept, wordt de kwestie van interpretatie beheerst door het door de erflater gekozen recht, dat wordt geacht het recht te zijn van zijn woonplaats op de datum van het latere testament.

3.8 Goederenrecht

In zaken met betrekking tot goederen wordt onderscheid gemaakt tussen roerende goederen en onroerende goederen. Of een goed roerend dan wel onroerend is, wordt bepaald op grond van het recht van de plaats waar het zich bevindt.

Op onroerende goederen is het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zijn gelegen en wordt herverwijzing toegepast. Dit geldt voor alle kwesties betreffende de transactie, met inbegrip van die inzake bevoegdheid, formaliteiten en materiële geldigheid. Er bestaat uiteraard een onderscheid tussen enerzijds de overdracht van grond en van andere onroerende goederen, en anderzijds de overeenkomst waarin de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overdracht zijn geregeld. Die overeenkomst wordt beheerst door aparte regels van toepasselijk recht (meer bepaald die van Rome I).

Waar het gaat om de overdracht van lichamelijke roerende goederen, is op kwesties inzake de eigendom (en dus niet inzake de contractuele verbintenis) over het algemeen het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zich bevonden op het tijdstip van de gebeurtenis die de aanspraak op die goederen zou hebben beïnvloed. Het is niet duidelijk of in deze situatie herverwijzing wordt toegepast, maar afgaande op de uitspraken in eerste aanleg van de Engelse rechtbanken is dat niet het geval. Een aanspraak op een lichamelijk roerend goed die overeenkomstig deze algemene regel is verworven, wordt in Engeland rechtsgeldig geacht indien dat goed vervolgens wordt verwijderd uit het land waar het zich bevond toen die aanspraak werd verworven, tenzij – en tot het moment waarop – die aanspraak wordt vervangen door een nieuwe die is verworven overeenkomstig het recht van het land waar het goed naar toe is gebracht. Een specifieke uitzondering op de algemene regel inzake lichamelijke roerende goederen betreft de situatie waarin het goed in doorvoer is en zijn locatie niet bekend is bij de partijen of tijdelijk is; een overdracht die wordt erkend onder het toepasselijk recht van het land waar die plaatsvindt, heeft werking in Engeland.

In het geval van cessie van niet-lichamelijke roerende goederen is Rome I van toepassing, voor zover de relatie tussen de cedent en de cessionaris contractueel van aard is (zoals in het geval van de meeste schuldvorderingen) en de kwestie uitsluitend de geldigheid en werking van de cessie zelf betreft.

Opgemerkt zij dat de cessie en overdracht van niet-lichamelijke goederen door meerdere conflictregels worden beheerst, die bovendien lastig samen te vatten zijn, vooral omdat deze categorie goederen betrekking heeft op zeer uiteenlopende rechten, die niet alle van oorsprong contractueel van aard zijn. In zaken betreffende niet-lichamelijke roerende goederen wordt derhalve aanbevolen specialistisch advies in te winnen.

3.9 Insolventie

In het Verenigd koninkrijk geldt Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures, waarin de regels zijn vastgesteld voor procedures waarmee schuldenaars het beheer en de beschikking over hun vermogen geheel of ten dele wordt ontnomen en procedures waarmee een curator wordt aangewezen, wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in een EU-lidstaat (behalve Denemarken) is gelegen. Wanneer het hooggerechtshof van Noord-Ierland bevoegd is (hetgeen het geval is wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Noord-Ierland is gelegen; daarbij geldt het vermoeden dat de statutaire zetel het centrum van de voornaamste belangen is), wordt het Noord-Ierse recht toegepast.

In gevallen die niet onder Verordening (EG) nr. 1346/2000 vallen, wordt het Noord-Ierse recht toegepast wanneer de Noord-Ierse rechter bevoegd is (hetgeen het geval is wanneer de onderneming in Noord-Ierland is geregistreerd, of wanneer personen in Noord-Ierland baat zouden hebben bij de liquidatie en er geen goede redenen zijn om zich onbevoegd te verklaren).

Laatste update: 08/06/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Schotland

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

Schotland heeft een eigen en specifiek, “gemengd” rechtsstelsel. Dit terrein van het “toepasselijk recht” is met name beïnvloed door de rechtsstelsels van het Europese vasteland en door de common law. Schotland is een afzonderlijk rechtsgebied in het Verenigd Koninkrijk beschouwd en zowel in zaken binnen het Verenigd Koninkrijk als in echte internationale zaken zijn collisieregels nodig om het toepasselijke recht te bepalen. Wanneer het Verenigd Koninkrijk partij werd bij een internationale overeenkomst die regels in verband met het toepasselijke recht bevatte, werd meestal ook een beslissing genomen om dezelfde regels toe te passen op interne conflicten in het Verenigd Koninkrijk, hoewel er doorgaans geen verplichting is om dat te doen. In het Schotse recht wordt in dit verband gesproken over “international private law”, “private international law” en “conflict of laws”.

Net als in Engeland en Wales zijn veel van de bestaande regels ontleend aan rechtstreeks toepasselijke EU-verordeningen. Wat betreft burgerlijke en handelszaken gaat het hier om: Verordening (EG) nr. 593/2008 (“Rome I”) inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, en Verordening (EG) nr. 864/2007 (“Rome II”) betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. De Contracts (Applicable Law) Act 1990 (waarmee het Verdrag van Rome werd geïmplementeerd) blijft relevant voor overeenkomsten die zijn aangegaan vóór 17 december 2009 (Rome I is van toepassing op overeenkomsten die op of na die datum zijn aangegaan). De Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 is uitsluitend relevant ten aanzien van situaties die niet door Rome II worden gedekt (Rome II is van toepassing op gevallen waarin de schade na 11 januari 2009 is ontstaan).

Op andere terreinen is de common law doorgaans van toepassing. De bronnen voor familierecht in Schotland zijn de common law; geschreven recht (veelal op basis van aanbevelingen van de Scottish Law Commission); en EU- en internationale verbintenissen.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdrag van Den Haag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen van 1961

Verdrag van Rome (vervangen door de Rome I-verordening voor overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn aangegaan).

Verdrag van Den Haag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Er zijn geen bilaterale verdragen waarbij het Verenigd Koninkrijk partij is, die bepalingen over rechtskeuze bevatten.

Hoewel een staat op grond van het Verdrag van Rome en de Verdragen van Den Haag een andere rechtskeuzeregeling kan toepassen op “interne” conflicten – zoals conflicten tussen het recht van Engeland en Wales en het recht van Schotland – heeft het Verenigd Koninkrijk ervan afgezien van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daarom zijn de regels van het Verdrag van Rome (voor overeenkomsten die vóór 17 december 2009 zijn aangegaan) en die van het Verdrag van Den Haag zowel van toepassing op conflicten tussen de verschillende rechtsgebieden van het Verenigd Koninkrijk als op internationale conflicten.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

Vreemd (d.w.z. niet-Schots) recht wordt door de Schotse rechterlijke instanties alleen toegepast wanneer het op grond van nationale collisieregels van toepassing is en alleen wanneer de partij die op dat recht een beroep wenst te doen, daarom verzoekt en dat recht bewijst. Deze regel houdt verband met bewijs en rechtspleging en wordt niet terzijde geschoven door EU-instrumenten.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Herverwijzing is het proces waarbij de rechtbank waar een zaak aanhangig is, in het geval van een wetsconflict vreemd recht toepasselijk verklaart. Dit kan uiteenlopende rechtsgebieden betreffen, zoals erfrecht en familierecht, al is er maar relatief weinig Schotse jurisprudentie inzake herverwijzing. Herverwijzing is uitgesloten onder de relevante EU-verordeningen (zoals Rome I en Rome II), en die benadering wordt ook gevolgd in de Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 met betrekking tot onrechtmatige daad.

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Dit probleem wordt normaliter aangepakt door het tijdstip te specificeren waarop het aanknopingspunt wordt toegepast. Op overdracht van aanspraken op roerende goederen is het recht van toepassing van de plaats waar de roerende goederen zich bevonden op het tijdstip van de gebeurtenis waarmee de aanspraak zou zijn overgedragen.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Schotse rechters kunnen weigeren vreemd recht dat anders van toepassing zou zijn, toe te passen, op grond van strijdigheid met de openbare orde in Schotland. Hoewel de term “internationale openbare orde” in deze context niet wordt gebruikt, wordt met “strijdigheid met de openbare orde in Schotland” bedoeld dat het betrokken recht als onaanvaardbaar wordt beschouwd, ook al wordt rekening gehouden met het feit dat de zaak internationaal is en dat ervan kan worden uitgegaan dat het Schotse recht niet van toepassing is. De Schotse openbare orde wordt soms afgeleid van internationale instrumenten of normen, zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

In aanvulling daarop zorgen de verordeningen Rome I en Rome II nu voor toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is, ongeacht het recht dat overigens op de overeenkomst van toepassing is. Er zijn niet veel dergelijke regels in het Schotse recht en de regels die bestaan, zijn terug te vinden in wetten die in het hele Verenigd Koninkrijk gelden. Voorbeelden daarvan zijn de niet-afdwingbaarheid van investeringsovereenkomsten die door of via niet-gemachtigde personen of na een onwettige mededeling aan de klant werden afgesloten, overeenkomstig de artikelen 26 en 30 van de Financial Services and Markets Act van 2000.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De inhoud van vreemd recht is een feitenkwestie; het bewijs daarvan moet door de partijen worden geleverd en de rechter moet conclusies trekken op grond van een analyse van dat bewijs. De rechter kan niet autonoom vreemd recht onderzoeken en toepassen. Wanneer er tegenstrijdigheden bestaan in het bewijs, moet de rechter oordelen welke partij het meest geloofwaardige standpunt heeft, en mag hij daartoe vreemde wetten en zaken onderzoeken waarnaar in het bewijs wordt verwezen.

De enige uitzondering op de regel dat vreemd recht een feitenkwestie is, is het geval waarin het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk een beroep behandelt van een deel van het Verenigd Koninkrijk; in dat geval kan het Supreme Court het recht van een ander rechtsgebied van het Verenigd Koninkrijk toepassen, ook al is de inhoud van dat recht niet door bewijs verkregen. Het Supreme Court is immers samengesteld uit rechters uit alle rechtsgebieden van het Verenigd Koninkrijk, en acht zichzelf bevoegd om het recht van al die rechtsgebieden toe te passen.

Wanneer vreemd recht moet worden bewezen, gebeurt dit meestal via deskundigenbewijs. Het volstaat niet om alleen een tekst, zoals een vreemde wet, over te leggen aan de rechtbank; die zal zich immers niet in staat achten om vreemde rechtsbronnen te interpreteren of toe te passen zonder het advies van iemand met een goede kennis van dat systeem. Deskundigenbewijs kan door iedereen worden geleverd die over de gepaste kennis of ervaring beschikt, ook al is die persoon geen praktijkjurist in het andere land. Zo werd reeds een beroep gedaan op academici.

Wanneer de partijen het niet eens zijn over de inhoud van het vreemde recht, is het meestal nodig dit via mondeling deskundigenbewijs te bewijzen, waarbij mag worden verwezen naar documentatie die aan de rechtbank kan worden overgelegd. Wanneer partijen het niet oneens zijn, kunnen zij gewoonweg overeenkomen of een beëdigde verklaring overleggen.

Er geldt een vermoeden dat vreemd recht hetzelfde is als Schots recht. Dit is vanzelfsprekend weerlegbaar met bewijs dat de (verschillende) inhoud van vreemd recht afdoende aantoont.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

In gevallen waarin met betrekking tot verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken tussen de rechtsstelses van verschillende landen moet worden gekozen, is Rome I (Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst), rechtstreeks toepasbaar. Het beginsel van universele toepassing betekent dat ieder door Rome I aangewezen recht toepasselijk is, ongeacht de vraag of het het recht van een EU-lidstaat is.

Rome I is niet van toepassing op zaken betreffende bewijs en rechtspleging; die blijven vallen onder het recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is. De regels voor het regelen van de bewijslast vormen een uitzondering: die worden volgens Rome I bepaald door het recht dat ingevolge deze verordening de verbintenis uit overeenkomst beheerst. Zaken als de interpretatie van verjaring en verval, nakoming en de gevolgen van tekortkoming worden beheerst door het recht dat ingevolge de verordening van toepassing is.

De primaire regels van Rome I zijn de volgende. In gevallen waarin de partijen een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gemaakt, of wanneer de rechtskeuze duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of uit de omstandigheden blijkt, is dat recht van toepassing.

De keuzevrijheid is beperkt. Ingevolge artikel 3 van Rome I laat, indien er een rechtskeuze is gemaakt maar “alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten” zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht is gekozen, de door de partijen gemaakte keuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet. Ingevolge artikel 9 moeten bepalingen van bijzonder dwingend recht van een land worden toegepast, zelfs wanneer de partijen niet voor een toepasselijk recht hebben gekozen. In consumenten- en arbeidsovereenkomsten mag het gekozen recht bovendien geen afbreuk doen aan dwingende regels ter bescherming van consumenten of werknemers die bestaan in het rechtssysteem dat van toepassing zou zijn wanneer er geen rechtskeuze was gemaakt.

In gevallen waarin er geen uitdrukkelijke rechtskeuze is gemaakt of waarin de rechtskeuze niet duidelijk uit de verbintenis of omstandigheden blijkt, biedt Rome I in artikel 4 nadere regels voor het vaststellen van het toepasselijk recht, dat in veel gevallen verbonden is aan de gewone verblijfplaats van de partij die niet voor het goed of de dienst betaalt, bv. de verkoper bij een overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken, de leningverstrekker bij een banklening of de borg bij een borgovereenkomst. Dit vermoeden kan worden weerlegd ten gunste van een land waarmee de overeenkomst kennelijk nauwer verbonden is. Jurisprudentie in verband met het Verdrag van Rome, die mogelijk ook relevant blijft voor de interpretatie van Rome I, bevestigt dat er om dat vermoeden te weerleggen, ten minste een duidelijke dominantie van factoren ten gunste van dat andere land moet zijn. De meerderheid van de rechters in de belangrijkste Schotse zaak Caledonia Subsea v Microperi SA ging verder en was van oordeel dat het vermoeden alleen kon worden weerlegd als in de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak de gewone verblijfplaats van de partij die de kenmerkende prestatie verricht, geen werkelijke betekenis had.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

Rome II (Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen) is van toepassing op niet-contractuele verbintenissen in burgerlijke en handelszaken in de gevallen waarin tussen de rechtsstelsels van verschillende landen moet worden gekozen. De regels van deze verordening zijn alleen van toepassing als er schade is of dreigt te ontstaan. Onder schade wordt verstaan ieder “gevolg” dat voortvloeit uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming, precontractuele aansprakelijkheid of culpa in contrahendo (een niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst). Rome II is niet van toepassing op onder meer gevallen van laster of soortgelijke vorderingen onder vreemd recht.

Ingevolge Rome II geldt als algemene regel voor delicten dat het toepasselijk recht het recht is van de plaats waar de schade zich voordoet. Er gelden bijzondere regels voor het recht dat van toepassing is op bepaalde soorten niet-contractuele verbintenissen, onder meer ter zake van productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie, milieuschade en schending van intellectuele-eigendomsrechten. De verordening bevat ook regels in verband met ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming en zg. culpa in contrahendo. De verordening biedt de partijen onder bepaalde omstandigheden de vrijheid het toepasselijke recht te kiezen. Er gelden daarbij echter wel beperkingen als de partijen via de verordening de regels van het nationale recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is, willen omzeilen, of de regels van een ander land dan dat waarvan het recht is gekozen, wanneer alle mogelijke aanknopingspunten op het tijdstip van de schadeveroorzakende gebeurtenis zich in dat land bevinden.

In Schotland zijn er enkele gevallen waarin Rome II niet van toepassing is als de Private International Law (Miscellaneous Provisions) Act 1995 of de common law van toepassing is.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Woonplaats

In Schotland is de status van onwettigheid afgeschaft bij artikel 21 van de Family Law (Scotland) Act 2006. Als gevolg daarvan geldt volgens artikel 22, lid 2, van die wet van 2006 dat wanneer a) de ouders van een kind dat jonger is dan 16 jaar beiden dezelfde woonplaats hebben; en b) het kind bij een van de ouders of bij zowel de ene als de andere ouder woont, dat kind woonplaats heeft in hetzelfde land als zijn of haar ouders. In andere gevallen geldt volgens artikel 22, lid 3, dat het kind zijn of haar woonplaats heeft in het land waarmee het vooralsnog de nauwste band heeft.

Voor een persoon ouder dan 16 jaar blijft de vorige woonplaats van toepassing, tenzij hij of zij een andere woonplaats kiest. Om een woonplaats te kiezen moet de betreffende persoon ook feitelijk zijn verhuisd naar het land waar hij of zij wil verblijven, en aantonen voornemens te zijn om de vorige woonplaats te verlaten en om permanent in het nieuwe land te gaan wonen. Wanneer een woonplaatskeuze wordt opgegeven, geldt opnieuw de woonplaats van oorsprong om de leemte op te vullen totdat een nieuwe woonplaatskeuze is gemaakt.

De woonplaats van een gehuwd persoon wordt vastgesteld onafhankelijk van die van de echtgeno(o(e).

Krachtens artikel 1 van de Domicile and Matrimonial Proceedings Act 1973 heeft een gehuwde vrouw dezelfde rechten wat betreft de woonplaats als ieder ander persoon. Is die vrouw evenwel gehuwd voordat die Act 1973 van kracht werd (en heeft zij derhalve krachtens het oude recht de woonplaats van haar echtgenoot overgenomen), dan blijft dat haar woonplaats tenzij zij die verlaat of een nieuwe woonplaats kiest.

Naam

Het recht om een kind een naam te geven is onderdeel van de ouderlijke verantwoordelijkheden en rechten (de parental responsibilities and rights, PRRs). In ieder geschil omtrent PRR’s moet de rechter ingevolge artikel 11 van de Children (Scotland) Act 1995 het welzijn van het kind de hoogste prioriteit geven.

Volwassenen mogen zichzelf in Schotland normaal gesproken iedere naam geven die zij wensen, mits zij daarmee geen frauduleuze bedoeling hebben. Iedere persoon die ouder is dan 16 jaar en die in het Schotse geboorteregister is ingeschreven of legaal in Schotland is geadopteerd, mag bij National Records of Scotland een verzoek indienen om zijn of haar geregistreerde naam te laten veranderen. Er is echter geen verplichting om van deze dienst gebruik te maken. Zie voor aanvullende informatie over naamsverandering de website van De link wordt in een nieuw venster geopend.National Records of Scotland.

Bevoegdheid om verbintenissen aan te gaan

De bevoegdheid om verbintenissen te sluiten, testamenten op te maken enz. wordt door verschillende rechtsstelsels beheerst, afhankelijk van de kwestie waarover de vraag naar de bevoegdheid wordt gesteld. Onder bepaalde omstandigheden is de Age of Legal Capacity (Scotland) Act 1991 relevant. Volgens deze wet is een persoon die 16 jaar of ouder is, bevoegd om alle soorten transacties aan te gaan. Wie jonger is dan 16 heeft slechts onder bepaalde omstandigheden bevoegdheid tot het aangaan van transacties, zoals uiteengezet in de Act.

3.4 Afstamming en adoptie

Onder het Schotse recht hebben ouders (en bepaalde andere personen die bevoegd zijn om voor een kind te zorgen) ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden. De desbetreffende regels zijn neergelegd in de Children (Scotland) Act 1995. Het Schotse recht is van toepassing in alle gevallen waarin de Schotse rechter bevoegd is, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag van Den Haag van 1996 en de verordening Brussel II bis. Adoptiekwesties worden in het Schotse recht geregeld door de Adoption and Children (Scotland) Act 2007.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

Een huwelijk is in Schotland alleen geldig als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Beide partijen moeten vrij zijn van belemmeringen om te huwen, moeten volledig handelingsbevoegd zijn en moeten hebben ingestemd met het huwelijk.

Krachtens artikel 38, lid 1, van de Family Law (Scotland) Act 2006 moet het huwelijk bovendien voldoen aan de formaliteiten zoals die zijn vereist onder het recht van de plaats waar het huwelijk wordt voltrokken. Dit betreft de geldigheid van de voltrekking en de elementen daarvan, bv. de kwestie of er bepaalde woorden moeten worden gebruikt, of het huwelijk in een bepaald gebouw moet plaatsvinden en of het huwelijk bij volmacht kan worden voltrokken.

De vraag of een persoon die in het huwelijk treedt, daartoe bevoegd is en volledig met dat huwelijk heeft ingestemd, wordt bepaald door het recht van de plaats waar die persoon onmiddellijk voorafgaande aan het huwelijk zijn of haar woonplaats had (artikel 38, lid 2, van de 2006 Act). De leeftijd waarop een persoon bevoegd is om in het huwelijk te treden is in Schotland 16 jaar. Wat betreft instemming moet er tussen de huwelijkspartners sprake zijn van oprechte en serieuze wederzijde instemming met hun huwelijk.

Sinds de invoering van de Marriage and Civil Partnership (Scotland) Act 2014 wordt in Schotland ook het homohuwelijk erkend. Dit omvat huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht die in Schotland of elders zijn gesloten.

In Schotland mag iedereen trouwen, mits er geen wettelijke belemmering voor het huwelijk bestaat. Een stel dat in Schotland in het huwelijk wil treden, hoeft niet in Schotland woonachtig te zijn, maar personen van buiten de EU moeten mogelijk wel toestemming van de immigratiedienst hebben.

Geregistreerd partnerschap en homohuwelijk

Conform de Civil Partnership Act 2004 worden in Schotland ook geregistreerde partnerschappen erkend. Volgens artikel 85 van deze wet komt een geregistreerd partnerschap tot stand, wanneer twee personen van hetzelfde geslacht ten overstaan en in aanwezigheid van twee getuigen van ten minste 16 jaar en van een ambtenaar van de burgerlijke stand de ingevulde verklaring van geregistreerd partnerschap tekenen.

In deze wet van 2004 wordt ook specifiek aandacht besteed aan geregistreerde partnerschappen die buiten het Verenigd Koninkrijk tot stand zijn gekomen. Een buiten het Verenigd Koninkrijk rechtsgeldig tot stand gekomen samenlevingscontract tussen twee personen van hetzelfde geslacht wordt in Schotland behandeld als een geregistreerd partnerschap, mits aan bepaalde criteria vermeld in de wet van 2004 is voldaan.

Samenleving

In Schotland geldt als algemene regel dat als twee mensen samenleven als waren zij gehuwd, hun samenleven bepaalde rechten en plichten met zich meebrengt. Krachtens de Family Law (Scotland) Act 2006 heeft een samenlevend stel bepaalde rechten (ongeacht of het om personen van hetzelfde of personen van verschillend geslacht gaat). Zo worden in artikel 26 rechten ten aanzien van bepaalde huishoudelijke goederen behandeld; wordt in artikel 27 verwezen naar rechten op bepaalde gelden en goederen; is de alimentatie wanneer de samenlevende partners uit elkaar gaan, geregeld in artikel 28; is de alimentatie wanneer een van de samenlevende partners overlijdt zonder een testament te hebben opgemaakt, geregeld in artikel 29; en voorziet artikel 30 in bescherming tegen misbruik.

Echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Wat betreft echtscheiding en scheiding van tafel en bed is in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk (te weten de Domicile and Matrimonial Proceedings Act 1973 en de Civil Partnership Act 2004) geregeld wanneer de Schotse rechter bevoegd is inzake echtscheiding en ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Op de website van de De link wordt in een nieuw venster geopend.Scottish Courts and Tribunals kan aanvullende informatie worden gevonden.

Onderhoud

Wat betreft onderhoudsbijdragen voorziet het ministerie van Werk en Pensioenen in een wettelijke De link wordt in een nieuw venster geopend.dienst voor onderhoudsbijdragen voor kinderenin heel het Verenigd Koninkrijk.

Verder zijn onderhoudsbijdragen in Schotland geregeld via de Family Law (Scotland) Act 1985 inzake onderhoudsverplichtingen voor gezinsleden, zoals echtgenoten en kinderen. Een onderhoudsverplichting is een verplichting om ondersteuning te bieden die gezien de omstandigheden redelijk wordt geacht.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

In Schotland is de alimentatie in het geval van echtscheiding of ontbinding van een geregistreerd partnerschap bij wet geregeld. Het Schotse recht kent een aantal beginselen die in aanmerking genomen moeten worden bij beslissingen over de alimentatie en verdeling van huwelijksvermogen. Die beginselen zijn neergelegd in de Family Law (Scotland) Act 1985.

De algemene regel in het Schotse recht is dat de nettowaarde van het huwelijksvermogen eerlijk en gelijkelijk tussen de partijen moet worden verdeeld, tenzij er redenen zijn die zich daartegen verzetten. Onder huwelijksvermogen wordt verstaan al het vermogen van de echtgenoten of geregistreerde partners dat voorafgaand aan of tijdens hun huwelijk of geregistreerd partnerschap is verworven. In artikel 9 van de wet van 1985 worden de beginselen genoemd die in aanmerking moeten worden genomen bij het uitvaardigen van bevelen omtrent de alimentatie bij echtscheiding of ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Dit maakt het eenvoudiger te beslissen of het huwelijksvermogen in gelijke delen onder de partijen moet worden verdeeld, of dat een van de echtgenoten of partners aanspraak kan maken op een groter deel dan de andere.

3.7 Erfrecht

In gevallen van erfopvolging ab intestato (d.w.z. wanneer er geen testament is), is het recht van de plaats waar de erflater op de datum van zijn overlijden woonde, van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot roerende goederen en is het recht van het land waar het goed op de overlijdensdatum is gelegen, van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot onroerende goederen. Dezelfde regels zijn van toepassing wanneer er wettelijke rechten in het geding zijn (dit zijn de erfenisrechten van bepaalde familieleden, waaraan via een testament niet kan worden geraakt). Zowel bij erfopvolging ab intestato als bij testamentaire erfopvolging moet rekening worden gehouden met wettelijke rechten. Opgemerkt zij dat wettelijke rechten onder het huidige Schotse recht uitsluitend betrekking hebben op roerende goederen in de nalatenschap, en derhalve alleen opkomen indien de erflater bij zijn overlijden in Schotland woonde. Bij testamenten wordt de bevoegdheid van een erflater om een testament op te maken, beheerst door het recht van de plaats waar hij op de datum van het testament woonde waar het gaat om roerende goederen, en de wet van het land waar het goed is gelegen waar het gaat om onroerende goederen.

Krachtens de Wills Act 1963 wordt een testament geacht rechtsgeldig te zijn verleden (“formeel geldig”) (bv. volgens de vormvereisten en met het juiste aantal getuigen) als het in overeenstemming is met het recht van: het recht van de plaats waar het testament is verleden (ondertekend in aanwezigheid van getuigen); het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment waarop het testament werd verleden; het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment van diens overlijden. Een testament is ook formeel geldig ten aanzien van onroerende goederen, als het in overeenstemming is met het recht van het land waar de onroerende goederen zijn gelegen.

De bepalingen van een testament ten aanzien van roerende goederen zijn geldig en uitvoerbaar (“materieel geldig”, bv. beperkingen wat het deel van de nalatenschap betreft waarover geldig kan worden beschikt) als het in overeenstemming is met het recht van de woonplaats van de erflater op de datum van diens overlijden. Een testament met betrekking tot onroerende goederen is materieel geldig als het in overeenstemming is met het recht van het land waar de onroerende goederen op de datum van overlijden zijn gelegen.

Een testament wordt geïnterpreteerd volgens het door de erflater beoogde recht dat uitdrukkelijk wordt genoemd in, of kan worden opgemaakt uit, de bewoordingen van het testament. In andere gevallen wordt de erflater geacht te hebben gekozen voor het recht van zijn woonplaats op de datum van zijn testament, met betrekking tot roerende goederen. Deze regel geldt waarschijnlijk ook voor onroerend goed. In uitzonderlijke gevallen, als het beoogde recht niet duidelijk uit het testament blijkt, wordt het recht van de woonplaats op de datum van overlijden toegepast.

In dit verband wordt gewezen op artikel 4 van de wet van 1963:

“Een eventuele verandering van woonplaats van de erflater na het verlijden van diens testament heeft geen invloed op de interpretatie van dat testament.”

De materiële geldigheid van een beweerde herroeping van een testament wordt, voor zover de herroeping gevolgen zou hebben voor een goed, bepaald door het recht van de woonplaats van de erflater op de datum van de beweerde herroeping met betrekking tot roerende goederen, en het recht van de plaats waar het goed is gelegen met betrekking tot onroerende goederen. Een testament waarmee wordt beoogd een eerder geldig testament of een bepaling daarvan te herroepen, wordt geacht formeel geldig te zijn indien het testament waarmee een eerder testament wordt herroepen, voldoet aan het recht van om het even welk land volgens welks recht het herroepen testament of de herroepen bepaling naar behoren verleden zou zijn geacht.

3.8 Goederenrecht

Of een goed roerend dan wel onroerend is, wordt bepaald op grond van het recht van de plaats waar het goed zich bevindt.

Op onroerende goederen is het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zijn gelegen. Dit geldt voor alle vragen betreffende de transactie, met inbegrip van die over bevoegdheid, formaliteiten en materiële geldigheid. Er bestaat een onderscheid tussen enerzijds de overdracht van grond en van andere onroerende goederen, en anderzijds de overeenkomst waarin de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overdracht zijn geregeld. Die overeenkomst wordt beheerst door aparte regels van toepasselijk recht (meer bepaald die van Rome I).

Op lichamelijke roerende goederen is het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zich bevonden op het tijdstip van de gebeurtenis die de aanspraak op die goederen zou hebben beïnvloed. Een aanspraak op lichamelijke roerende goederen die overeenkomstig deze algemene regel zijn verworven, wordt in Schotland in beginsel erkend. Contractuele aangelegenheden worden uiteraard beheerst door Rome I.

3.9 Insolventie

In het Verenigd koninkrijk geldt Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures, waarin de regels zijn vastgesteld voor procedures waarmee schuldenaars het beheer en de beschikking over hun vermogen geheel of ten dele wordt ontnomen en procedures waarmee een curator wordt aangewezen, wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in een EU-lidstaat (behalve Denemarken) is gelegen. Wanneer de Schotse rechters bevoegd zijn (hetgeen het geval is wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Schotland is gelegen; daarbij geldt het vermoeden dat de statutaire zetel het centrum van de voornaamste belangen is), wordt het Schotse recht toegepast.

In gevallen die niet onder Verordening nr. 1346/2000 vallen, wordt het Schotse recht toegepast wanneer de Schotse rechters bevoegd zijn en die bevoegdheid uitoefenen.

Laatste update: 07/06/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Van welk land is de wetgeving van toepassing? - Gibraltar

1 Bronnen van geldend recht

1.1 Regels van nationaal recht

De collisieregels in Gibraltar die momenteel gelden voor het bestaande recht zijn grotendeels ontleend aan rechtstreeks toepasselijke EU-verordeningen. Wat betreft burgerlijke en handelszaken gaat het hierbij om Verordening (EG) nr. 593/2008 (“Rome I”) inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, en Verordening (EG) nr. 864/2007 (“Rome II”) betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. De Contracts (Applicable Law) Act (waarmee het Verdrag van Rome van 1980 werd geïmplementeerd) blijft relevant voor overeenkomsten die zijn aangegaan vóór 17 december 2009 (Rome I is van toepassing op overeenkomsten die op of na die datum zijn aangegaan). De verordening is van toepassing op gevallen waarin de schade zich na 11 januari 2009 heeft voorgedaan. De traditionele regels van het common law-systeem blijven van toepassing op het recht inzake onrechtmatige daad met betrekking tot laster en op erf- en zakenrecht. De Contracts (Applicable Law) Act geeft bijvoorbeeld uitvoering aan het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.

Ook wat betreft het familierecht komen de regels van het toepasselijke recht doorgaans voort uit de common law, met enkele uitzonderingen. In familiezaken wordt doorgaans het recht van Gibraltar toegepast, met een beperkt aantal uitzonderingen die vallen onder de common law (bv. met betrekking tot het nietig verklaren van een huwelijk) of het geschreven recht (bv. met betrekking tot onderhoudsverplichtingen ingevolge de Maintenance Act en de Maintenance Orders (Reciprocal Enforcement) Act). Wat betreft kwesties inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbescherming die vallen onder Verordening (EG) nr. 2201/2003 en het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen zijn de toepasselijke rechtsregels in Gibraltar vervat in (en gaat het recht van Gibraltar derhalve, enkele uitzonderingen daargelaten, uit van) de Family Proceedings (Children) 1996, de regels van het Verdrag van Den Haag van 2011 en artikel 15 van het Verdrag van 1996.

De conflictregels in Gibraltar hebben zowel wettenrecht als common law als bron, en de verhouding tussen beide varieert in elk rechtsgebied. Zo wordt de rechtskeuze inzake overeenkomsten momenteel beheerst door de Contracts (Applicable Law) Ordinance (wetsbesluit inzake overeenkomsten (toepasselijk recht); hierna: “Contracts Ordinance”). Opgemerkt zij dat sommige van deze wetten uitvoering geven aan internationale overeenkomsten (anders dan voor EU-wetgeving met rechtstreekse werking, is voor de toepassing van dergelijke overeenkomsten in het Verenigd Koninkrijk en bij uitbreiding in Gibraltar, een wet vereist). De Contracts Ordinance geeft bijvoorbeeld uitvoering aan het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.

1.2 Geldende multilaterale verdragen

Verdrag van Den Haag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, dat in 1964 tot Gibraltar is uitgebreid.

Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, dat in 1994 tot Gibraltar is uitgebreid (vervangen door de Rome I-verordening met betrekking tot overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn aangegaan).

Verdrag van Den Haag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts, dat in 1989 tot Gibraltar is uitgebreid.

1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen

Er zijn geen bilaterale verdragen waarbij het Verenigd Koninkrijk partij is, die bepalingen over rechtskeuze bevatten.

Hoewel een staat op grond van het Verdrag van Rome en de Verdragen van Den Haag een andere rechtskeuzeregeling kan toepassen op “interne” conflicten – zoals conflicten tussen het recht van Engeland en Wales en het recht van Schotland – heeft het Verenigd Koninkrijk ervan afgezien van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daarom zijn de regels van het Verdrag van Rome (met betrekking tot overeenkomsten die vóór 17 december 2009 zijn aangegaan) en van het Verdrag van Den Haag zowel van toepassing op conflicten tussen de verschillende rechtsgebieden van het Verenigd Koninkrijk als op internationale conflicten.

2 Toepassing van de conflictregels

2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels

In het algemeen mag worden gesteld dat de collisieregels alleen worden toegepast, wanneer ten minste één van de partijen heeft aangevoerd dat die moeten worden toegepast. Wanneer dat niet het geval is, of wanneer de inhoud van het vreemde recht niet voldoende is bewezen, zal de rechter normaliter het recht van Gibraltar op de zaak toepassen. Deze regel houdt verband met bewijs en rechtspleging en valt daarom niet onder de EU-verordeningen, het Verdrag van Rome van 1980 enz.

2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)

Onder de EU-verordeningen is herverwijzing uitgesloten in gevallen die door EU-conflictregels worden beheerst; dit strookt met de overheersende opvatting in de Contracts (Applicable Law) Act. Daarom zal, wanneer de conflictregel van Gibraltar voor een onrechtmatige daad door nalatigheid naar het Franse recht verwijst, het Franse nationale recht worden toegepast, zelfs wanneer een Franse rechter het recht van een ander land zou hebben toegepast. Het feit dat in geval van toepassing van herverwijzing afbreuk zou worden gedaan aan de in de wetten vastgestelde complexe regels, blijkt een argument te zijn om herverwijzing in dit verband te verwerpen.

De rol van herverwijzing is op andere rechtsgebieden momenteel enigszins beperkt, en in sommige gevallen niet helemaal duidelijk. Wel duidelijk is dat herverwijzing van toepassing is op grond die in het buitenland is gelegen, die naar het recht van Gibraltar valt onder de lex situs. In dergelijke gevallen wordt om pragmatische redenen de voorkeur gegeven aan het recht van het rechtsgebied waar de goederen zich bevinden, om de kans te vergroten dat alle beslissingen van Gibraltar over de goederen doeltreffend zullen zijn. De jurisprudentie van gerechten van eerste aanleg ten aanzien van lichamelijke roerende zaken die zich in het buitenland bevinden, wijst uit dat herverwijzing niet in een verwijzing naar de lex situs is begrepen.

Ter zake van familiekwesties is er beperkte jurisprudentie waaruit blijkt dat herverwijzing onder bepaalde omstandigheden van toepassing kan zijn.

In veel gevallen is het bewijs van de inhoud van vreemde regels over rechtskeuze echter duur, en de partijen zien er vaak van af om stappen te ondernemen die tot de toepassing ervan leiden (zie punt 2.1 hierboven). De toepassing van herverwijzing is het voorwerp geweest van een intense academische discussie. In de wetten over rechtsconflicten wordt herverwijzing verworpen. Daarom zal, wanneer de conflictenregel van Gibraltar voor een onrechtmatige daad door nalatigheid naar het Franse recht verwijst, het Franse nationale recht worden toegepast, zelfs wanneer een Franse rechter het recht van een ander land zou hebben toegepast. Het feit dat in geval van toepassing van herverwijzing afbreuk zou worden gedaan aan de in de wetten vastgestelde complexe regels, blijkt een argument te zijn om herverwijzing in dit verband te verwerpen.

Herverwijzing blijkt echter wel van toepassing te zijn in het geval van erfenissen betreffende roerende en onroerende goederen, en eventuele overdracht van dergelijke goederen in het algemeen, wanneer de conflictregels van Gibraltar hebben verwezen naar het recht van het land van de woonplaats of het recht van het land van de plaats waar het onroerend goed is gelegen, alsook in het geval van familierechtelijke aangelegenheden (waarvoor wordt verwezen naar het recht van het land van de woonplaats). In dergelijke gevallen wordt om pragmatische redenen de voorkeur gegeven aan het recht van het rechtsgebied waar de goederen zich bevinden, om de kans te vergroten dat alle beslissingen van Gibraltar over de goederen doeltreffend zullen zijn. In veel gevallen is het bewijs van de inhoud van vreemde regels over rechtskeuze echter duur, en de partijen zien er vaak van af om stappen te ondernemen die tot de toepassing ervan leiden (zie punt 2.1 hierboven).

2.3 Wijziging aanknopingspunt

Dit probleem wordt aangepakt door bij elke conflictregel het tijdstip te specificeren waarop het aanknopingspunt wordt vastgesteld. Bij de overdracht van roerende goederen bijvoorbeeld is het toepasselijke recht het recht dat van toepassing is op de plaats waar het betrokken goed zich bevindt op het overdrachtstijdstip waarop de betrokken handeling de aanspraak op dat roerende goed zou hebben beïnvloed.

2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen

Onder de traditionele regels kunnen rechters in Gibraltar weigeren vreemd recht toe te passen dat in strijd is met de openbare orde in Gibraltar. De drempel daarvoor is echter zeer hoog: een weigering is bijvoorbeeld denkbaar wanneer de toepassing zou leiden tot een resultaat “dat totaal afwijkt van de door een Gibraltarese rechter toegepaste fundamentele beginselen van een correct procesverloop”. De inhoud van de openbare orde van Gibraltar wordt beïnvloed door de internationale verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder die voortvloeiend uit het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; schendingen van de mensenrechten zijn een algemeen bekend voorbeeld van de exceptie van openbare orde; een ander voorbeeld is een “flagrante schending van de internationale rechtsregels van fundamenteel belang” (bv. de invasie van Koeweit door Irak in 1990).

Daar komt bij dat zowel Rome 1 als Rome II nu beide voorzien in de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is, ongeacht het recht dat overigens op de overeenkomst van toepassing is. Over het algemeen komen deze bepalingen voor op het gebied van consumenten- en arbeidszaken of in wetgeving ter aanvulling van een internationaal verdrag.

2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht

De inhoud van vreemd recht moet worden bewezen als ware het een feit. Het is dan ook aan de partijen om de inhoud van vreemd recht te bewijzen; het is de rechter niet toegestaan de inhoud van vreemd recht zelf te onderzoeken. In het geval van een tegenstrijdigheid in het door de partijen aangebrachte bewijs, kan de rechter de geloofwaardigheid van de deskundigen onderzoeken en kan hij rekening houden met het primaire bewijs (bv. buitenlandse wetten en rechtszaken), vooral wanneer dat in het Engels is opgesteld en daarin begrippen worden toegepast waarmee de rechter in Gibraltar vertrouwd is.

De inhoud van vreemd recht wordt normaal bewezen via een deskundigenonderzoek. Het overleggen aan de rechterlijke instantie van een buitenlandse wet, een rechterlijke beslissing of een gezaghebbende tekst is niet voldoende. Deskundigenbewijs voor vreemd recht kan worden geleverd door eenieder “die daarvoor door kennis of ervaring de geschikte kwalificaties heeft”, ongeacht of hij in het betrokken rechtsgebied als praktijkjurist mag optreden. Niettemin zijn de deskundigen in het betrokken rechtsgebied doorgaans academici of practici. Als de inhoud van het vreemde recht in een eerdere Gibraltarese of Engelse rechtszaak is vastgesteld, mag deze rechtszaak als bewijs van de inhoud van het vreemde recht worden aangehaald, en zal de inhoud van het vreemde recht geacht worden dezelfde te zijn als in die rechtszaak, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

De bewijslast rust op de partij die een beroep doet op het vreemde recht. Wanneer het vreemde recht niet voldoende is bewezen, wordt volgens de algemene regel het recht van Gibraltar toegepast. In gevallen echter waarin er geen reden is om aan te nemen dat het vreemde recht ook maar enigszins gelijkt op het recht van Gibraltar (bv. een belastingwet uit een ander Europees rechtsgebied), kan de zaak niet-ontvankelijk worden verklaard.

3 De conflictregels

3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen

In alle zaken betreffende contractuele verbintenissen die een rechtskeuze met zich meebrengen, is Rome 1 rechtstreeks van toepassing. De regels in verband met de Rome-verordening zijn mogelijk ook van toepassing op gevallen die volgens het nationale recht van Gibraltar niet als contractueel worden beschouwd (bv. overeenkomsten zonder tegenprestatie, zoals schenkingsovereenkomsten).

Procedurele kwesties worden op basis van de lex fori bepaald. Derhalve worden de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding (maar niet de verschillende schadeposten) en de bewijsmiddelen door het recht in het land van de rechter bepaald. Termijnen zijn materiële voorschriften en worden derhalve in het geval van contractuele verbintenissen bepaald door het recht dat op basis van de verordening van toepassing is. De voornaamste materiële regels zijn de volgende.

In gevallen waarin de partijen een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gemaakt, of wanneer de rechtskeuze duidelijk uit de omstandigheden blijkt, is dat recht van toepassing. Een rechtskeuze blijkt duidelijk uit de omstandigheden van de zaak wanneer een standaardovereenkomst wordt gebruikt, waarvan men weet dat er een specifiek recht op van toepassing is (bv. een zeeverzekeringspolis van Lloyd’s), of in het licht van voorgaande zaken tussen de partijen. Wanneer er een overeenkomst over de aanwijzing van een bevoegde rechter bestaat, kan daaruit dikwijls worden afgeleid dat partijen de bedoeling hadden om het recht van die rechter toe te passen, maar dat is niet altijd het geval. In het geval van een arbitrageovereenkomst waarbij de selectiecriteria voor de arbiters worden vermeld, zijn gevolgtrekkingen over een rechtskeuze gemakkelijker te maken dan wanneer voor de selectie van de arbiters wordt verwezen naar een internationaal orgaan. In dat laatste geval ligt het veel minder voor de hand dat de keuze duidelijk uit de omstandigheden blijkt.

De keuzevrijheid wordt in verschillende opzichten beperkt. Ten eerste mag de rechtskeuze in consumenten- en arbeidsovereenkomsten geen afbreuk doen aan dwingende regels ter bescherming van consumenten of werknemers die bestaan in het recht dat van toepassing zou zijn wanneer er geen uitdrukkelijke rechtskeuze was gemaakt. Ten tweede mag, wanneer alle elementen van de betrokken situatie zijn verbonden met één land, de rechtskeuze er niet toe leiden dat de dwingende regels van dat land terzijde worden geschoven. Er zijn ook regels ter bescherming van consumenten in verband met verzekeringsovereenkomsten. Er dient tevens te worden vermeld dat bij een meningsverschil over de doelmatigheid van de keuze – bijvoorbeeld wanneer er sprake is van dwang – de doelmatigheid van de keuze moet worden vastgesteld op basis van het vermoedelijk toepasselijke recht (d.w.z. het recht dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn indien de keuze geldig was), tenzij dit “onredelijk” zou zijn (in dat geval kan het recht worden toegepast van de gewone verblijfplaats van de partij die beweert haar instemming niet te hebben gegeven).

Wanneer er geen uitdrukkelijke rechtskeuze is gemaakt, of wanneer dat in ieder geval niet duidelijk blijkt, voorziet Rome 1 in specifieke regels, afhankelijk van het soort overeenkomst. Bieden die regels echter geen uitsluitsel, dan geldt als toepasselijk recht doorgaans het recht van de gewone verblijfplaats van de partij die de kenmerkende prestatie verricht. Het is soms moeilijk te bepalen welke partij de kenmerkende prestatie verricht, maar meestal is het de partij die niet voor het goed of de dienst betaalt (bijvoorbeeld de leverancier van een product, de geldschieter bij een banktransactie of de borg bij een borgovereenkomst). Deze veronderstelling kan worden weerlegd ten gunste van een land waarmee de overeenkomst nauwer verbonden is.

3.2 Niet-contractuele verbintenissen

In het geval van niet-contractuele verbintenissen is doorgaans Rome II van toepassing. De Act is uitsluitend van toepassing op kwesties in verband met onrechtmatige daad die niet onder de verordening vallen; op kwesties in verband met laster blijft de common law van toepassing (zie hieronder). Ook termijnen worden op grond van het toepasselijke recht vastgesteld.

Ingevolge Rome II geldt als algemene regel dat het toepasselijke recht het recht is van de plaats waar de schade zich voordoet. Er gelden bijzondere regels voor het recht dat van toepassing is op bepaalde soorten niet-contractuele verbintenissen, onder meer ter zake van productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie, onrechtmatige daad in verband met milieuschade en onrechtmatige daad in verband met intellectuele-eigendomsrechten. Krachtens de verordening kunnen de partijen onder bepaalde omstandigheden ook zelf kiezen welk recht van toepassing is, maar niet als zij daarmee de toepassing van regels van dwingend EU-recht of van nationaal recht beogen te vermijden. Schade moet op basis van het toepasselijke recht worden beoordeeld.

Zoals hierboven vermeld, blijft de common law van toepassing op gevallen van laster (met inbegrip van laster met betrekking tot eigendomstitels of goederen, leugens met kwaad opzet en elke vordering naar vreemd recht “die met een dergelijke vordering of de strekking daarvan overeenkomt”). In dergelijke gevallen is de regel van “dubbele vervolgbaarheid” van toepassing: in Gibraltar is een onrechtmatige daad alleen vervolgbaar, indien de daad civielrechtelijk kan worden vervolgd overeenkomstig het vreemd recht van het rechtsgebied waar zij (meestal een publicatie) is gepleegd en indien de daad overeenkomstig het recht van Gibraltar ook civielrechtelijk zou kunnen worden vervolgd indien zij in Gibraltar was gepleegd. Onder druk van mediaorganisaties die vreesden voor de toepassing van strenger recht in het buitenland, werd deze regel behouden. Er geldt echter wel een uitzondering: als een ander land een belangrijkere relatie met de gebeurtenis en de partijen heeft, is het recht van dat rechtsgebied van toepassing. Opgemerkt zij dat er over deze kwestie veel onzekerheid heerst.

Wat betreft het beheer van trusts wordt het toepasselijke recht beheerst door de Trustees Act ter implementatie van het Haags Verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts. Daaruit vloeit voort dat het door de oprichter van de trust gekozen recht toepasselijk is, of, bij gebreke van een dergelijke keuze, het recht waarmee de trust de het nauwst verbonden is. Aan de hand van dit recht worden de geldigheid, de structuur, de gevolgen en het beheer van de trust bepaald.

3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)

Bij de geboorte is de woonplaats van een kind (woonplaats van oorsprong), voor zover het om een wettig kind gaat, de woonplaats van de vader op het tijdstip van de geboorte van het kind. Bij een onwettig kind, of als de vader op het tijdstip van de geboorte niet meer in leven is, is de woonplaats van het kind die van de moeder. Deze regel blijft van toepassing tot het kind 16 jaar is (de woonplaats van het kind verandert dus wanneer die van de vader of de moeder verandert).

Voor personen ouder dan 16 jaar blijft de woonplaats van oorsprong van toepassing, tenzij deze personen een andere woonplaats kiezen. Als zij daadwerkelijk hun woonplaats in het desbetreffende rechtsgebied hebben en voornemens zijn daar voor onbepaalde tijd of permanent te wonen, is de woonplaatskeuze geldig. Zodra niet meer wordt voldaan aan een van deze criteria, vervalt de woonplaatskeuze en geldt de woonplaats van oorsprong.

De woonplaats van een echtgenote wordt niet langer bepaald door die van haar echtgenoot, maar wordt onafhankelijk daarvan vastgesteld.

De bevoegdheid om bepaalde verbintenissen aan te gaan (bv. overeenkomsten sluiten, een testament maken of huwen) wordt bepaald door de specifieke regels die voor dat gebied gelden; deze worden in de desbetreffende alinea’s besproken.

3.4 Afstamming en adoptie

Kwesties met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbescherming vallen doorgaans onder het recht van Gibraltar. Wel zijn er enkele uitzonderingen, zoals kwesties (hierboven beschreven) waarop het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van toepassing is, en kwesties die vallen onder Brussel II bis. Ook kwesties betreffende de wettigheid of adoptie van kinderen vallen over het algemeen onder het Engelse recht, al zijn er enkele uitzonderingen.

3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen

De formele geldigheid van een huwelijk wordt over het algemeen beheerst door het recht van de plaats van de huwelijksvoltrekking, met enkele uitzonderingen.

De bevoegdheid van personen om te huwen is over het algemeen afhankelijk van de woonplaats van de desbetreffende persoon op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk. Dit recht is bijvoorbeeld van toepassing als het gaat om leeftijdsvereisten en instemming van de partijen met het huwelijk, en als het gaat om verwantschap als huwelijksbeletsel. Wat de minimumleeftijd betreft, zijn huwelijken tussen personen met woonplaats in Gibraltar ongeldig indien een van de huwelijkspartners op het tijdstip van het huwelijk jonger dan 16 jaar is. Het huwelijk kan echter wel worden voltrokken als er voorafgaand aan het huwelijk speciale toestemming is aangevraagd.

In kwesties betreffende echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt doorgaans het recht van Gibraltar toegepast, maar er zijn wel enkele uitzonderingen.

Ook wat betreft onderhoudsverplichtingen is doorgaans het recht van Gibraltar van toepassing, met enkele uitzonderingen.

3.6 Huwelijksvermogensrecht

In algemene zin komt het concept “huwelijksvermogensstelsel” niet voor in de common law. Wanneer het gaat om alimentatie in verband met een echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigheid of om andersoortige onderhoudsverplichtingen, zal de rechter in Gibraltar zo mogelijk, in de meeste gevallen, het recht van Gibraltar of van Engeland en Wales toepassen, enkele uitzonderingen daargelaten.

3.7 Erfrecht

In gevallen van erfopvolging ab intestato (d.w.z. wanneer er geen testament is) is het recht van de plaats waar de erflater bij zijn overlijden woonde, van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot roerende goederen; het recht van het land waar het goed is gelegen (lex situs) is van toepassing op de erfopvolging met betrekking tot onroerende goederen.

Bij testamenten wordt de bevoegdheid van de erflater om bij testament over zijn roerende goederen te beschikken, bepaald door het recht van de plaats waar hij woonde op de datum van het testament. Een legataris is bevoegd om roerende goederen te ontvangen wanneer hij daartoe bevoegd is krachtens hetzij het recht van zijn eigen woonplaats of het recht van de woonplaats van de erflater. Wat betreft onroerende goederen ligt niet vast welk recht het primaat heeft, maar dat zal veelal de lex situs zijn, die waarschijnlijk ook bepalend zal zijn voor de bevoegdheid van de legataris om onroerende goederen in een nalatenschap te ontvangen.

Krachtens de Wills Act 1963 is een testament formeel geldig (bv. het juiste aantal getuigen) als het voldoet aan het recht van een van de volgende plaatsen: het recht van de plaats waar het testament is verleden (veelal de plaats waar het is ondertekend en in aanwezigheid van getuigen is bekrachtigd) op het moment van verlijden; het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment waarop het testament werd verleden; of het recht van de woonplaats, gewone verblijfplaats of nationaliteit van de erflater op het moment van diens overlijden. Een testament is ook formeel geldig voor de overdracht van onroerende goederen, wanneer het in overeenstemming is met het nationale recht van het rechtsgebied waar het onroerend goed is gelegen (en waarmee de toepasselijkheid van herverwijzing dus is uitgesloten, ook al gaat het hier om onroerende goederen).

Een testament over roerende goederen is materieel geldig (bv. beperkingen aangaande de omvang van de nalatenschap waarover bij testament kan worden beschikt) als het in overeenstemming is met het recht van de woonplaats van de erflater op het tijdstip van diens overlijden. Een testament over onroerende goederen is materieel geldig als het in overeenstemming is met het recht van het rechtsgebied waar het goed is gelegen, dus het stelsel van nationaal recht dat volgende de lex situs van toepassing zou zijn.

Een testament wordt geïnterpreteerd volgens het door de erflater gekozen recht, dat wordt geacht het recht te zijn van diens woonplaats op de datum van het testament. Dit is een prima-facieregel, die terzijde geschoven kan worden als wordt bewezen dat de erflater kennelijk beoogde dat zijn testament in het kader van een ander rechtsstelsel geïnterpreteerd zou moeten worden. Ten aanzien van onroerende goederen is er mogelijk een aanvullende beperking, volgens welke de lex situs prevaleert als het uit een dergelijke interpretatie voortvloeiende belang onder die lex situs niet is toegestaan of niet wordt erkend.

De geldigheid van een beweerde herroeping van een testament wordt bepaald door het recht van de woonplaats van de erflater op het moment van de beweerde herroeping (waarbij zij opgemerkt dat onder het nationale recht van Gibraltar, als dat van toepassing is, met een huwelijk een testament wordt herroepen tenzij wordt aangetoond dat het juist met het oog op het huwelijk is opgemaakt). Als de herroeping het gevolg is van een later testament (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het vernietigen van het testament), wordt de kwestie of dit latere testament het eerdere testament herroept, bepaald door het recht dat van toepassing is op de formele geldigheid van het latere testament. Als het onduidelijk is of een later testament een eerder testament herroept, wordt de kwestie van interpretatie beheerst door het door de erflater gekozen recht, dat wordt geacht het recht te zijn van zijn woonplaats op de datum van het latere testament.

3.8 Goederenrecht

Zaken met betrekking tot goederen vallen uiteen in zaken betreffende roerende goederen en zaken betreffende onroerende goederen. Of een goed roerend dan wel onroerend is, wordt bepaald op grond van het recht van de plaats waar het zich bevindt.

Op onroerende goederen is het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zijn gelegen en wordt herverwijzing toegepast. Dit geldt voor alle kwesties betreffende de transactie, met inbegrip van die inzake bevoegdheid, formaliteiten en materiële geldigheid. Er bestaat uiteraard een onderscheid tussen enerzijds de overdracht van grond en van andere onroerende goederen, en anderzijds de overeenkomst waarin de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overdracht zijn geregeld. Die overeenkomst wordt beheerst door aparte regels van toepasselijk recht (meer bepaald die van Rome I).

Op vragen inzake de eigendom (en dus niet inzake de contractuele verbintenis) met betrekking tot de overdracht van lichamelijke roerende goederen is over het algemeen het recht van toepassing van de plaats waar de goederen zich bevonden op het tijdstip van de gebeurtenis die de aanspraak op die goederen heeft beïnvloed. Het is niet duidelijk of in deze situatie herverwijzing wordt toegepast, maar afgaande op de uitspraken in eerste aanleg van de rechtbanken van Gibraltar is dat niet het geval. Een aanspraak op een lichamelijk roerend goed dat overeenkomstig deze algemene regel is verworven, wordt in Gibraltar rechtsgeldig geacht indien dat goed vervolgens wordt verwijderd uit het land waar het zich bevond toen die aanspraak werd verworven, tenzij – en tot het moment waarop – die aanspraak wordt vervangen door een nieuwe die is verworven overeenkomstig het recht van het land waar het goed naar toe is gebracht. Een specifieke uitzondering op de algemene regel inzake lichamelijke roerende goederen betreft de situatie waarin het goed in doorvoer is en zijn locatie niet bekend is bij de partijen of tijdelijk is; een overdracht die wordt erkend onder het toepasselijke recht van het land waar die plaatsvindt, heeft werking in Gibraltar.

In het geval van cessie van niet-lichamelijke roerende goederen is Rome I van toepassing, voor zover de relatie tussen de cedent en de cessionaris contractueel van aard is (zoals in het geval van de meeste schuldvorderingen) en de kwestie uitsluitend de geldigheid en werking van de cessie zelf betreft.

Opgemerkt zij dat de cessie en overdracht van niet-lichamelijke goederen door meerdere conflictregels worden beheerst, die bovendien lastig samen te vatten zijn, vooral omdat deze categorie goederen betrekking heeft op zeer uiteenlopende rechten, die niet alle van oorsprong contractueel van aard zijn. In zaken betreffende niet-lichamelijke roerende goederen wordt derhalve aanbevolen specialistisch advies in te winnen.

3.9 Insolventie

In het Verenigd koninkrijk en bij uitbreiding in Gibraltar geldt Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures, waarin de regels zijn vastgesteld voor procedures waarmee schuldenaars het beheer en de beschikking over hun vermogen geheel of ten dele wordt ontnomen en procedures waarmee een curator wordt aangewezen, wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in een EU-lidstaat (behalve Denemarken) is gelegen. Wanneer de rechters van Gibraltar bevoegd zijn (hetgeen het geval is wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Gibraltar is gelegen; daarbij geldt het vermoeden dat de statutaire zetel het centrum van de voornaamste belangen is), wordt het recht van Gibraltar toegepast.

In zaken die niet onder Verordening (EG) nr. 1346/2000 vallen, wordt het recht van Gibraltar toegepast wanneer de rechters van Gibraltar bevoegd zijn (hetgeen het geval is wanneer de onderneming in Gibraltar is geregistreerd, of wanneer personen in Gibraltar baat zouden hebben bij de liquidatie en er geen goede redenen zijn om zich onbevoegd te verklaren).

Laatste update: 08/06/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.