Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Portugees) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels
Swipe to change

Ouderlijke verantwoordelijkheid: gezag en omgangsrecht

Portugal
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 Wat betekent het begrip “ouderlijke verantwoordelijkheid” in de praktijk? Wat zijn de rechten en plichten van degene die ouderlijke verantwoordelijkheid draagt?

De ouderlijke verantwoordelijkheid betreft aan de ouders toegewezen bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot hun kinderen. Kinderen vallen onder de ouderlijke verantwoordelijkheid totdat zij de leeftijd van meerderjarigheid of ontvoogding bereiken (artikel 1877 van het Burgerlijk Wetboek - Código Civil). De leeftijd van meerderjarigheid is 18 jaar. Minderjarigen die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, kunnen worden ontvoogd door huwelijk (artikel 132 van het Burgerlijk Wetboek).

De ouderlijke verantwoordelijkheid omvat de volgende verplichtingen en taken van ouders met betrekking tot hun kinderen (de artikelen 1877 tot en met 1920 van het Burgerlijk Wetboek):

  • kinderen opvoeden door hun algemeen en beroepsonderwijs te bieden, met name voor kinderen met lichamelijke en verstandelijke beperkingen;
  • binnen de mogelijkheden van de ouders de lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling van de kinderen bevorderen;
  • voorzien in het onderhoud van de kinderen en de uitgaven in verband met hun veiligheid, gezondheid en opleiding dekken;
  • de kinderen vertegenwoordigen;
  • optreden als beheerder van het vermogen van de kinderen met dezelfde zorg als waarmee zij hun eigen vermogen beheren;
  • het gezag over de kinderen uitoefenen en de woonplaats van de kinderen bepalen;
  • de terugkeer van de kinderen waarborgen, zo nodig door inschakeling van een overheidsinstantie, wanneer zij het ouderlijke huis verlaten of eruit worden gezet;
  • beslissen over de godsdienstige opvoeding van kinderen jonger dan 16 jaar;
  • afhankelijk van de rijpheid van de kinderen, rekening houden met hun mening over belangrijke gezinskwesties en hun recht erkennen om hun leven naar eigen inzicht in te richten.

Aan de andere kant:

  • hebben kinderen de plicht hun ouders te gehoorzamen;
  • mogen kinderen hun ouderlijk huis, of de woning die de ouders hun hebben toegewezen, niet verlaten en er ook niet worden uitgezet;
  • zijn ouders niet verplicht om in het onderhoud van hun kinderen te voorzien of de kosten van hun veiligheid, gezondheid en opleiding te betalen, voor zover de kinderen deze kosten zelf kunnen betalen uit de opbrengst van hun werkzaamheden of andere inkomsten;
  • kunnen ouders de inkomsten uit het vermogen van hun kind gebruiken ter dekking van de uitgaven voor het onderhoud, de veiligheid, de gezondheid en de opleiding van hun kind en, binnen redelijke grenzen, voor andere zaken die het gezin nodig heeft;
  • zijn ouders niet verplicht zich borg te stellen als beheerders van het vermogen van hun kind, tenzij het daarbij om effecten gaat en de rechtbank gezien de waarde van het vermogen borgstelling nodig acht.

2 Wie heeft normaal gesproken de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind?

In beginsel ligt de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind bij de ouders (artikel 1901 van het Burgerlijk Wetboek).

De ouders oefenen de ouderlijke verantwoordelijkheid in onderlinge overeenstemming uit. Als er over kwesties van bijzonder belang geen overeenstemming wordt bereikt, kan elk van hen zich tot de rechter wenden, die vervolgens een bemiddelingspoging zal ondernemen. Als er geen bemiddeling mogelijk is, zal de rechtbank het kind horen alvorens een beslissing te nemen, tenzij ernstige omstandigheden zulks verhinderen.

Wanneer het ouderschap slechts met betrekking tot een van de ouders wordt vastgesteld, kan de ouderlijke verantwoordelijkheid bij rechterlijke beslissing worden toegekend aan de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner van de ouder en wordt de ouderlijke verantwoordelijkheid gezamenlijk uitgeoefend. In dit geval moet voor de gezamenlijke uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid een verzoek worden ingediend door de ouder en zijn of haar echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner. De rechter moet waar mogelijk de minderjarige horen (artikel 1904 bis van het Burgerlijk Wetboek).

3 Kan een andere persoon in plaats van de ouders worden aangewezen, als de ouders de verantwoordelijkheid voor hun kinderen niet kunnen of willen uitoefenen?

Ja, op de hieronder beschreven wijze.

Wanneer één of beide ouders niet in staat zijn de ouderlijke verantwoordelijkheid uit te oefenen (artikel 1903 van het Burgerlijk Wetboek).

Wanneer een van de ouders wegens afwezigheid, onbekwaamheid of een ander bij rechterlijke uitspraak vastgesteld beletsel de ouderlijke verantwoordelijkheid niet kan uitoefenen, moet de andere ouder de verantwoordelijkheid uitoefenen. Als dit voor de andere ouder onmogelijk is als gevolg van een rechterlijke beslissing, moet de verantwoordelijkheid in volgorde van voorkeur door de volgende personen worden uitgeoefend (artikel 1903 van het Burgerlijk Wetboek):

  • de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner van een van beide ouders;
  • een familielid van een van beide ouders.

Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing wanneer het ouderschap slechts met betrekking tot een van de ouders wordt vastgesteld.

4 Hoe wordt de ouderlijke verantwoordelijkheid geregeld als de ouders van echt scheiden of uit elkaar gaan?

De uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed, nietigverklaring of nietigheid van het huwelijk wordt beheerst door de onderstaande beginselen (artikel 1906 van het Burgerlijk Wetboek).

  • - De ouderlijke verantwoordelijkheid in verband met kwesties die voor het leven van het kind van bijzonder belang zijn, wordt door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend overeenkomstig de voorwaarden van het huwelijk. Dit geldt niet in duidelijk urgente gevallen, waarin elk van de ouders alleen mag handelen en zo spoedig mogelijk informatie aan de andere ouder moet verstrekken.
  • Wanneer de gezamenlijke uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid in verband met voor het leven van het kind van bijzonder belang zijnde kwesties strijdig wordt geacht met de belangen van het kind, moet de rechter bij gemotiveerde beslissing bepalen dat die verantwoordelijkheid door een van de ouders wordt uitgeoefend.
  • De uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot de dagelijkse activiteiten van het kind komt toe aan de ouder bij wie het kind gewoonlijk woont of aan de ouder bij wie het kind tijdelijk verblijft. Deze laatste mag echter bij de uitoefening van zijn of haar verantwoordelijkheid niet in strijd handelen met de belangrijkste pedagogische richtlijnen die zijn vastgesteld door de ouder bij wie het kind gewoonlijk woont.
  • De ouder die verantwoordelijk is voor de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot de dagelijkse activiteiten, kan deze zelf uitoefenen of de uitoefening ervan delegeren.
  • De rechter bepaalt de woonplaats van het kind en de omgangsrechten overeenkomstig de belangen van het kind en houdt daarbij rekening met alle relevante omstandigheden, met name met een eventuele overeenkomst tussen de ouders en de bereidheid van elk van hen om te bevorderen dat het kind een normale relatie met de andere ouder onderhoudt.
  • De ouder die de ouderlijke verantwoordelijkheid noch geheel noch gedeeltelijk uitoefent, heeft het recht om te worden geïnformeerd over de wijze waarop deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend, in het bijzonder als het gaat om de opleiding en de levensomstandigheden van het kind.
  • De rechter beslist altijd overeenkomstig de belangen van het kind, waaronder het onderhouden van een nauwe band met beide ouders, het bevorderen en aanvaarden van overeenkomsten, en het nemen van beslissingen die ruime mogelijkheden bieden om contact met beide ouders te onderhouden en de verantwoordelijkheden onderling te verdelen.

5 Welke formaliteiten moeten in acht worden genomen om onderlinge overeenstemming van de ouders betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid juridisch bindend te maken?

Om rechtsgeldig te zijn, moet de overeenkomst over de ouderlijke verantwoordelijkheid door de rechter of de ambtenaar van de burgerlijke stand worden goedgekeurd in een van de vormen die in de antwoorden op de vragen 6 en 10 zijn vermeld.

6 Als de ouders het niet eens worden over de ouderlijke verantwoordelijkheid, wat voor mogelijkheden zijn er dan om het conflict buiten het gerecht om op te lossen?

De partijen kunnen het conflict op een alternatieve wijze oplossen, hetzij voordat om rechterlijke tussenkomst wordt verzocht, hetzij in de loop van een juridische procedure.

Bemiddeling voorafgaand aan de rechterlijke tussenkomst

Alvorens een zaak aan de rechter voor te leggen, kunnen de ouders van publieke of particuliere gezinsbemiddeling gebruikmaken om tot overeenstemming te komen over de ouderlijke verantwoordelijkheid.

In Portugal is bemiddeling vrijwillig. De partijen bij een gezinsconflict over hun kinderen kunnen in onderlinge overeenstemming van publieke of particuliere gezinsbemiddeling gebruikmaken alvorens juridische stappen te ondernemen. Na het aanhangig maken van de procedure kan de rechtbank de partijen ook naar bemiddeling verwijzen, maar geen bemiddeling opleggen, wanneer de partijen er niet mee instemmen of er bezwaar tegen maken.

Verplichte bekrachtiging van de overeenkomst

Nadat als gevolg van de bemiddeling een overeenkomst is bereikt, moeten de partijen de rechtbank of, in voorkomend geval, de ambtenaar van de burgerlijke stand om bekrachtiging van de overeenkomst verzoeken om bindend en uitvoerbaar te zijn.

Voor procedures in familiezaken die binnen de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand vallen, is de voorafgaande toestemming van de partijen vereist. Ontbreekt de toestemming, dan vallen deze procedures onder de bevoegdheid van de rechtbanken (artikel 12 van Wetsbesluit nr. 272/2001 van 13 oktober 2001 - Procedures die onder de bevoegdheid van het openbaar ministerie en de burgerlijke stand vallen).

Bureaus van de burgerlijke stand zijn alleen bevoegd de overeenkomst met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid te bekrachtigen, wanneer deze met wederzijdse instemming bij een overeenkomst tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is gevoegd. Voorafgaand aan de bekrachtiging door de ambtenaar van de burgerlijke stand brengt het openbaar ministerie advies uit over de overeenkomst voor zover deze de ouderlijke verantwoordelijkheid voor minderjarige kinderen betreft.

Wanneer gezinsbemiddeling plaatsvindt voordat de procedure aanhangig is gemaakt, en uitsluitend is bedoeld om de ouderlijke verantwoordelijkheid voor minderjarige kinderen te regelen (zonder dat de overeenkomst bij een overeenkomst tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt gevoegd), moeten de partijen de bevoegde rechtbank om bekrachtiging van die overeenkomst verzoeken.

Particuliere bemiddeling

Als de partijen van particuliere bemiddeling gebruikmaken, moeten zij de honoraria van de bemiddelaar betalen. Deze honoraria, de regels en het tijdschema voor de bemiddeling worden vastgesteld in het bemiddelingsprotocol, dat bij aanvang van de bemiddeling wordt ondertekend door de partijen en de bemiddelaar. Het ministerie van Justitie houdt een lijst van bemiddelaars bij, die de partijen kunnen raadplegen om een particuliere bemiddelaar te kiezen. Deze lijst is te vinden op:

https://dgpj.justica.gov.pt/Portals/31/GRAL_Media%C3%A7%C3%A3o/Lista_mediadores_SMF_22.06.2022.pdf?ver=pOryP-EUHyj3-8mw8cJ_Kw%3d%3d

Publieke bemiddeling

Om van publieke bemiddeling gebruik te maken, moeten de partijen contact opnemen met het bureau voor alternatieve geschillenbeslechting van het directoraat-generaal Justitiebeleid (Direcção Geral da Política de Justiça) en verzoeken om een prebemiddelingssessie. Het verzoek kan worden ingediend per e-mail of met gebruikmaking van een elektronisch formulier op http://smf.mj.pt/. Tijdens de publieke prebemiddelingssessie wordt er een bemiddelingsprotocol ondertekend door de partijen en de bemiddelaar. Het tijdschema wordt vastgesteld, de sessies worden gepland en de procedureregels worden toegelicht. De kosten van publieke gezinsbemiddeling bedragen 50 EUR voor elk van de partijen, ongeacht het aantal geplande sessies. Dit honorarium van 50 EUR wordt door elk van de partijen aan het begin van de publieke bemiddeling betaald. De honoraria van de bemiddelaars die via het publieke systeem werken, worden niet door de partijen betaald. Zij worden door het directoraat-generaal Justitiebeleid betaald volgens een wettelijke tabel.

De publieke bemiddelingssessies kunnen worden gehouden bij het directoraat-generaal Justitiebeleid of in gebouwen die beschikbaar zijn gesteld in de gemeente waar de partijen hun woonplaats hebben.

Bij publieke bemiddeling kunnen de partijen een bemiddelaar kiezen uit een lijst van geselecteerde publieke bemiddelaars. De lijst van publieke bemiddelaars is te vinden op de hierboven genoemde website.

Lijst van bemiddelaars in het systeem voor bemiddeling in familiezaken

Als de partijen geen bemiddelaar kiezen, wijst het bureau voor alternatieve geschillenbeslechting van het directoraat-generaal Justitiebeleid een van de bemiddelaars van de lijst van publieke bemiddelaars aan, in de aangegeven volgorde en rekening houdend met de nabijheid tot de woonplaats van de partijen. Deze benoeming vindt in de regel elektronisch plaats.

Opmerking: de regeling voor de werkzaamheden in het kader van het systeem voor bemiddeling in familiezaken is neergelegd in Ministerieel Uitvoeringsbesluit nr. 13/2018 van 22 oktober 2018.

Rechtsbijstand (Wet nr. 34/2004 van 29 juli 2004 — Toegang tot het recht en de rechtbanken)

Als de partijen recht hebben op rechtsbijstand, kan daarmee de bemiddeling worden bekostigd.

Bemiddeling en gespecialiseerde technische hoorzittingen tijdens een juridische procedure

(Wet nr. 141/2015 van 8 september 2015 – Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures, zoals gewijzigd bij Wet nr. 24/2017 van 24 mei 2017).

Als de partijen de zaak aan de rechter voorleggen, wordt een civiele procedure ingeleid waarin de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt geregeld. Aan het begin van deze procedure belegt de rechter een bijeenkomst met de ouders (artikel 35 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures).

Wanneer de ouders tijdens de bijeenkomst niet tot overeenstemming kunnen komen, zal de rechter de bijeenkomst, naargelang van het geval, gedurende maximaal twee tot drie maanden schorsen en de ouders verwijzen naar bemiddeling (als zij met deze methode instemmen) of naar een gespecialiseerde technische hoorzitting (die verplicht aan de ouders kan worden opgelegd) (artikel 38 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures).

Aan het einde van die periode wordt de rechter in kennis gesteld van de uitkomst van de bemiddeling of de gespecialiseerde technische hoorzitting en stelt hij of zij een datum vast voor de voortzetting van de bijeenkomst om de overeenkomst te sluiten en/of te bekrachtigen (artikel 39 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures).

Als de ouders aan het einde van deze fase niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt de contentieuze fase van de procedure ingeleid, waarin de ouders in de gelegenheid worden gesteld hun memories in te dienen en bewijs te leveren, gevolgd door het vooronderzoek en de beslissing.

Informatie over bemiddeling is beschikbaar op https://dgpj.justica.gov.pt/Resolucao-de-Litigios/Mediacao

7 Over welke zaken betreffende het kind kan de rechter beslissen als de ouders de zaak aan de rechter voorleggen?

Allereerst moet worden benadrukt dat in Portugal in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed, nietigverklaring van het huwelijk en wanneer er geen sprake is van een huwelijk of samenwonen van de ouders, de beslissing over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid altijd moet worden genomen op basis van drie fundamentele criteria:

  • het gezag over de minderjarige;
  • de omgangsregeling,
  • en de aan de minderjarige verschuldigde onderhoudsbijdragen.

De verplichting om onderhoudsbijdragen aan een minderjarig kind te verstrekken, wordt met andere woorden als een van de verantwoordelijkheden van de ouders beschouwd en wordt in beginsel samen met de andere ouderlijke verantwoordelijkheden geregeld. Desondanks kan in bepaalde gevallen een procedure aanhangig worden gemaakt om alleen de aan een kind verschuldigde onderhoudsbijdrage vast te stellen en te wijzigen.

De rechtbank kan (de artikelen 6 en 7 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures):

  • voogdij en vermogensbeheer instellen;
  • een persoon benoemen om namens de minderjarige zaken te doen en daarnaast een trustee benoemen om het aan de ouderlijke verantwoordelijkheid onderworpen kind buitengerechtelijk te vertegenwoordigen;
  • de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid regelen en de daarmee samenhangende kwesties behandelen;
  • de onderhoudsbijdragen vaststellen die verschuldigd zijn aan de minderjarige en aan kinderen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt of zijn ontvoogd en hun academische of beroepsopleiding voortzetten;
  • tenuitvoerleggingsprocedures in verband met onderhoud voorbereiden en beoordelen;
  • de gerechtelijke overdracht van een kind gelasten;
  • de wettelijke vertegenwoordiger van minderjarigen toestemming verlenen om bepaalde handelingen te verrichten, zonder toestemming verrichte handelingen bevestigen en de aanvaarding van schenkingen regelen;
  • bepalen welke zekerheid de ouders moeten stellen ten behoeve van hun minderjarige kinderen;
  • de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid geheel of gedeeltelijk verbieden en daaraan beperkingen stellen;
  • op eigen initiatief een onderzoek naar het moederschap en het vaderschap uitvoeren;
  • bij onenigheid tussen de ouders beslissen over de voornaam en namen van de minderjarige;
  • civiele ondertoezichtstelling (apadrinhamento civil) instellen en de intrekking daarvan gelasten;
  • de contacten van het kind met broers en zusters en ascendenten regelen;
  • in geval van voogdij of vermogensbeheer de beloning van de voogd of de beheerder vaststellen, van de ontheffing, de uitsluiting of het ontslag van de voogd, de beheerder of het lid van de familieraad kennisnemen, rekeningen opvragen en beoordelen, de vervanging van de wettelijke hypotheek goedkeuren en de verhoging en vervanging van de verstrekte zekerheid vaststellen, en een ad-hocvoogd benoemen om het kind buitengerechtelijk te vertegenwoordigen;
  • een ad-hocvoogd benoemen om de minderjarige in alle voogdijprocedures te vertegenwoordigen;
  • beslissen over de verhoging en vervanging van de aan minderjarige kinderen verschafte zekerheid;
  • de door de ouders over te leggen rekeningen opvragen en beoordelen.

8 Als het gerecht de voogdij over een kind toewijst aan een van de ouders, betekent dit dan dat deze ouder over alle zaken betreffende het kind kan beslissen zonder eerst de andere ouder te raadplegen?

In principe niet. Zelfs als het gezag over het minderjarige kind aan slechts een van de ouders wordt toegekend, berust de ouderlijke verantwoordelijkheid voor zaken die van bijzonder belang zijn voor het leven van het kind, bij beide ouders, tenzij in de uitspraak is bepaald dat de uitoefening daarvan uitsluitend aan een van hen toekomt (artikel 1906 van het Burgerlijk Wetboek).

Op de andere aspecten van de vraag is al in detail ingegaan in het antwoord op vraag 4.

9 Wat betekent het in de praktijk als het gerecht beslist dat de ouders gezamenlijk ouderlijke verantwoordelijkheid dragen?

In de praktijk houdt gezamenlijk gezag in dat:

  • de ouderlijke verantwoordelijkheid gezamenlijk wordt uitgeoefend door beide ouders, die over kwesties betreffende het leven van het kind beslissen onder dezelfde voorwaarden als wanneer zij waren gehuwd;
  • het kind afwisselend bij elk van de ouders mag wonen.

10 Tot welk gerecht of welke instantie moet ik mij wenden om een verzoek betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid te doen? Aan welke formaliteiten moet ik voldoen en welke documenten moet ik bij mijn verzoek voegen?

Procedurele middelen voor het instellen van een procedure in verband met de ouderlijke verantwoordelijkheid

Zorg- en beschermingsprocedures

Als de minderjarige in een situatie verkeert die zijn of haar veiligheid, gezondheid, moraal of opleiding in gevaar kan brengen, en wanneer de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid door toepassing van een van de in het antwoord op vraag 3 genoemde zorg- en beschermingsmaatregelen is beperkt, wordt een zorg- en beschermingsprocedure ingesteld, die onder de bevoegdheid van de comités voor kinder- en jeugdbescherming of, in voorkomend geval, van de rechtbanken valt.

Civiele voogdijprocedures

In de andere in het antwoord op vraag 7 genoemde gevallen betreffende de regeling van de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt een civiele voogdijprocedure ingeleid, die onder de bevoegdheid van de rechtbanken valt.

Procedures die onder de bevoegdheid van de burgerlijke stand vallen

Wanneer er een overeenkomst is betreffende de regeling van de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid, ongeacht of deze bij een overeenkomst tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is gevoegd, wordt een procedure ingesteld bij het betrokken bureau van de burgerlijke stand. Het is aan de ambtenaar van de burgerlijke stand om de overeenkomst inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid te bekrachtigen na de mening van het openbaar ministerie te hebben gehoord.

Opmerking: wanneer een echtscheidingsprocedure wordt ingeleid zonder de instemming van de andere huwelijkspartner, is de rechtbank bevoegd en neemt de procedure de vorm aan van een bijzondere echtscheidingsprocedure zonder de instemming van de andere huwelijkspartner. Als er minderjarige kinderen zijn en de partijen tijdens de procedure tot overeenstemming komen, zet de rechter de procedure om in een echtscheidingsprocedure met wederzijdse instemming en bekrachtigt hij of zij de overeenkomsten, waaronder de overeenkomsten die betrekking hebben op de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Formaliteiten en bij te voegen documenten (variëren naargelang de vorm van de zaak en de bevoegde autoriteit)

Zorg- en beschermingsprocedures ingeleid bij het comité voor kinder- en jeugdbescherming (artikel 97 van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties)

  • De procedure begint met de ontvangst van de schriftelijke mededeling of met de vastlegging van mondelinge verslagen of feiten die het comité bekend zijn.
  • Risicovolle situaties kunnen worden gemeld door personen, door entiteiten met bevoegdheid voor kinder- en jeugdzaken, door de minderjarige zelf of door de ouders, de wettelijke vertegenwoordiger of de persoon die feitelijk het gezag over het kind uitoefent.
  • De procedure bij het beschermingscomité omvat de verzameling van informatie, de onderzoeken die nodig en passend zijn om de situatie vast te stellen, de redenen voor de beslissing, de toepassing van de betrokken maatregel en de uitvoering ervan.
  • De procedure wordt op vereenvoudigde wijze georganiseerd, wanneer de door het beschermingscomité uitgevoerde of gevraagde handelingen en onderzoeken die de basis voor de uitvoering van de in het vorige punt bedoelde handelingen vormen, in chronologische volgorde zijn geregistreerd.
  • Met betrekking tot elke procedure worden de besluitvorming en de motivering ervan in beknopte vorm vastgelegd.

Zorg- en beschermingsprocedures ingeleid bij het comité voor kinder- en jeugdbescherming (artikel 100 e.v. van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties)

  • De procedure begint met de ontvangst van een eerste verzoek dat wordt ingediend door het openbaar ministerie, door de ouders of door de wettelijke vertegenwoordiger, de feitelijke voogden of het kind van boven de twaalf jaar.
  • De procedure bestaat uit het vooronderzoek, de gerechtelijke procedure en de beslissings- en uitvoeringsfase van de maatregel.
  • Geen van de partijen is verplicht om in eerste aanleg een advocaat aan te wijzen, behalve in de volgende situaties: wanneer de rechtbank verplicht is aan de minderjarige een raadsman toe te wijzen; wanneer de belangen van de minderjarige strijdig zijn met die van zijn of haar ouders, zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger of voogd; wanneer de minderjarige erom verzoekt; en in gerechtelijke procedures waarin de minderjarige altijd door een advocaat of een aangewezen vertegenwoordiger moet worden vertegenwoordigd.

Civiele voogdijprocedures (de artikelen 12 tot en met 33 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures)

  • De procedure begint op initiatief van het openbaar ministerie, het kind van boven de twaalf jaar of de ascendenten, broers en zusters of wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige.
  • Het is de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie om de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen, om namens de minderjarige op te treden, om een verzoek om regeling van de ouderlijke verantwoordelijkheid in te dienen, en om de belangen van het kind te beschermen.
  • Het is een procedure van vrijwillige rechtspraak, die begint wanneer bij de rechtbank een verzoek wordt ingediend en wanneer bezwaar wordt gemaakt.
  • De partijen moeten in het verzoek en het bezwaar de lijst van getuigen aanbieden en om alle bewijs verzoeken, tenzij de wet anders bepaalt.
  • De rechtbank wordt geadviseerd door multidisciplinaire technische teams.
  • Het kind heeft het recht te worden gehoord. De rechter beoordeelt daartoe bij beschikking het vermogen van het kind om de kwesties te begrijpen en kan technisch advies inwinnen.
  • Tijdens de hoorzitting hoort de rechter het kind, de partijen, de familieleden en andere personen die hij of zij relevant acht om te horen.
  • In elke fase van de procedure kunnen voorlopige en preventieve beslissingen worden gegeven.
  • De rechter kan in elke fase van de procedure opdracht geven om publieke of particuliere bemiddelingsdiensten in te schakelen, mits de partijen met bemiddeling instemmen.
  • Met name in procedures voor het regelen van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt een bijeenkomst met de ouders georganiseerd en als de ouders tijdens de bijeenkomst niet tot overeenstemming komen, verwijst de rechtbank hen naar bemiddeling (als zij daarmee instemmen) of naar een gespecialiseerde technische hoorzitting. Alleen als via een van deze routes geen overeenstemming mogelijk is, volgen de memories, het vooronderzoek, de hoorzitting en de uitspraak.
  • De partijen hebben het recht kennis te nemen van de in het technische advies verstrekte informatie en ander bewijsmateriaal en van de standpunten in de procedure. Zij kunnen om een nadere toelichting vragen, ander bewijsmateriaal toevoegen of verzoeken om informatie in te winnen. De rechter kan dergelijke verzoeken afwijzen bij beschikking waartegen geen rechtsmiddel openstaat, als hij of zij van oordeel is dat deze overbodig zijn, onmogelijk kunnen worden ingewilligd of vertragend werken.
  • Wanneer een hoorzitting plaatsvindt, wordt deze altijd opgenomen.
  • De rechter beslist op basis van de aangevoerde gronden.
  • Aanwijzing van een advocaat is alleen verplicht in de beroepsfase. In eerste aanleg is toewijzing van een advocaat aan het kind wel verplicht, wanneer de belangen van de minderjarige en die van zijn of haar ouders, wettelijke vertegenwoordiger of voogd met elkaar strijdig zijn en wanneer een kind met voldoende maturiteit, de rechtbank daarom verzoekt.
  • Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, kan beroep worden ingesteld tegen definitieve en voorlopige beslissingen betreffende het verzoek om of de wijziging of beëindiging van civiele voogdijmaatregelen.
  • Het openbaar ministerie en de partijen, de ouders, de wettelijke vertegenwoordiger en degene die feitelijk het gezag over het kind uitoefent, kunnen beroep instellen.
  • Beroepen worden behandeld en beoordeeld zoals in civiele zaken, en de termijn voor memories en antwoorden bedraagt vijftien dagen.
  • De beroepen hebben een zuiver devolutieve werking, tenzij de rechtbank anders beslist.

Procedures die onder de bevoegdheid van de burgerlijke stand vallen (de artikelen 1775 tot en met 1778 bis van het Burgerlijk Wetboek; de artikelen 12, 13 en 14 van Wetsbesluit nr. 272/2001 van 13 oktober 2001 - Procedures die onder de bevoegdheid van het openbaar ministerie en de burgerlijke stand vallen).

Wanneer de overeenkomst over de ouderlijke verantwoordelijkheid bij een overeenkomst tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt gevoegd, moeten de hieronder vermelde documenten worden overgelegd.

  • De procedure tot scheiding van tafel en bed of echtscheiding met wederzijdse instemming wordt ingeleid door een verzoek dat door de echtgenoten of hun vertegenwoordigers op het betrokken bureau van de burgerlijke stand is ondertekend.
  • Het verzoek wordt onderzocht met betrekking tot de gemeenschappelijke eigendommen, de overeenkomst tot echtscheiding, de onderhoudsbijdragen tussen de echtgenoten en de aanwijzing van de echtelijke woning, alsook met het oog op de overeenkomst over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wanneer er minderjarige kinderen zijn en wanneer de rechter op dit punt nog geen beslissing heeft genomen.
  • Naar aanleiding van het verzoek wordt de databank van de burgerlijke stand onmiddellijk en automatisch geraadpleegd en worden de benodigde documenten in de databank opgenomen om de huwelijksakte van de belanghebbende partijen en de afsluiting van eventuele huwelijkse voorwaarden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te bevestigen, behalve wanneer het vermogensregime in de huwelijksakte is vermeld.
  • Nadat het verzoek is ontvangen, wijst de ambtenaar de echtgenoten op het bestaan van gezinsbemiddelingsdiensten.
  • Wanneer overeenstemming wordt bereikt over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor minderjarige kinderen, wordt de zaak verwezen naar het openbaar ministerie bij de regionale rechtbank (tribunal judicial de primeira instância) die bevoegd is om van de zaak kennis te nemen binnen het rechtsgebied waartoe het betrokken bureau van de burgerlijke stand behoort, zodat het binnen dertig dagen een beslissing over de overeenkomst kan geven.
  • Als het openbaar ministerie van mening is dat de overeenkomst de belangen van minderjarigen niet voldoende beschermt, kunnen de verzoekende partijen de overeenkomst wijzigen of een nieuwe overeenkomst overleggen, in welk geval deze overeenkomst opnieuw door het openbaar ministerie wordt onderzocht.
  • Als het openbaar ministerie van mening is dat de overeenkomst de belangen van minderjarigen voldoende beschermt, of als de echtgenoten de overeenkomst volgens de aanwijzingen van het openbaar ministerie hebben gewijzigd, controleert de ambtenaar van de burgerlijke stand of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Daartoe kan hij of zij bepalen dat bepaalde handelingen moeten worden verricht en het noodzakelijke bewijsmateriaal moet worden overgelegd, waarna hij of zij beslist over de gegrondheid van het verzoek.
  • Wanneer de verzoekende partijen niet aan de door het openbaar ministerie voorgeschreven wijzigingen voldoen en naar echtscheiding blijven streven, wordt de zaak verwezen naar de rechtbank van het district waartoe het betrokken bureau van de burgerlijke stand behoort.

Wanneer de ouders, ongeacht of zij gehuwd zijn, de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor minderjarige kinderen van hen beiden willen regelen of een reeds bekrachtigde overeenkomst willen wijzigen, moeten zij daarvoor altijd een verzoek indienen bij een bureau van de burgerlijke stand. Daartoe moeten zij de volgende documenten bijvoegen:

  • een verzoek tot regeling van de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid;
  • een overeenkomst over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid en over de aansprakelijkheid voor minderjarige kinderen, ondertekend door beide ouders of door hun vertegenwoordigers;
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand beoordeelt de overeenkomst en verzoekt de ouders deze te wijzigen, wanneer daarin de belangen van de minderjarigen niet worden beschermd;
  • de overeenkomst wordt vervolgens doorgestuurd naar het openbaar ministerie bij de regionale rechtbank met bevoegdheid in de zaak, in de woonplaats van de minderjarige, zodat het binnen dertig dagen een beslissing kan geven;
  • als het openbaar ministerie geen bezwaar aantekent, wordt de zaak naar het betrokken bureau van de burgerlijke stand verwezen en wordt de overeenkomst door de ambtenaar van de burgerlijke stand bekrachtigd;
  • bekrachtigingsbesluiten hebben dezelfde werking als rechterlijke beslissingen.

Informatie over de bevoegdheid van de bureaus van de burgerlijke stand is te vinden op http://www.pgdlisboa.pt/leis/lei_mostra_articulado.php?nid=581&tabela=leis

Entiteiten waartoe de belanghebbende partijen zich moeten wenden (afhankelijk van de zaak, de rechtbanken, de comités voor kinder- en jeugdbescherming en de bureaus van de burgerlijke stand)

De materiële en territoriale bevoegdheid van de rechtbanken

De rechtbank die materieel bevoegd is voor de regeling van de ouderlijke verantwoordelijkheid is de rechtbank voor familie- en jeugdzaken bij de districtsrechtbank (Tribunal da Comarca, Juízo de Família e Menores) (artikel 123, lid 1, punt d), van de Wet op de rechterlijke organisatie). Voor zaken die niet onder de bevoegdheid van de rechtbank voor familie- en jeugdzaken vallen, is de lokale burgerlijke rechtbank bij de districtsrechtbank (juízo local cível do tribunal de comarca) of de rechtbank met algemene bevoegdheid (juízo de competência genérica) bevoegd.

De onderstaande jurisdictieregels zijn van toepassing (artikel 9 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures).

  • De rechtbank van de woonplaats van het kind ten tijde van het instellen van de procedure is bevoegd.
  • Als de woonplaats van het kind niet bekend is, is de rechtbank van de woonplaats van de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd.
  • Als de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid in verschillende plaatsen wonen, is de bevoegde rechtbank de rechtbank die bevoegd is voor de woonplaats van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid uitoefent.
  • In geval van gezamenlijke uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid is de bevoegde rechtbank de rechtbank van de woonplaats van de persoon bij wie het kind woont of, in geval van gezamenlijk gezag, de rechtbank waarbij de procedure aanhangig is gemaakt.
  • Als een procedure betrekking heeft op twee kinderen die kinderen van dezelfde ouders zijn en in verschillende districten wonen, is de bevoegde rechtbank de rechtbank waarbij de procedure aanhangig is gemaakt.
  • Als een procedure betrekking heeft op meer dan twee kinderen die kinderen van dezelfde ouders zijn en in verschillende districten wonen, is de bevoegde rechtbank de rechtbank waar het grootste aantal van deze kinderen woont.
  • Als na het instellen van de procedure het kind in het buitenland woont en de Portugese rechtbank internationaal bevoegd is, dan is de rechtbank die bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en erover te beslissen, de rechtbank van de woonplaats van de verzoekende partij en de verwerende partij.
  • Wanneer de verzoekende partij en de verwerende partij in het buitenland wonen en de Portugese rechtbank internationaal bevoegd is, wordt de zaak behandeld door de rechtbank voor familie- en jeugdzaken in Lissabon (Juízo de Família e Menores de Lisboa) in het gerechtelijke arrondissement Lissabon.
  • Zonder afbreuk te doen aan de regels voor samenhangende zaken en de bepalingen van een specifieke wet, zijn alle feitelijke wijzigingen na het inleiden van de procedure irrelevant.

De materiële en territoriale bevoegdheid van de comités voor kinder- en jeugdbescherming (artikel 79 van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties)

De comités voor kinder- en jeugdbescherming zijn bevoegd in zaken die betrekking hebben op procedures betreffende de zorg voor en bescherming van kinderen en jongeren die risico lopen, wanneer er overeenstemming tussen de ouders is en de minderjarige geen bezwaar maakt.

De onderstaande jurisdictieregels zijn van toepassing.

  • Het beschermingscomité of de rechtbank van de woonplaats van de minderjarige op het moment dat de kennisgeving van de situatie wordt ontvangen, is bevoegd voor de toepassing van zorg- en beschermingsmaatregelen.
  • Als de woonplaats van het kind of de jongere niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, is het beschermingscomité van de verblijfplaats van het kind bevoegd.
  • Het beschermingscomité van de verblijfplaats van de minderjarige onderneemt de als dringend beschouwde stappen en treft de maatregelen die nodig zijn voor de onmiddellijke bescherming van het kind.
  • Als na toepassing van een niet-beschermende maatregel het kind of de jongere langer dan drie maanden van woonplaats verandert, wordt de zaak naar het beschermingscomité in de nieuwe woonplaats verwezen.
  • De uitvoering van een zorg- en pleegbeschermingsmaatregel brengt geen verandering van woonplaats van het kind of de jongere met zich mee.
  • Het beschermingscomité met territoriale bevoegdheid in de pleeggemeente of het pleegdistrict van het kind of de jongere werkt zoveel als nodig is samen met het comité dat de zorg- en beschermingsmaatregel heeft toegepast om te komen tot een doeltreffende follow-up van de toegepaste maatregel, zoals voor dit doel is gevraagd.

De materiële en territoriale bevoegdheid van de bureaus van de burgerlijke stand (artikel 6 en de artikelen 12, 13 en 14 van Wetsbesluit nr. 272/2001 van 13 oktober 2001 - Procedures die onder de bevoegdheid van het openbaar ministerie en de burgerlijke stand vallen).

Afhankelijk van de betrokken zaak zijn de bureaus van de burgerlijke stand bevoegd om de overeenkomst met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid te bekrachtigen, ongeacht of de overeenkomst afzonderlijk is overgelegd of bij verzoeken tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed met wederzijdse instemming is gevoegd.

Afhankelijk van de betrokken zaak zijn de bureaus van de burgerlijke stand bevoegd om procedures tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed met wederzijdse instemming te behandelen en daarover te beslissen, met inbegrip van de bekrachtiging van de daarbij gevoegde overeenkomsten met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid.

De territoriale bevoegdheidsregels zijn niet van toepassing op bureaus van de burgerlijke stand. De partijen kunnen zich met andere woorden tot elk bureau van de burgerlijke stand wenden.

Bevoegdheid op grond van een aanknopingspunt (artikel 81 van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties)

  • Als voor hetzelfde kind een civiele voogdijprocedure en een zorg- en beschermingsprocedure (met inbegrip van procedures bij het comité voor kinder- en jeugdbescherming) of een procedure voor educatieve voogdij afzonderlijk worden ingesteld, moeten deze als gevoegde zaak worden behandeld, ongeacht hun status, en is de tot kennisneming van de zaken bevoegde rechter de rechter bij wie de procedure het eerst aanhangig is gemaakt.
  • De bepalingen van het voorgaande punt zijn niet van toepassing op civiele voogdijmaatregelen die betrekking hebben op het automatische onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, noch op civiele voogdijmaatregelen die binnen de bevoegdheid van bureaus van de burgerlijke stand vallen of die meer dan één kind betreffen.
  • In geval van procedures tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed worden procedures tot regeling van de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid, verstrekking van onderhoudsbijdragen en uitsluiting van de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid bij die zaak gevoegd.

Wanneer de gevaarlijke situatie meer dan één kind of jongere tegelijk betreft, kan er één enkele procedure worden ingesteld en, wanneer er verschillende procedures zijn ingesteld, kunnen deze alle bij de als eerste ingeleide procedure worden gevoegd als de familierelaties dit rechtvaardigen (artikel 80 van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties).

11 Welke procedure geldt in deze zaken? Is er een spoedprocedure?

Naar de procedure is al verwezen in het antwoord op vraag 10.

Zorg- en beschermingszaken en civiele voogdijzaken kunnen als spoedprocedures worden behandeld wanneer uitstel de belangen van het kind kan schaden. In dit geval wordt de behandeling van de zaken voortgezet tijdens vakanties van de rechtbank.

In ieder geval kunnen in noodsituaties voorlopige maatregelen worden toegepast.

Er wordt met name voorzien in de volgende gerechtelijke spoedprocedures (artikel 92 van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties):

  • op verzoek van het openbaar ministerie geeft de rechtbank, wanneer deze in kennis wordt gesteld van situaties die een gevaar voor het leven of de lichamelijke of geestelijke integriteit van de minderjarige vormen, binnen 48 uur een voorlopige beslissing waarin de voor de onmiddellijke bescherming van het kind getroffen maatregelen worden bevestigd, een of meer van de bij wet vastgestelde zorg- en beschermingsmaatregelen worden toegepast of wordt bepaald wat passend is voor de toekomst van de minderjarige;
  • de rechtbank voert daartoe beknopte en essentiële onderzoeken uit en gelast de noodzakelijke maatregelen om te garanderen dat zijn beslissingen ten uitvoer worden gelegd. Voorts kan de rechtbank de politiële autoriteiten inschakelen en personen die voor de nakoming van hun beslissingen verantwoordelijk zijn, toestaan om overdag een woning binnen te treden.

Er is bovendien voorzien in de volgende juridische spoedprocedures (artikel 91 van de Wet ter bescherming van kinderen en jongeren in gevaarlijke situaties):

  • wanneer het leven of de lichamelijke of geestelijke integriteit van de minderjarige in gevaar is en er geen toestemming is verkregen van degenen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen of van degenen die feitelijk het gezag uitoefenen, nemen de autoriteiten met bevoegdheid voor kinder- en jeugdzaken of de comités voor kinder- en jeugdbescherming passende maatregelen voor de onmiddellijke bescherming van de minderjarige en verzoeken zij om tussenkomst van de rechtbank of de politie;
  • de tussenkomende entiteit stelt het openbaar ministerie onmiddellijk in kennis of, als dit niet mogelijk is, zodra dit mogelijk wordt;
  • totdat de rechtbank kan tussenkomen, zorgt de politie ervoor dat het kind of de jongere in veiligheid is en in noodsituaties bescherming krijgt in een pleeggezin, in een onderkomen van een instantie met bevoegdheid in kinder- en jeugdzaken of op een andere geschikte plaats;
  • na ontvangst van een kennisgeving van een van de bovengenoemde entiteiten verzoekt het openbaar ministerie de bevoegde rechtbank onmiddellijk om urgente juridische stappen te ondernemen.

12 Kan ik een vergoeding krijgen van de kosten van rechtshulp en de procedure?

Ja, er is rechtsbijstand beschikbaar voor procedures bij de rechtbanken en de bureaus van de burgerlijke stand.

13 Is het mogelijk in beroep te gaan tegen een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid?

Ja, op de wijze zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 10.

14 Als het nodig is zich te wenden tot een gerecht of een andere instantie om een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid ten uitvoer te leggen, welke procedure moet ik dan toepassen?

Inbreuk op een beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid (artikel 41 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures).

Als met betrekking tot de situatie van het kind een van de ouders of een derde aan wie het kind is toevertrouwd, zich niet houdt aan wat is overeengekomen of beslist, kan de rechtbank ambtshalve op verzoek van het openbaar ministerie of van de andere ouder:

  • de maatregelen gelasten die nodig zijn om de naleving af te dwingen;
  • een boete van maximaal 20 rekeneenheden opleggen (in 2021 was de waarde van een rekeneenheid 102,00 EUR);
  • en, na verificatie van de respectieve aannames, de wanbetaler veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten behoeve van het kind, de verzoekende ouder of beiden.

Als de overeenkomst door de rechtbank is bekrachtigd of de rechtbank uitspraak heeft gedaan, wordt het verzoek behandeld en ingebracht in de procedure waarin de overeenkomst is gesloten of uitspraak is gedaan. Daartoe wordt bij de betrokken rechtbank een verzoekschrift ingediend, wanneer deze volgens de jurisdictieregels bevoegd is om van de inbreuk kennis te nemen.

Nadat het verzoek is behandeld of bij de procedure is gevoegd, roept de rechter de ouders op voor een bijeenkomst of, in uitzonderlijke gevallen, stelt hij of zij de verwerende partij in de gelegenheid om binnen vijf dagen haar standpunten kenbaar te maken.

Tijdens de bijeenkomst kunnen de ouders overeenkomen om de vastgestelde regeling voor de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid te wijzigen, rekening houdend met de belangen van het kind.

Wanneer de omgangsregeling niet wordt nageleefd, de verwerende partij de betrokken bijeenkomst niet bijwoont of haar standpunten niet kenbaar maakt of als haar memories kennelijk ongegrond zijn, kan de rechtbank met het oog op de naleving van de omgangsregeling de overdracht van het kind gelasten en aangeven onder welke voorwaarden en waar het omgangsrecht moet worden uitgeoefend; verder kan de rechtbank voorzien in de aanwezigheid van technische rechtbankadviseurs.

De verwerende partij wordt gesommeerd het kind op de vastgestelde wijze af te staan op straffe van een boete.

Als er geen bijeenkomst plaatsvindt of als de ouders niet tot overeenstemming komen, verwijst de rechter de partijen naar bemiddeling (als de partijen instemmen met het gebruik ervan) of naar een gespecialiseerde technische hoorzitting alvorens een beslissing te nemen.

Als er een boete is opgelegd en deze boete niet binnen tien dagen wordt betaald, vindt tenuitvoerlegging plaats als onderdeel van de betrokken procedure.

Deze procedure is vastgesteld in en wordt geregeld conform het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures, dat is goedgekeurd bij Wet nr. 141/2015 van 8 september 2015 en kan worden geraadpleegd op http://www.pgdlisboa.pt/leis/lei_mostra_articulado.php?artigo_id=2428A0048&nid=2428&tabela=leis&pagina=1&ficha=1&so_miolo=&nversao=%20artigo

Tenuitvoerlegging van onderhoudsverplichtingen

Er kan van drie alternatieve middelen gebruik worden gemaakt om de verstrekking van onderhoudsbijdragen af te dwingen: de hierboven genoemde hoorzitting over inbreuk op de ouderlijke verantwoordelijkheid, de hieronder vermelde voorbereidende hoorzitting over de verstrekking van onderhoudsbijdragen, of de hieronder vermelde speciale tenuitvoerlegging van onderhoudsverplichtingen.

Voorbereidende hoorzitting met het oog op de invordering van de verschuldigde onderhoudsbijdragen (artikel 48 van het Wettelijk kader voor civiele voogdijprocedures)

Wanneer de voor de betaling van de onderhoudsbijdragen wettelijk aansprakelijke persoon de verschuldigde bedragen niet betaalt binnen tien dagen na de datum waarop zij opeisbaar zijn geworden, geldt het onderstaande.

  • Als de persoon een ambtenaar is, worden de desbetreffende bedragen op basis van een aan zijn of haar werkgever in de overheidssector gericht verzoek van de rechtbank in mindering gebracht, wanneer zij verschuldigd zijn.
  • Als de persoon een werknemer in loondienst is, worden de bedragen in mindering gebracht op het loon of het salaris. De betrokken werkgever wordt ervan in kennis gesteld dat hij of zij deze inhoudingen moet verwerken, en treedt als bewaarder op.
  • Als een persoon huuropbrengsten, pensioenen, toelagen, provisies, percentages, emolumenten, gratificaties, bijdragen of soortgelijke inkomsten ontvangt, wordt de inhouding op deze bedragen in mindering gebracht, wanneer zij moeten worden betaald of gecrediteerd. Daartoe worden de nodige vorderingen of kennisgevingen gedaan en treden degenen die in kennis zijn gesteld, als bewaarder op.

De ingehouden bedragen dekken ook de eerder verschuldigde onderhoudsbijdragen en worden rechtstreeks betaald aan degenen voor wie ze bestemd zijn.

Speciale tenuitvoerlegging van onderhoudsverplichtingen

Wanneer onderhoudsbijdragen aan minderjarigen verschuldigd zijn, kan de onderhoudsgerechtigde bij wijze van alternatief een speciale procedure inzake onderhoudsverplichtingen aanhangig maken, zoals vastgesteld in artikel 933 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Código de Processo Civil). De verschuldigde, achterstallige of toekomstige bedragen kunnen zo in één enkele procedure volledig worden ingevorderd. De onderhoudsgerechtigde kan in een tenuitvoerleggingsprocedure gebruikmaken van ruimere middelen van tenuitvoerlegging, zoals beslag op en overdracht van inkomsten.

Bij speciale tenuitvoerlegging van onderhoudsverplichtingen kan de verzoekende partij verzoeken om toewijzing van een deel van de bedragen, salarissen of pensioenen die de andere partij ontvangt, of om overdracht van inkomsten van de onderhoudsschuldenaar. De toewijzing of de overdracht vindt onafhankelijk van de beslaglegging plaats en is bedoeld om de betaling van achterstallige bedragen en toekomstige bedragen te dekken.

Wanneer de verzoekende partij om overdracht van bedragen, salarissen of pensioenen verzoekt, wordt de voor de betaling daarvan of voor de verwerking van de desbetreffende betalingen verantwoordelijke instantie ervan in kennis gesteld dat zij het toegewezen deel rechtstreeks aan de verzoekende partij moet betalen. Het toegewezen bedrag moet maandelijks worden gestort op de bankrekening van de verzoekende partij, die het rekeningnummer in het eerste verzoek moet vermelden.

Als om overdracht van inkomsten wordt verzocht, moet worden aangegeven op welke goederen deze overdracht betrekking heeft. De gerechtsdeurwaarder geeft vervolgens opdracht om beslag te leggen op de goederen die toereikend worden geacht om achterstallige en toekomstige onderhoudsbijdragen te voldoen.

De onderhoudsgerechtigde kan nog steeds om beslaglegging op goederen van de onderhoudsschuldenaar verzoeken. De beslaglegging kan betrekking hebben op roerende goederen en onroerende goederen, bankdeposito’s, kredietrechten, commerciële inrichtingen of bedrijfsaandelen.

Als de onder het beslag vallende goederen worden verkocht om een onderhoudsschuld af te betalen, mag pas opdracht tot terugbetaling van het overschot aan de onderhoudsschuldenaar worden gegeven, wanneer de betaling van toekomstige onderhoudsbijdragen is gewaarborgd in de mate waarin de rechter dit nodig acht, tenzij een zekerheid of andere passende garantie wordt verstrekt.

De onderhoudsschuldenaar mag pas worden opgeroepen, nadat de beslaglegging/de toewijzing/de overdracht heeft plaatsgevonden. Bezwaar van de onderhoudsschuldenaar tegen de tenuitvoerlegging of beslaglegging schort de tenuitvoerlegging niet op.

In geval van een verzoek om de onderhoudsbetalingen te wijzigen of te beëindigen terwijl de tenuitvoerleggingsprocedure inzake onderhoudsverplichtingen aanhangig is, wordt dit verzoek bij de tenuitvoerleggingsprocedure gevoegd.

De huidige versie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden geraadpleegd op http://www.pgdlisboa.pt/leis/lei_mostra_articulado.php?nid=1959&tabela=leis

15 Wat moet ik doen om een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid die door een gerecht in een andere lidstaat is gegeven, in deze lidstaat te laten erkennen en ten uitvoer te laten leggen?

Erkenning

Een beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid die is gegeven in een door Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (hierna: de Brussel II ter-verordening) gebonden andere lidstaat, wordt automatisch erkend. Er is met andere woorden geen speciale procedure nodig om de beslissing te erkennen.

Om een in een andere lidstaat gegeven beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van de Brussel II ter-verordening in Portugal ten uitvoer te leggen, moet de betrokken partij een procedure tot verkrijging van een verklaring van uitvoerbaarheid van die beslissing bij de rechtbank aanhangig maken.

Artikel 42 van de Brussel II ter-verordening voorziet echter in twee gevallen waarin een verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid niet nodig is en de door het gerecht van oorsprong overeenkomstig de Brussel II ter-verordening afgegeven verklaring volstaat om een in een andere lidstaat gegeven beslissing in Portugal ten uitvoer te leggen. Dit gebeurt bij de volgende beslissingen: beslissingen betreffende omgangsrechten en beslissingen van de bevoegde rechtbank waarin de terugkeer van het kind wordt gelast naar aanleiding van een beslissing tot niet-terugkeer overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

Territoriale bevoegdheid voor het verzoek om uitvoerbaarheid

De territoriale bevoegdheid voor het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid is in de Brussel II ter-verordening als volgt vastgesteld: het verzoek moet worden ingediend bij de rechtbank van de woonplaats van de onderhoudsschuldenaar, de woonplaats van het kind aan wie de onderhoudsbijdrage is verschuldigd, of, bij gebreke van een van deze aanknopingspunten, de plaats van tenuitvoerlegging.

Vereisten en documenten die samen met het verzoek om uitvoerbaarheid moeten worden ingediend

De vereisten en de documenten die samen met het verzoek om uitvoerbaarheid moeten worden ingediend, zijn vastgesteld in de Brussel II ter-verordening. Kortom, de verzoekende partij moet de volgende bescheiden bij het verzoek om uitvoerbaarheid voegen: een gewaarmerkt afschrift van de beslissing, het bewijs van de gegeven beslissing met gebruikmaking van bijlage II bij de Brussel II ter-verordening, in het geval van een beslissing die in afwezigheid van de verweerder is gegeven of die door de verweerder niet is bestreden, een document waaruit blijkt dat de verweerder is opgeroepen of dat hij of zij ondubbelzinnig met de beslissing heeft ingestemd.

Toepasselijke procedure voor het in de Brussel II ter-verordening bedoelde verzoek om uitvoerbaarheid

De toepasselijke procedure wordt geregeld conform de bepalingen van de Brussel II ter-verordening en voor aspecten waarin die verordening niet voorziet, conform de interne bepalingen van het Portugese burgerlijke procesrecht.

Uit de Brussel II ter-verordening blijkt dus dat aan de beslissing tot uitvoerbaarheid geen contradictoire procedure voorafgaat en dat het verzoek alleen op een van de gronden van die verordening mag worden afgewezen. Tegen de beslissing tot uitvoerbaarheid kan door beide partijen beroep worden ingesteld binnen de in die verordening vastgestelde termijnen. De Portugese rechter kan bepalen dat de buitenlandse beslissing ten dele uitvoerbaar is, maar kan deze niet inhoudelijk toetsen.

Toepasselijke bepalingen van het Portugese burgerlijke procesrecht

Het verzoek om uitvoerbaarheid moet worden ingediend bij de rechtbank voor familie- en jeugdzaken bij de districtsrechtbank. Als er geen rechtbank voor familie- en jeugdzaken is, moet het verzoek worden ingediend bij de lokale burgerlijke rechtbank bij de districtsrechtbank of de rechtbank met algemene bevoegdheid.

De procedure heeft de vorm van een gewone vordering, zoals bepaald in het Portugese Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Código de Processo Civil), en de specificaties zijn opgenomen in de Brussel II ter-verordening.

Aangezien een beroep altijd ontvankelijk is, ongeacht de waarde, is aanwijzing van een advocaat verplicht.

Het openbaar ministerie kan maatregelen treffen om de belangen van de minderjarige te beschermen.

In het eerste verzoek moet de verzoekende partij (artikel 552 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering):

  • de rechtbank en de betrokken rechter aanwijzen waarbij de vordering aanhangig wordt gemaakt, en de partijen identificeren met vermelding van hun naam, adres of hoofdkantoor en, waar mogelijk, het burgerservicenummer en het fiscaal identificatienummer, het beroep en de plaats van tewerkstelling;
  • het kantooradres van de vertegenwoordiger in rechte vermelden;
  • de vorm van de procedure vermelden;
  • een uiteenzetting geven van de essentiële feiten die de grond voor de vordering vormen en van de rechtsvragen waarop de vordering is gebaseerd;
  • het verzoek formuleren;
  • de waarde van de vordering aangeven;
  • de voor de oproeping verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder of de daarvoor verantwoordelijke juridische vertegenwoordiger aanwijzen;
  • verzoeken om bewijsverkrijging, in dit geval de in de Brussel II ter-verordening voorgeschreven informatie waarvan het verzoek vergezeld moet gaan;
  • een document bijvoegen waaruit blijkt dat het verschuldigde griffierecht is betaald of dat rechtsbijstand is toegekend in de vorm van een kwijtschelding van deze betaling, met inbegrip van gevallen waarin de kwijtschelding in de lidstaat van oorsprong is verleend.

Het eerste verzoek en de documenten worden door de wettelijke vertegenwoordigers met gebruikmaking van het computersysteem dat de werkzaamheden van de rechtbanken ondersteunt, elektronisch verstuurd via https://citius.tribunaisnet.mj.pt/

Wanneer de vordering door het openbaar ministerie wordt ingesteld om de belangen van de minderjarige te beschermen, is dezelfde procedure van toepassing. Het openbaar ministerie is vrijgesteld van kosten, wanneer het de belangen van de minderjarige beschermt.

Om toegang tot het computersysteem te verkrijgen, moeten advocaten en advocaat-stagiairs worden geregistreerd bij de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheren van de toegang tot het computersysteem.

Wanneer voor een vordering geen vertegenwoordiger hoeft te worden aangewezen en de partij niet wordt bijgestaan of wanneer de partij wel wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger, maar er een gerechtvaardigde reden is die belet dat deze laatste processtukken elektronisch indient, mogen het eerste verzoek en de documenten op een van de volgende wijzen worden ingediend:

  • overhandiging aan de griffie, waarbij de datum van overhandiging geldt als datum van het processtuk;
  • verzending per aangetekende post, waarbij de datum van het geregistreerde poststempel geldt als datum van het processtuk;
  • toezending per fax, waarbij de datum van verzending geldt als datum van het processtuk.

Het eerste verzoek en de begeleidende documenten worden na ontvangst door de rechtbank officieel geregistreerd en verspreid. De rechter controleert of alle benodigde informatie aanwezig is en toetst of er geen redenen voor weigering zijn als bedoeld in de Brussel II ter-verordening, en hij of zij verklaart dat de beslissing ten uitvoer kan worden gelegd. De beslissing tot uitvoerbaarheid wordt vervolgens ter kennis van de partijen gebracht.

16 Tot welk gerecht in deze lidstaat moet ik mij wenden om mij te verzetten tegen de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid die is gegeven door een gerecht in een andere lidstaat? Welke procedure is in dit geval van toepassing?

Artikel 30 van de Brussel II ter-verordening voorziet in de mogelijkheid dat een belanghebbende in een lidstaat verzoekt om een verklaring van niet-erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid.

In dit geval moet de partij zich in Portugal tot dezelfde rechtbank wenden en zijn dezelfde procedurevoorschriften van toepassing als vermeld in het antwoord op vraag 15, waarbij de volgende toelichting wordt gegeven: dit is een gewone vordering tot kwijting van een schuld. Dit heeft gevolgen voor de regels van de bewijslast, aangezien het naar Portugees recht in procedures tot kwijting van een schuld aan de verweerder is om de feiten te bewijzen die het gevorderde recht opleveren (artikel 343, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek).

17 Welk recht wordt door het gerecht toegepast in een proces over ouderlijke verantwoordelijkheid waarbij het kind of de partijen niet in deze lidstaat wonen of verschillende nationaliteiten hebben?

De relatie tussen de ouders en de kinderen wordt beheerst (artikel 57 van het Burgerlijk Wetboek):

  • door het gemeenschappelijke nationale recht van de ouders;

of, bij gebreke daarvan,

  • door het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de ouders;

of, wanneer de ouders gewoonlijk in verschillende staten verblijven,

  • door het persoonlijke recht van het kind.

Het persoonlijke recht is het recht van het land waarvan de betrokkene de nationaliteit bezit (artikel 31 van het Burgerlijk Wetboek).

In het geval van staatlozen is het persoonlijke recht van de staatloze het recht van zijn of haar verblijfplaats. Als de staatloze echter minderjarig is of onder curatele is gesteld, dan is zijn of haar persoonlijke recht het recht van zijn of haar wettelijke woonplaats (artikel 32, leden 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek).

Waar kan de toepasselijke wetgeving worden geraadpleegd?

Opmerking

Het contactpunt van EJN-civiel, de rechtbanken of andere entiteiten en instanties zijn niet gebonden door de in dit informatieblad opgenomen gegevens. Ook de geldende wetteksten moeten worden geraadpleegd. Deze wetteksten worden regelmatig bijgewerkt en de interpretatie ervan in de jurisprudentie is voortdurend in ontwikkeling.

 

Deze webpagina maakt deel uit van de website Uw Europa.

Al uw feedback over de verstrekte informatie is welkom.

Your-Europe

Laatste update: 05/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.