Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Duits) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
Swipe to change

Ouderlijke verantwoordelijkheid: gezag en omgangsrecht

Oostenrijk
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 Wat betekent het begrip “ouderlijke verantwoordelijkheid” in de praktijk? Wat zijn de rechten en plichten van degene die ouderlijke verantwoordelijkheid draagt?

Het ouderlijk gezag (de ouderlijke verantwoordelijkheid) is de plicht en het recht van ouders. Het omvat, onder meer, de verzorging en opvoeding van het kind, het beheer van de eigendommen van het kind en de vertegenwoordiging van het kind (artikel 158 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek – Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch).

Volgens artikel 160 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek betekent de verzorging van een kind hoofdzakelijk het zorgen voor zijn/haar welzijn en gezondheid in lichamelijk opzicht en het rechtstreeks toezicht houden op het kind, en behelst de opvoeding van een kind in het bijzonder het waarborgen van de lichamelijke, mentale, emotionele en morele ontwikkeling, en het bevorderen van de talenten, de vermogens, de voorkeuren en het ontwikkelingspotentieel van het kind en zijn/haar onderwijs/beroepsopleiding. De medische behandeling van kinderen valt eveneens onder de verzorging, en onder de opvoeding valt ook het beslissen over de verblijfplaats van het kind (artikel 162 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek) en dus ook, bijvoorbeeld, het nemen van beslissingen over reizen naar het buitenland, de schoolkeuze en het kiezen of veranderen van de godsdienst van het kind. Het recht van de ouders om het kind op te voeden brengt ook het recht met zich mee om het kind een naam te geven.

Het beheer van de eigendommen van het kind omvat bijvoorbeeld het onderhoud van de eigendommen van het kind (bepalen, aanpassen, ontvangen, verzamelen en gebruik daarvan). Artikel 164 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ouders de bezittingen van het kind "met de zorg van fatsoenlijke ouders" moeten beheren.

"Wettelijke vertegenwoordiging" van het kind wordt gedefinieerd als het recht en de plicht om juridische zaken voor het kind af te handelen. Dit omvat onder meer het vertegenwoordigen van het kind in zaken waarin rechtstreeks rechten en plichten aan het kind worden toegewezen of het verlenen van toestemming namens het kind. Wettelijke vertegenwoordiging kan verwijzen naar de verzorging en opvoeding van het kind en het beheer van de bezittingen van het kind in "externe" zin (een overeenkomst over een medische behandeling sluiten met een arts, instemmen met een geneeskundige behandeling voor het kind), in tegenstelling tot het daadwerkelijk "intern" verrichten van deze taken (bijvoorbeeld een geneesmiddel toedienen, de luier van een baby verschonen, controleren of het kind zijn/haar huiswerk heeft gemaakt). Wettelijke vertegenwoordiging is ook buiten deze gebieden van toepassing (in de "ware" zin van het woord), bijvoorbeeld bij het wijzigen van de naam of de nationaliteit van het kind, het verzoeken om erkenning van het vaderschap buiten het huwelijk en het uitoefenen van de persoonlijke rechten van het kind.

2 Wie heeft normaal gesproken de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind?

In de regel hebben beide ouders het gezag over het kind, als het kind geboren is binnen het huwelijk of als de ouders na de geboorte van het kind met elkaar trouwen (artikel 177, lid 1, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Als het kind buiten het huwelijk wordt geboren, heeft volgens de wet alleen de moeder het gezag over het kind (eerste zin van artikel 177, lid 2, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek).

De tweede zin van artikel 177, lid 2, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek vermeldt dat ongetrouwde ouders, nadat zij in kennis zijn gesteld van de juridische gevolgen, persoonlijk voor de griffier kunnen verklaren dat zij beiden verantwoordelijk zijn voor het gezag over het kind, mits de rechtbank nog niet over het gezag beslist heeft. Als de ouders niet in één huishouden wonen, moeten zij afspreken welke ouder de primaire verzorger van het kind zal zijn. De ouders kunnen, bij wijze van alternatief, ten overstaan van de rechtbank een overeenkomst aangaan of een dergelijke overeenkomst bij de rechtbank indienen (artikel 177, lid 3, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). De rechtbank kan het gezag ook aan beide ouders toekennen (artikel 180, lid 2, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek).

Gezamenlijk ouderlijk gezag kan uitsluitend worden beëindigd door middel van een rechterlijke beslissing. De rechtbank moet dan proberen een minnelijke schikking te bereiken. Als dat niet lukt, kent de rechtbank het gezag toe aan één ouder of nogmaals aan beide ouders (artikel 180 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Als de rechtbank gezamenlijk ouderlijk gezag toekent, moet zij ook aangeven in welk huishouden de verzorging van het kind voornamelijk zal plaatsvinden. Bij deze beslissingen stelt de rechtbank te allen tijde de belangen van het kind voorop.

Als aan slechts één ouder het gezag wordt toegekend, krijgt de andere ouder het recht op persoonlijk contact met het kind en het recht op informatie, meningsuiting en vertegenwoordiging zoals gedefinieerd in artikel 189 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek.

3 Kan een andere persoon in plaats van de ouders worden aangewezen, als de ouders de verantwoordelijkheid voor hun kinderen niet kunnen of willen uitoefenen?

Als beide ouders het ouderlijk gezag niet kunnen uitoefenen, moet de rechtbank beslissen aan welke grootouders (of, bij ontstentenis daarvan, grootouder) of welke pleegouders (of pleegouder) het gezag over het kind moet worden toegekend. Bij de toekenning van het gezag aan de grootouders of pleegouders krijgt een stel doorgaans voorrang boven één grootouder of pleegouder, tenzij dit niet in het belang van het kind is. Als beide ouders een bepaald onderdeel van de zorg niet kunnen bieden, is dit dienovereenkomstig van toepassing. Bij de toekenning van het gezag is het welzijn van het kind te allen tijde het belangrijkste criterium.

Als de ouder die als enige het ouderlijk gezag heeft, dit gezag niet kan uitoefenen, moet de rechtbank beslissen of in dat geval volledig of gedeeltelijk gezag moet worden toegekend aan de andere ouder, aan grootouders of een grootouder of aan pleegouders (of een pleegouder). De andere ouder heeft voorrang boven grootouders en pleegouders, zolang het welzijn van het kind bij die ouder kan worden gegarandeerd.

Als er geen ouders, grootouders of pleegouders zijn aan wie het gezag kan worden toegekend, kan het gezag over het kind worden toegekend aan een andere geschikte persoon (artikel 204 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Bij de keuze van deze persoon is het welzijn van het kind de doorslaggevende factor. De wensen van het kind en van de ouders moeten ook in aanmerking worden genomen (artikel 205, lid 1, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Verwanten komen als eersten in aanmerking, gevolgd door andere personen die het kind na staan, en tot slot andere geschikte personen, zoals welzijnsorganisaties voor kinderen of jongeren (artikel 209 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek).

4 Hoe wordt de ouderlijke verantwoordelijkheid geregeld als de ouders van echt scheiden of uit elkaar gaan?

Na een scheiding of nietigverklaring van een huwelijk blijft het gezamenlijk ouderlijk gezag van toepassing. Als de ouders echter het gezamenlijk ouderlijk gezag willen voortzetten zoals voorheen, moeten zij binnen een redelijk tijdsbestek een overeenkomst bij de rechtbank indienen waarin wordt vermeld bij welke ouder het kind voornamelijk zal wonen. De rechtbank moet de overeenkomst, als deze in het belang is van het kind, goedkeuren. Ouders mogen het gezag echter niet zodanig delen dat dit bijvoorbeeld zou betekenen dat de ene ouder exclusief verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind, terwijl de andere zich uitsluitend bezighoudt met het beheer van de bezittingen van het kind en met de vertegenwoordiging van het kind; de ouder bij wie het kind voornamelijk woont, moet te allen tijde het volledige gezag hebben. Als een dergelijke overeenkomst niet wordt ingediend binnen een redelijk tijdsbestek na de ontbinding van het huwelijk of als de overeenkomst niet in het belang van het kind is, en als er geen minnelijke schikking kan worden bereikt, moet de rechtbank beslissen – waar nodig na mediation – welke ouder in de toekomst het exclusieve gezag over het kind zal hebben.

De ouders kunnen ook aangeven dat slechts één ouder na de ontbinding van het huwelijk het gezag over het kind moet behouden. Het spreekt voor zich dat in dit geval geen overeenkomst nodig is waarin wordt aangegeven bij welke ouder het kind voornamelijk zal wonen. Dit is niet alleen van toepassing op gevallen waarin het huwelijk is ontbonden, maar ook in situaties waarin de ouders van een kind nog getrouwd zijn maar duurzaam gescheiden leven. In die gevallen beslist de rechtbank uitsluitend op verzoek van een van de ouders.

De bovenstaande informatie over het gezag na ontbinding van het huwelijk van de ouders is ook van toepassing op zaken waarin levenspartners uit elkaar gaan. De rechtbank kan de ouders van een kind dat buiten het huwelijk is geboren dus het gezamenlijk ouderlijk gezag toekennen als het gezamenlijke huishouden niet meer bestaat, of zelfs als er nooit een gezamenlijk huishouden bestaan heeft, mits er een overeenkomst over de verblijfplaats is die in het belang van het kind is.

5 Welke formaliteiten moeten in acht worden genomen om onderlinge overeenstemming van de ouders betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid juridisch bindend te maken?

Zie vraag 4.

6 Als de ouders het niet eens worden over de ouderlijke verantwoordelijkheid, wat voor mogelijkheden zijn er dan om het conflict buiten het gerecht om op te lossen?

Ouders kunnen voor advies contact opnemen met diensten voor jongeren en jeugdzorg (gezinscounseling) of particuliere organisaties. Ook kunnen ouders kiezen voor mediation, huwelijkscounseling of ouderbegeleiding of andere counselingdiensten.

7 Over welke zaken betreffende het kind kan de rechter beslissen als de ouders de zaak aan de rechter voorleggen?

De rechter bij de voogdijrechtbank (Pflegschaftsgericht) kan alleen procedures met betrekking tot het gezag en de omgang officieel in gang zetten en daarin een beslissing geven. Als er acuut gevaar is voor het welzijn van het kind, moeten diensten voor jongeren en jeugdzorg worden ingelicht. Als het kind in onmiddellijk gevaar is, kunnen zij passende maatregelen treffen. Zo kunnen zij in de meest ernstige gevallen het gezagsrecht intrekken.

Over kinderalimentatie kan uitsluitend worden beslist op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind of de wettelijk meerderjarige persoon die recht heeft op alimentatie. De rechtbank kan hier niet ambtshalve over beslissen. Kinderalimentatie moet worden gevorderd in het kader van voluntaire rechtspraak (Außerstreitverfahren). Dit geldt ook voor meerderjarige kinderen. Hiervoor zijn deurwaarders (Rechtspfleger) verantwoordelijk.

8 Als het gerecht de voogdij over een kind toewijst aan een van de ouders, betekent dit dan dat deze ouder over alle zaken betreffende het kind kan beslissen zonder eerst de andere ouder te raadplegen?

De ouder die niet het gezag heeft, heeft het recht om door de persoon die wel het gezag heeft, tijdig te worden geïnformeerd over belangrijke zaken die het kind betreffen, en over geplande maatregelen die gezamenlijke vertegenwoordiging vereisen in het geval van gezamenlijk ouderlijk gezag (artikel 167, leden 2 en 3, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek), evenals het recht om zijn of haar mening te geven over deze informatie (recht van informatie en meningsuiting). Er moet rekening met deze mening worden gehouden als het belang van het kind daarmee beter gediend is. Deze rechten strekken zich ook uit tot minder belangrijke zaken (mits het niet slechts alledaagse zaken betreft) als de ouder zonder ouderlijk gezag, ondanks zijn/haar bereidheid, niet regelmatig in levenden lijve contact heeft met het kind, bijvoorbeeld omdat de omstandigheden dit niet toelaten of omdat het kind het contact weigert (artikel 189, lid 3, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek).

Als de ouder met het ouderlijk gezag deze verplichtingen herhaaldelijk niet nakomt, kan de rechtbank op verzoek en, als het welzijn van het kind in gevaar is, ambtshalve een passend dwangbevel uitvaardigen (artikel 189, lid 4, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). De rechtbank kan bijvoorbeeld de ouder die in gebreke is, een specifiek rechterlijk bevel opleggen of de ouder zonder ouderlijk gezag machtigen om zelf inlichtingen in te winnen bij de arts of de school. Als het gedrag van de ouder met het ouderlijk gezag het welzijn van het kind in gevaar brengt, kan het gezag op grond van artikel 181 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek gedeeltelijk of geheel worden ingetrokken.

Het recht op informatie en meningsuiting kan door de rechtbank worden beperkt of ingetrokken als de uitoefening van dit recht het welzijn van het kind ernstig in gevaar brengt. Hetzelfde geldt als de betrokken ouder deze rechten misbruikt of ze uitoefent op een manier die onaanvaardbaar is voor de andere ouder. Deze rechten vervallen eveneens als de ouder zelf zonder reden weigert om contact met het kind te hebben (artikel 189, lid 2, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek).

Het ouderlijk gezag moet te allen tijde worden uitgeoefend op de wijze die het meest in het belang van het kind is. Bij het bepalen wat het belang van het kind is, moet rekening worden gehouden met de persoonlijkheid en de behoeften van het kind, met name zijn/haar talenten, vaardigheden, voorkeuren en ontwikkelingspotentieel, en de leefomstandigheden van de ouders.

Alle personen met gezag (ouders, grootouders, pleegouders, anderen) en personen die andere rechten en plichten hebben met betrekking tot een kind (bijvoorbeeld omgangsrecht), moeten zich met het oog op het welzijn van het kind onthouden van alles wat de relatie van het kind met andere personen die rechten en verplichtingen hebben met betrekking tot het kind, zou kunnen ondermijnen of wat het voor deze personen moeilijker zou kunnen maken om hun plichten te vervullen (vereiste van goed gedrag [Wohlverhaltensgebot], artikel 159 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek).

9 Wat betekent het in de praktijk als het gerecht beslist dat de ouders gezamenlijk ouderlijke verantwoordelijkheid dragen?

Het beginsel van uitsluitende vertegenwoordiging is van toepassing op wettelijke vertegenwoordiging, dat wil zeggen dat iedere ouder het recht en de plicht heeft het kind alleen te vertegenwoordigen. Een rechtsvordering die wordt ingesteld door de ene ouder is dus, zelfs als de andere ouder het er niet mee eens is, rechtsgeldig (artikel 167, lid 1, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Overeenstemming tussen beide ouders die bevoegd zijn om het kind te vertegenwoordigen, is uitsluitend vereist in de gevallen die in artikel 167, lid 2, van het Oostenrijkse Burgerlijk Wetboek worden genoemd (bijvoorbeeld wanneer de voornaam of achternaam van het kind wordt gewijzigd, bij het kiezen of wijzigen van de godsdienst van het kind, het overdragen van het kind aan externe zorg enzovoort).

De goedkeuring van de andere ouder die bevoegd is om het kind te vertegenwoordigen, en de toestemming van de rechtbank zijn vereist, wanneer het kind wordt vertegenwoordigd of namens het kind toestemming wordt gegeven in eigendomgerelateerde zaken die niet onder de gewone bedrijfsvoering vallen (artikel 167, lid 3, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt bijvoorbeeld begrepen: het verkopen of bezwaren van eigendom, het afstand doen van het recht op een erfenis, de onvoorwaardelijke aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, en het aanvaarden van geschenken waaraan schulden zijn verbonden.

In een civiele procedure heeft iedere ouder het recht om het kind zelf te vertegenwoordigen. Als de ouders het niet eens kunnen worden of de rechtbank geen van hen beiden noch een derde partij heeft aangewezen als de vertegenwoordiger van het kind, is de ouder die de eerste procedurele stap heeft gezet (Verfahrenshandlung), de vertegenwoordiger (artikel 169 van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Ouders moeten zich houden aan de vereisten van goed gedrag (zie vraag 9).

10 Tot welk gerecht of welke instantie moet ik mij wenden om een verzoek betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid te doen? Aan welke formaliteiten moet ik voldoen en welke documenten moet ik bij mijn verzoek voegen?

Volgens artikel 109 van de wet inzake de bevoegdheid van rechtbanken (Jurisdiktionsnorm – JN), is de bevoegde rechtbank de districtsrechtbank (Bezirksgericht) van het district waarin het kind zijn/haar gewone verblijfplaats heeft, of, als deze verblijfplaats zich niet in Oostenrijk bevindt, zijn/haar (feitelijke) verblijfplaats. Als het kind geen verblijfplaats in Oostenrijk heeft, is de bevoegde rechtbank de rechtbank van het district waarin de wettelijk vertegenwoordiger zijn/haar gewone verblijfplaats heeft. Als deze verblijfplaats zich niet in Oostenrijk bevindt, is het de rechtbank van het district waarin een ouder zijn/haar gewone verblijfplaats heeft, anders is het de districtsrechtbank van de binnenstad van Wenen (Bezirksgericht Innere Stadt Wien). De gewone verblijfplaats verschilt in die zin van de verblijfplaats zonder meer dat de gewone verblijfplaats doorgaans de plaats is waar gedurende een specifieke, ononderbroken periode (ongeveer zes maanden) wordt gewoond.

Een verzoek om overdracht van het exclusieve gezag of om deelname aan het gezag kan schriftelijk worden ingediend bij de districtsrechtbank, hetzij per post, hetzij persoonlijk tijdens zogeheten "kantoordagen" (Amtstage), die minimaal eens per week plaatsvinden, gewoonlijk op dinsdagochtenden. De partijen hoeven niet te worden vertegenwoordigd door een advocaat. Als zij echter wel vertegenwoordigd willen worden, mogen zij uitsluitend worden vertegenwoordigd door een advocaat ("relatieve vereiste voor wettelijke vertegenwoordiging" [relative Anwaltspflicht] op grond van artikel 101, lid 1, van de wet inzake voluntaire rechtspraak).

Het verzoekschrift moet een beschrijving van de zaak bevatten, evenals de namen, achternamen en adressen van de verzoeker en zijn/haar vertegenwoordiger en, zo nodig, de namen en adressen van de andere partijen die hem/haar bekend zijn, en in zaken die betrekking hebben op de burgerlijke staat, ook de geboortedatum en -plaats en de nationaliteit van de partijen (artikel 10, lid 3, van de wet inzake voluntaire rechtspraak).

Als de vorm of de inhoud van het verzoekschrift onjuist of onvolledig is op een zodanige wijze dat verdere procedurele stappen erdoor belemmerd worden, mag de rechtbank het niet onmiddellijk niet-ontvankelijk verklaren of verwerpen, maar moet zij de tekortkomingen eerst laten corrigeren (artikel 10, lid 4, van de wet inzake voluntaire rechtspraak).

11 Welke procedure geldt in deze zaken? Is er een spoedprocedure?

In deze gevallen is de voluntaire rechtspraak van toepassing, overeenkomstig de wet inzake voluntaire rechtspraak.

In overeenstemming met het belang van het kind moet de rechtbank het gezag en het recht op persoonlijk contact toekennen of intrekken, met name met het oog op het onderhouden van betrouwbaar contact en het bieden van juridische duidelijkheid. Soms moet de rechtbank dit doen op voorlopige basis in het kader van een spoedprocedure. Dat kan met name noodzakelijk zijn na de ontbinding van het huwelijk of het gezamenlijk huishouden van de ouders (artikel 180, lid 1, punt 1, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek). Deze beslissing is voorlopig bindend en uitvoerbaar, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

12 Kan ik een vergoeding krijgen van de kosten van rechtshulp en de procedure?

Op grond van de artikelen 63 tot en met 73 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Zivilprozessordnung – ZPO) wordt in civiele procedures op verzoek rechtsbijstand toegekend, als een partij niet in staat is de proceskosten te betalen zonder onder het noodzakelijke bestaansminimum te komen. Op grond van artikel 7, lid 1, van de wet inzake voluntaire rechtspraak moeten deze bepalingen dienovereenkomstig worden toegepast in procedures van voluntaire rechtspraak (bijvoorbeeld procedures in verband met kinderalimentatie).

Het noodzakelijke bestaansminimum, in abstracte zin, ligt tussen het statistisch gemiddelde inkomen van een werknemer en het bestaansminimum. De partij en zijn/haar gezin die recht hebben op alimentatie, worden geacht het risico te lopen onder dit noodzakelijke bestaansminimum te komen, als zij niet in staat zouden zijn zelfs maar een bescheiden leven te leiden, rekening houdend met eventuele bruikbare activa of de mogelijkheid spaargeld aan te spreken tijdens langere procedures. Ook kan gedeeltelijke rechtsbijstand worden toegekend.

Rechtsbijstand wordt alleen goedgekeurd als de beoogde rechtsvordering of het beoogde verweer niet overduidelijk triviaal of nutteloos lijkt. Rechtsbijstand kan aan zowel natuurlijke als rechtspersonen worden toegekend. De nationaliteit van de partij doet niet ter zake.

Rechtsbijstand omvat met name een voorlopige vrijstelling van het betalen van gerechtskosten en van vergoedingen of honoraria voor getuigen, deskundigen en tolken, evenals betaling van de reiskosten van de partij als hij/zij in persoon voor de rechtbank moet verschijnen. Als vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is (bijvoorbeeld in geschillen over bedragen van meer dan 5 000 EUR of in procedures voor regionale rechtbanken [Landesgerichte]) of als dit gezien de omstandigheden van de zaak noodzakelijk lijkt, krijgt de partij tijdelijk kosteloos een Oostenrijkse advocaat toegewezen. De advocaat geeft de partij voorafgaand aan de procedure juridisch advies met het oogmerk het geschil buiten de rechtbank om te schikken.

Artikel 71 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat partijen die rechtsbijstand ontvangen, de bedragen waarvan zij voorlopig waren vrijgesteld en die nog niet zijn terugbetaald, gedeeltelijk of geheel moeten terugbetalen. Bovendien moeten zij de aan hen toegewezen advocaat de vastgestelde tarieven betalen als en zodra zij daartoe in staat zijn zonder te riskeren dat zij onder het noodzakelijke bestaansminimum komen. Na drie jaar na afloop van de procedure kan de verplichting tot terugbetaling niet langer worden opgelegd. Om te controleren of aan de voorwaarden voor terugbetaling is voldaan, kan de rechtbank de partij verzoeken om binnen een gepaste termijn een nieuwe vermogensverklaring (Vermögensbekenntnis), vergezeld van redelijk bewijs, in te dienen.

13 Is het mogelijk in beroep te gaan tegen een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid?

Er kan beroep worden ingesteld tegen beslissingen van het gerecht van eerste aanleg over de ouderlijke verantwoordelijkheid (artikel 45 van de wet inzake voluntaire rechtspraak). De uiterste termijn voor het instellen van een beroep is 14 dagen vanaf de datum waarop de schriftelijke kopie van de beslissing is betekend (artikel 46, lid 1, van de wet inzake voluntaire rechtspraak). In de regel beslist het gerecht van tweede aanleg over het beroep.

Tegen een beslissing van het hof van beroep (Rekursgericht) kan in bepaalde gevallen beroep over een rechtsvraag worden ingesteld bij het hooggerechtshof (Oberster Gerichtshof), in het kader van een beroepsprocedure (cf. artikel 62 van de wet inzake voluntaire rechtspraak). Een dergelijk beroep is alleen toelaatbaar als het een juridische kwestie oplost die van aanzienlijk belang is voor het behoud van de rechtseenheid, rechtszekerheid of rechtsontwikkeling. Een beroep over kwesties die verband houden met rechtsbijstand, kosten en vergoedingen is echter niet ontvankelijk. De uiterste termijn voor het instellen van een beroep over een rechtsvraag is 14 dagen vanaf de datum waarop de beslissing van het hof van beroep is betekend (artikel 65, lid 1, van de wet inzake voluntaire rechtspraak). Het beroep moet worden getekend door een advocaat of notaris (artikel 65, lid 3, punt 5, van de wet inzake voluntaire rechtspraak).

14 Als het nodig is zich te wenden tot een gerecht of een andere instantie om een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid ten uitvoer te leggen, welke procedure moet ik dan toepassen?

Op grond van artikel 110, lid 2, van de wet inzake voluntaire rechtspraak kunnen beslissingen niet worden uitgevoerd overeenkomstig de wet op de executieprocedure (Exekutionsordnung). Volgens artikel 79, lid 2, van de wet inzake voluntaire rechtspraak moet de rechtbank op verzoek of ambtshalve passende, bindende maatregelen gelasten. Voorbeelden van deze maatregelen zijn: boeten, een vrijheidsstraf van maximaal een jaar, verplichte aanwezigheid, controle van documenten, informatie en andere roerende goederen en de aanwijzing van gevolmachtigden die redelijke maatregelen moeten nemen op kosten en voor het risico van de persoon die in gebreke is gebleven. Beslissingen over persoonlijk contact moeten ook worden uitgevoerd tegen de wil van de ouder die niet in het gezamenlijk huishouden met het kind woont. De rechtbank kan beslissingen betreffende het gezag ook uitvoeren met gebruikmaking van gepaste rechtstreekse dwang.

Op grond van artikel 110, lid 3, van de wet inzake voluntaire rechtspraak kan de rechtbank ambtshalve uitsluitend afzien van de uitvoering indien en voor zolang als deze het welzijn van het kind in gevaar brengt. Daarnaast kan de rechtbank, bij de uitvoering van beslissingen over het gezag die de rechtbank heeft gegeven of goedgekeurd, verzoeken om bijstand van diensten voor jongeren en jeugdzorg of van de familierechtbank, vooral met betrekking tot de tijdelijke zorg voor het kind als dit nodig is om zijn/haar welzijn te waarborgen. Uitsluitend gerechtelijke organen mogen echter rechtstreekse dwang gebruiken om de uitvoering van rechterlijke beslissingen af te dwingen. Zij kunnen daarbij de politie om bijstand verzoeken.

15 Wat moet ik doen om een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid die door een gerecht in een andere lidstaat is gegeven, in deze lidstaat te laten erkennen en ten uitvoer te laten leggen?

Op grond van artikel 21 van de Brussel II bis-verordening worden beslissingen die in een andere lidstaat zijn gegeven, erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure vereist is.

Voor de uitvoering van beslissingen inzake het gezag is een procedure voor de bekrachtiging van een beslissing van een buitenlandse rechtbank (exequatur-procedure) vereist (artikel 28 e.v. van de Brussel II bis-verordening); de specifieke invulling van de procedure wordt overgelaten aan de lidstaten op grond van artikel 30 van de verordening. In Oostenrijk zijn hierop de artikelen 112 tot en met 116 van de wet inzake voluntaire rechtspraak van toepassing.

16 Tot welk gerecht in deze lidstaat moet ik mij wenden om mij te verzetten tegen de erkenning van een beslissing over ouderlijke verantwoordelijkheid die is gegeven door een gerecht in een andere lidstaat? Welke procedure is in dit geval van toepassing?

Verzoeken om een beslissing houdende niet-erkenning van een beslissing over het gezag die in een andere lidstaat is gegeven (artikel 21, lid 3, van de Brussel II bis-verordening), vallen – net als de exequatur-procedure – onder de bevoegdheid van de districtsrechtbank in het district waar het kind zijn/haar gewone verblijfplaats heeft, of, bij afwezigheid daarvan, zijn/haar verblijfplaats in Oostenrijk. Als het kind geen verblijfplaats in Oostenrijk heeft, is de bevoegde rechtbank de rechtbank in het district waarin de wettelijke vertegenwoordiger zijn/haar gewone verblijfplaats heeft, of, wanneer hij/zij geen verblijfplaats in Oostenrijk heeft, en zolang het een kind betreft, de rechtbank van het district waarin een van de ouders zijn/haar gewone verblijfplaats heeft. In andere gevallen is de districtsrechtbank van de binnenstad van Wenen de bevoegde rechtbank (artikel 109 bis van de wet inzake de bevoegdheid van rechtbanken in samenhang met artikel 109 van deze wet).

17 Welk recht wordt door het gerecht toegepast in een proces over ouderlijke verantwoordelijkheid waarbij het kind of de partijen niet in deze lidstaat wonen of verschillende nationaliteiten hebben?

Oostenrijkse rechtbanken die bevoegd worden geacht op grond van de Brussel II bis-verordening of het Haags Verdrag van 1996 inzake de bescherming van kinderen, passen in de eerste plaats het Oostenrijkse recht toe.

 

Deze webpagina maakt deel uit van de website Uw Europa.

Al uw feedback over de verstrekte informatie is welkom.

Your-Europe

Laatste update: 16/12/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.