

Informatie zoeken per regio
A) Het recht op juridische bescherming van subjectieve materiële rechten is onderworpen aan verjarings- en uitsluitingstermijnen die bij wet zijn vastgesteld.
De verjaringstermijn is de periode van inactiviteit van de houder van een subjectief recht, bij het verstrijken waarvan hij niet langer juridische bescherming van dat recht kan vragen. Bij het verstrijken van een dergelijke verjaringstermijn vervalt niet alleen het materiële recht, maar ook het daaraan verbonden vorderingsrecht en recht tot tenuitvoerlegging. De verjaring wordt niet ambtshalve toegepast, maar pas na een bezwaar van de schuldenaar voor de bevoegde rechtbank of een gerechtsdeurwaarder.
De regels inzake duur, beëindiging en opschorting van verjaringstermijnen zijn vastgesteld in de wet inzake verplichtingen en overeenkomsten (WVO). Een algemene verjaringstermijn van vijf jaar geldt voor alle vorderingen waarvoor er geen bijzondere termijn is vastgesteld (artikel 110 WVO)
Voor drie groepen vorderingen is een verjaringstermijn van drie jaar vastgesteld (artikel 111 WVO):
Er geldt ook een verjaringstermijn van drie jaar voor het recht om te verzoeken om gerechtelijke nietigverklaring van overeenkomsten die per vergissing, als gevolg van fraude of onder bedreiging zijn gesloten alsmede overeenkomsten die door handelingsonbekwame personen of hun vertegenwoordigers zijn gesloten zonder dat aan de toepasselijke vereisten is voldaan.
Er is een verjaringstermijn van één jaar vastgesteld voor het recht om te verzoeken om gerechtelijke nietigverklaring van een overeenkomst die is gesloten wegens uitzonderlijke noodzaak of in kennelijk ongunstige omstandigheden (artikel 33 WVO).
Er is een verjaringstermijn van zes maanden vastgesteld voor vorderingen met betrekking tot gebreken bij aangekochte roerende goederen of met betrekking tot een gebrekkige afwerking in het kader van een productieovereenkomst, behalve voor bouwwerken waar voor vorderingen de algemene verjaringstermijn van vijf jaar geldt (artikel 265 WVO).
De verjaringstermijn gaat in op het moment waarop het vorderingsrecht ontstaat, wat afhankelijk is van de aard van het betrokken materiële recht. Dit kan het moment zijn waarop de contractuele verplichting opeisbaar wordt, of het moment waarop de onrechtmatige daad is begaan, of het moment waarop de dader van een onrechtmatige daad of een delict is geïdentificeerd, of in het geval van een vordering wegens gebreken het moment waarop de betrokken zaak is overgedragen enz.
De partijen kunnen niet afspreken dat de verjaringstermijn wordt verkort of verlengd.
De verjaringstermijn kan worden stopgezet en opgeschort.
De verjaringstermijn loopt niet meer in de in artikel 115 WVO limitatief opgesomde gevallen:
In deze gevallen wordt de mogelijkheid van de betrokkene om het vorderingsrecht uit te oefenen tijdelijk en wettelijk ontnomen. De verjaringstermijn die tot aan de opschorting is verlopen, blijft gelden en loopt door nadat de omstandigheid die de opschorting heeft veroorzaakt, is weggevallen.
De verjaringstermijn wordt in de volgende gevallen opgeschort:
In deze gevallen verliest de periode die is verstreken tussen het moment waarop het vorderingsrecht is ontstaan en de schorsing van de verjaring haar juridische werking en begint er een nieuwe verjaringstermijn te lopen. Als de schorsing het gevolg is van een vordering of bezwaar, voorziet de wet ook in een ander belangrijk gevolg: de nieuwe verjaringstermijn die na de schorsing begint, bedraagt altijd vijf jaar.
Absolute (uitsluitings)termijnen zijn termijnen na afloop waarvan de materiële rechten zelf vervallen. Deze termijnen beginnen te lopen vanaf het moment waarop het subjectieve recht ontstaat, en niet vanaf het moment waarop het vorderingsrecht ontstaat.
Anders dan verjaringstermijnen, mogen absolute termijnen niet worden stopgezet of opgeschort.
Zij worden ambtshalve door de rechtbank of een gerechtsdeurwaarder toegepast, voor zover de schuldenaar er geen bezwaar tegen heeft gemaakt.
Deze termijnen omvatten onder meer: de termijn van drie maanden gedurende welke de pandhouder of hypotheekhouder bezwaar kan aantekenen indien een verzekeringsuitkering wordt betaald aan de eigenaar van het betrokken goed, en niet aan de pandhouder of hypotheekhouder; de termijn van twee maanden waarbinnen een mede-eigenaar een vordering met betrekking tot de aankoop van een goed in mede-eigendom kan instellen indien de andere mede-eigenaar zijn aandeel aan een derde heeft verkocht; de termijn van één jaar voor het instellen van een vordering tot herroeping van een schenking enz.
B) In het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (WBR) zijn termijnen vastgesteld voor de uitvoering van bepaalde procedurele handelingen door de partijen en de rechtbank in zowel vorderings- als tenuitvoerleggingsprocedures. In de handelswet (HW) zijn termijnen voor de uitvoering van procedurele handelingen in insolventieprocedures vastgesteld.
Wat de partijen betreft, leidt het verstrijken van de termijn tot het verval van hun recht om de desbetreffende procedurele handeling te stellen. Als de rechtbank de termijn niet in acht neemt, vormt dat geen beletsel om de procedurele handelingen later te stellen, aangezien deze altijd moeten worden gesteld.
De termijnen voor het stellen van procedurele handelingen door de partijen zijn die welke bij wet zijn vastgesteld en die welke door de rechter zijn vastgesteld.
De bij wet vastgestelde termijnen (wettelijke termijnen) omvatten:
De door de rechter vastgestelde termijnen omvatten:
De termijnen zijn in twee soorten verdeeld, afhankelijk van de vraag of ze al dan niet door de rechter kunnen worden verlengd.
De officiële feestdagen omvatten:
1 januari – Nieuwjaarsdag;
3 maart – Bevrijdingsdag – Nationale feestdag;
1 mei – Dag van de Arbeid;
6 mei – Sint-Jorisdag, Dag van de moed en het Bulgaarse leger;
24 mei – Dag van het Bulgaarse onderwijs, de Bulgaarse cultuur en de Slavische literatuur;
6 september – Dag van de Hereniging;
22 september – Onafhankelijkheidsdag;
1 november – Dag van de Nationale Leiders – vrije dag voor alle onderwijsinstellingen;
24 december – Kerstavond, 25 en 26 december – Kerstmis;
Goede Vrijdag, paaszaterdag en paaszondag – twee dagen (zondag en maandag) voor vieringen in het betreffende jaar.
De ministerraad kan, zij het slechts eenmalig, ook andere dagen tot officiële feestdagen of dagen voor de viering van bepaalde beroepen verklaren, en kan niet-werkdagen tijdens het jaar verschuiven.
In het wetboek van burgerlijke rechtsvordering van 2007 (WBR) zijn algemene regels vastgesteld inzake termijnen voor de uitvoering van procedurele handelingen door de partijen en de rechtbank in zowel vorderings- als tenuitvoerleggingsprocedures. In de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 wordt in detail ingegaan op de algemene regels die zijn uiteengezet in hoofdstuk zeven van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering "Termijnen en stuiting van termijnen".
De algemene regels inzake verjaringstermijnen zijn uiteengezet in artikel 110 en volgende van de wet inzake verplichtingen en overeenkomsten. In het antwoord op vraag 1 wordt hierover nadere informatie verstrekt.
De algemene regels betreffende de termijnen voor de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit op verplichtingen gebaseerde relaties zijn opgenomen in de artikelen 69 tot en met 72 van de wet inzake verplichtingen en overeenkomsten.
Het moment waarop de termijn voor het stellen van een bepaalde procedurele handeling begint te lopen, is gewoonlijk de datum waarop de partij ervan in kennis wordt gesteld dat zij die handeling dient te stellen of waarop zij in kennis wordt gesteld van een uitspraak van de rechtbank waartegen bezwaar kan worden aangetekend.
Er zijn ook termijnen die beginnen te lopen vanaf het moment waarop de vorderingsprocedure wordt ingeleid, aangezien in de wet alleen het uiterste tijdstip voor de uitvoering ervan is vastgesteld.
Bijvoorbeeld:
De termijn loopt vanaf het moment van kennisgeving aan de partij. Het tijdstip waarop de kennisgeving aan de partij geacht wordt naar behoren te zijn gedaan, is afhankelijk van de wijze van kennisgeving. In hoofdstuk VI "Kennisgevingen en dagvaardingen" van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn de regels uiteengezet betreffende de wijze waarop kennisgevingen en dagvaarding aan de partijen worden betekend en betreffende het tijdstip waarop de kennisgevingen geacht worden naar behoren te zijn betekend.
Als de kennisgeving persoonlijk wordt betekend aan de geadresseerde of zijn vertegenwoordiger, of aan een andere persoon die op het adres woont of werkt, moet in de dagvaarding de datum worden vermeld waarop de kennisgeving door de betrokkene is ontvangen, ongeacht of de kennisgeving door een vertegenwoordiger van de rechtbank dan wel een postmedewerker is betekend. Vanaf die datum beginnen de termijnen voor het stellen van de desbetreffende procedurele handeling te lopen.
Kennisgevingen kunnen ook worden betekend door ze te versturen naar een door de partij opgegeven e-mailadres. Ze worden geacht ter kennis te zijn gebracht op het moment dat ze in het gespecificeerde informatiesysteem binnenkomen.
Indien er wettelijke voorwaarden zijn (bijvoorbeeld wanneer de partij het adres heeft gewijzigd dat zij voor de zaak heeft opgegeven zonder de rechtbank hiervan in kennis te stellen), kan de rechter gelasten dat de betekening wordt verricht door bijvoeging van de kennisgeving in de zaak, waarna de termijn begint te lopen vanaf de datum van de bijvoeging.
Als een verweerder niet op zijn vaste adres kan worden gevonden en geen enkele persoon de kennisgeving blijkt te hebben ontvangen, moet de bezorger aan de deur of brievenbus een kennisgeving aanbrengen waarin staat dat de papieren bij de griffie zijn achtergelaten en binnen twee weken na de datum van de kennisgeving kunnen worden ontvangen. Indien de verweerder in dit geval de kennisgevingen niet lijkt te ontvangen, worden de kennisgeving en de bijbehorende stukken geacht te zijn betekend op het moment dat de termijn voor de ontvangst ervan verstrijkt.
De termijn wordt berekend in jaren, weken en dagen. De in dagen getelde termijn gaat in op de dag die volgt op de dag waarop de termijn begint te lopen en verstrijkt aan het eind van de laatste dag. Als de partij bijvoorbeeld wordt opgedragen om de onregelmatigheden van een vordering binnen zeven dagen te corrigeren en een kennisgeving op 1 juni wordt betekend, dan is dat de datum waarop de termijn begint te lopen, maar begint de telling pas op de volgende kalenderdag, 2 juni, en loopt de termijn af op 8 juni.
Termijnen worden in kalenderdagen berekend.
Een termijn die in weken wordt geteld, verstrijkt op de desbetreffende dag van de laatste week. Indien bijvoorbeeld de partij wordt opgedragen om de onregelmatigheden van het inleidende verzoek binnen één week te corrigeren en de kennisgeving daarvan op vrijdag wordt betekend, is dat de datum waarop de termijn begint te lopen en verstrijkt de termijn op vrijdag van de volgende week.
Een termijn die in maanden wordt geteld, verstrijkt op de desbetreffende datum van de laatste maand of, indien de laatste maand geen dergelijke datum heeft, op de laatste dag van de maand.
Een termijn die in jaren wordt geteld, verstrijkt op de desbetreffende datum van het laatste jaar of, indien het laatste jaar geen dergelijke datum heeft, op de laatste dag van dat jaar.
Zie het antwoord op vraag 8.
Als de laatste dag van de termijn een vrije dag is, loopt de termijn altijd af op de eerstvolgende werkdag.
Alleen de termijnen voor het instellen van beroep tegen rechterlijke beslissingen en bevelen en voor het indienen van verzoeken tot herroeping van een ten uitvoer gelegde rechterlijke beslissing kunnen niet door de rechter worden verlengd. Hetzelfde geldt voor de termijn voor het aantekenen van bezwaar tegen een betalingsbevel.
Alle andere wettelijke en gerechtelijke termijnen kunnen op verzoek van de betrokken partij door de rechter worden verlengd indien daar gegronde redenen voor zijn en mits het verzoek vóór het verstrijken van de termijn is ingediend (artikel 63 WBR). De nieuwe vastgestelde termijn mag niet korter zijn dan de oorspronkelijke termijn. De verlengde termijn loopt vanaf het verstrijken van de oorspronkelijke termijn.
Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bevat de algemene regels voor het instellen van beroep tegen rechterlijke beslissingen en bevelen in alle burgerlijke en handelszaken, waarbij de volgende termijnen gelden:
Uitzonderingen op deze algemene regels zijn limitatief opgesomd in de wet en zijn gebaseerd op de specifieke kenmerken van de desbetreffende procedures. Deze uitzonderingen zijn vastgesteld voor:
Er is niet bepaald dat de rechtbank de door haar of bij wet vastgestelde termijnen kan verkorten; wel kan de rechtbank deze op verzoek van de partijen verlengen. Alleen de termijnen voor het instellen van beroep tegen rechterlijke beslissingen en bevelen en voor het indienen van verzoeken tot herroeping van een ten uitvoer gelegde rechterlijke beslissing kunnen niet door de rechter worden verlengd. Hetzelfde geldt voor de termijn voor het aantekenen van bezwaar tegen een betalingsbevel.
Er is echter geen beletsel voor de rechtbank om ambtshalve of op verzoek van een van de partijen de datum van de rechtszitting te wijzigen door deze voor een vroegere of latere datum te plannen, indien belangrijke omstandigheden dat vereisen. In dergelijke gevallen moet de rechtbank de partijen van de nieuwe datum in kennis stellen en moet de kennisgeving uiterlijk één week vóór de datum van de rechtszitting worden betekend.
De procedureregels van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de verlenging van de termijn, zijn van toepassing op alle deelnemers aan de procedure, ongeacht hun woonplaats.
Het algemene beginsel is dat procedurele handelingen die na het verstrijken van de termijnen zijn gesteld, niet door de rechter in aanmerking worden genomen. In aanvulling op deze regel is in het WBR uitdrukkelijk bepaald dat indien de onregelmatigheden van het inleidende verzoek niet tijdig worden gecorrigeerd, dit document wordt teruggezonden; indien na het verstrijken van de termijn een beroepschrift tegen, een verzoekschrift tot herroeping van of een bezwaarschrift tegen een executoriale titel wordt ingediend, worden deze documenten teruggezonden wegens te laat ingediend; indien de partij het bewijsmateriaal waarover ze beschikt niet tijdig overlegt, wordt dat bewijsmateriaal niet aanvaard in de zaak, tenzij de te late indiening te wijten is aan bijzondere onvoorziene omstandigheden.
Een partij die de wettelijke of gerechtelijke termijn niet in acht heeft genomen, kan verzoeken om die termijn opnieuw te laten ingaan indien zij bewijst dat de niet-naleving ervan te wijten is aan bijzondere onvoorziene omstandigheden waar zij niet tegen opgewassen was. Het is niet toegestaan een termijn opnieuw te laten ingaan indien het mogelijk was de termijn te verlengen om de procedurele handeling uit te voeren.
Een verzoek om een termijn opnieuw te laten ingaan moet binnen één week na de kennisgeving van niet-inachtneming worden ingediend, onder vermelding van alle omstandigheden die de niet-inachtneming rechtvaardigen en alle bewijzen waaruit blijkt dat het verzoek gegrond is. Het verzoek moet worden ingediend bij de rechtbank waarbij de desbetreffende procedurele handeling had moeten worden gesteld. Samen met het verzoek om de termijn opnieuw te laten ingaan, worden ook de stukken ingediend waarvoor om een stuiting van de termijn wordt verzocht, en indien de termijn geldt voor de betaling van kosten, stelt de rechtbank een nieuwe termijn vast voor de indiening ervan.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.